Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 249] [p. 249] Afwezig. 'k Vroeg haar aan 't kamertje, welks muur Haar lieve stem eens hoorde klinken; Ik vroeg haar aan den haard, welks vuur Zoo koestrend ons placht toe te blinken; Ik vroeg haar aan de beek, wier nat, Haar niet meer ziende, bitter treurde; Aan 't bloempje, eens bloeiende op haar pad, Dat bij haar naadring zoeter geurde; Ik vroeg haar aan het vogelkijn, Dat schooner zong, als zij genaakte; Aan 't bed des lijders in zijn pijn, Dien haar verschijning vroolijk maakte; 'k Vroeg haar aan 't kerkje, waar ze aanbad, Zoo vroom, dat de Engel aan haar zijde Den hemel gansch voor haar vergat, Die de aarde tot een hemel wijdde. Maar kamer, vogel, bloem te gaâr, Als 't kerkje, dat haar beê mocht hooren, - Hun antwoord op mijn vraag naar haar Klonk droef: wij hebben haar verloren! (Naar het Fransch.) Vorige Volgende