Nieuwe winde-kelken
(1864)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Isaac da Costa.
| |
[pagina 69]
| |
't Verdooft hem uw luite,
O Camoëns! niet!
Maar andere zangen
Poogt eerlang zijn oor
Van 't speeltuig te vangen,
Dat 't Noorden zich koor.
Hij hoort uw akkoorden,
O Zangzwaan van 't IJ,
En hoor! van uw woorden
Een weêrklank hoort gij!
Straks ruischt langs die zoomen
Een beurtzang, zoo schoon,
Als schaarsch werd vernomen,
Van vader en zoon.
Zingt Vondel zijn galmen
Antonides voor?...
Neen, heerlijker psalmen
Verrukken ons oor!
Maar hoort hij naar 't klinken
Uws speeltuigs, o Bard!
Nog dieper zal zinken
Uw woord in zijn hart:
| |
[pagina 70]
| |
't Woord, dat zijn Messias
Den Jood heeft verkond;
't Is of Jesaïas
Hem spreekt door uw mond!
En nu paart, genieën!
Niet enkel uw toon,
Buigt zaâm ook uw knieën
Voor 's Middelaars troon!
En gij, droegt ge uw Dichter
Zijn harp achteraan,
Zoek thans uw Verlichter
Ter zijde te staan.
Eliza! treed nader!
Gods stem in uw ziel
Roept u naast den Vader,
Wiens kleed op u viel.
De strijd ga ontbranden,
Met d' Eeuwgeest aanvaard,
Gij sterkt hem de handen:
Één luit en één zwaard!
Laat smaden, wie smaden,
Geen kruis maakt u schuw:
| |
[pagina 71]
| |
't Heeft Jezus beladen,
Het kome ook op u.
Gij deelt in het lijden
Des Mans aan uw zij';
Gij blijft hem in 't strijden
Tot 't stervensuur bij.
Hoe heft daar het orgel
Een uitvaartlied aan?
Uit stervenden gorgel
Klonk 't doodslied der Zwaan.
Het hert vond de bronnen,
Waarnaar 't heeft gehijgd...
Zijn ruste is begonnen,
Zijn pelgrimslied zwijgt.
Wie zal hem vervangen,
Den eenigen Bard?
Hoor, nieuwe gezangen
Uit 's Kweekelings hart!
Kan 't zijn, dat zijn luite,
Lang spraakloos, weêr klinkt,
En, toovrende fluite,
Elk boeit, waar ze zingt?
| |
[pagina 72]
| |
Hoe statelijk ruischen
Haar toonen daarheen!
Gij hoort in hun suizen
De stem van 't Verleên.
De Jaren, zij stijgen
Hun graven weêr uit,Ga naar voetnoot1)
En de Eeuwen, zij krijgen
Weêr geest en geluid.Ga naar voetnoot2).
O wonder gemengel
Van Oost en van Noord,
In 't klankengestrengel
Van toon en akkoord!
O eenig gewemel,
In 't eenige lied,
Van aarde en van hemel,
Als nergens zich biedt!
Maar hoe? Van die snaren,
Wat toon, die daar klinkt?
't Is alsof vóór jaren
De jongeling zingt.
| |
[pagina 73]
| |
Bood hij onzen dapperen
Toen 't zegeloof aan,Ga naar voetnoot1)
Luid laat hij nu klapperen
De Nieuwpoortsche Vaan!Ga naar voetnoot2)
Zeeghaftige toonen
Der Neêrlandsche luit!
De grootste onzer Zonen
Stort in u zich uit!
Stort, waar hij gaat sneven,
In u met zijn geest
Ook d' adem en 't leven!...
De Bard is geweest.
De Bard moge zwijgen,
De Christen, hij spreekt,
Bij 't zuchten en hijgen,
Waar 't harte bij breekt;
Maar dwars door zijn zuchten,
Triumf! rijst zijn kreet:
Laat de aard mij ontvlugten,
Mijn huis is gereed.
| |
[pagina 74]
| |
Biedt, dankbaar en teeder,
Hem menig een kroon?
Maar hij werpt haar neder
Voor 's Eeuwigen Zoon!
Geen kroonen, geen kransen
Voor 't zondige hoofd!
Den Christus die glansen!
Slechts Christus geloofd!
Maar wat hoor ik ruischen?
Hoe orgelt gindsch koor
Met hemelzoet suizen
Weêr 't tempellied door!...
Een hert, weêr ontkomen
Aan 't blaakren der zon,
Groet juichend de stroomen
Uit de eeuwige Bron!Ga naar voetnoot1)
|
|