| |
| |
| |
Twee militaire liederen.
(Eene herinnering uit het krijgsjaar.)
I.
Verbroedering.
Feestdronk, voorgedragen op het gedachtenismaal der oud-jagers van Leiden, op 13 augustus 1867.
‘Sluit de geleedren!’ - Herdenkt gij het wel?
Broeders! zoo klonk vaak het woord van Bevel,
Als wij op 't veld met ons Jagerkorps stonden,
Nadat een wijl zich de rijen ontbonden.
- ‘Nadert elkander, de man tot den man,
Dat door uw muur niemand doorbreken kan: -
‘Sluit de geleedren! - Wanneer ge in 't verschiet,
Jagers! een ruiterbende aanrennen ziet,
Die, in hun vaart, op hun fiere genetten,
Dreigen al wat hen weerstaat te verpletten, -
Op nu, gij mannen, ten vierkant gepaard,
U tot een egeldrom zamen geschaard:
| |
| |
‘Sluit de geleedren!’ - Zoo klonk toen het woord,
Maar, ook nog nu, even luid, klinkt het voort.
Schoon we geen buksen als Jagers meer dragen,
Wordt om ons heen steeds een veldslag geslagen,
Waarbij we in 't vuur in de voorhoede staan,
En langs de rijen 't Bevel hooren gaan:
Broeders! Hetzij ons het Vaderland roept
Om, rond Oranje als een lijfwacht gegroept,
Trouw voor 's lands rechten en vrijheên te strijden,
't Zij we onze kracht aan den Burgerstaat wijden,
Ieder van ons, op den post, waar hij waakt,
Broeders! van waar ook de vijand genaakt, -
Broeders! Door Eendracht werd Nederland groot.
Weet gij, wat snoer om den pijlbundel sloot,
Dat eens vermocht uit de Zeven Gewesten
't Machtigste rijk van Europa te vesten?
't Snoer was 't der Unie, 't onsterflijk Verbond.
Dies blijv' 't de leuze op oud-Nederlands grond:
Broeders! Wij kwamen hier saam op deez' dag,
Die ons nog eenmaal vergaderen zag!
Wel mag nu 't denkbeeld ons harte verteedren:
't Jagerkorps slinkt, als eens zangvogels veedren;
Dunner en dunner wordt immer de rij....
Daarom, de bressen gedicht aan uw zij,
Woont altijd trouwer dit Broederfeest bij:
| |
| |
| |
II.
De zeenimf,
feestgroet, den oudjagers van Leiden toegezongen aan den feestdisch te Scheveningen, op 13 Augustus 1872.
Een Zeenimf is ons Vaderland!
Vraag 't maar aan 't Brielsche jubelteeken,
Dat, ingewijd door 's Konings hand,
't Haast elk in beeldspraak toe zal spreken,
Hoe de eerstling van 't Gemeenebest
Door Zeepiraten werd gevest.
Een Zeenimf is ons Vaderland!
Die stichting onzer Zeevrijbuiters,
Wie voerden ze ten hoogsten stand? ....
Gij, onze Trompen en de Ruiters,
Wier Bezem, dreigend van uw boeg,
Den vijand van ons erf verjoeg!
Een Zeenimf is ons Vaderland!
Wie stak, vóór één-en-veertig jaren,
De geestdrift van ons volk in brand,
Ontgloeiende onze burgerscharen?
Een Zeeheld was 't, van Speyk, wiens dood
Dien gloed ontstak in heir en vloot.
Een Zeenimf is ons Vaderland!
Zijn oudste en roemrijkste Alma Mater,
Waar bloeit ze? Op 's Rijnstrooms bloemenrand?
| |
| |
Wis! - Maar ook dicht bij 't stroomgeklater
Der Noordzee, die langs Katwijk bruist,
Terwijl haar zeewind stadwaarts ruischt.
Een Zeenimf is ons Vaderland!
Zoo hooren we ook in 't zangrig razen
Der branding tegen d'oeverkant
De Tritons op hun kinkhoorn blazen,
Ter eer van deez' Augustusdag,
Die 't Jagerkorps in Leuven zag.
Een Zeenimf is ons Vaderland!
En daarom mag 't geen' mensch bevreemden,
Dat we onze feesttent, vaak geplant
In 't vette gras der Leidsche beemden,
Nu ook eens nederslaan in 't zand
Van 't schoone Scheveningsche strand.
Een Zeenimf is ons Vaderland!
Dies, Jagers! aan deez' Noordzee-zoomen
Heft aan, naar oud-studenten-trant,
Zoo goed als aan de Rijnsche stroomen,
't Onsterfelijk Iö vivat,
Bij 't Rijnsche en Fransche druivennat!
Een Zeenimf is ons Vaderland!
Een Zeenimf moge 't immer blijven,
Die, als de Brielsche, een vaan omspant,
Waarop we als leus de woorden schrijven:
Oranje - Vaderland - en God!
Die leus braveert Tijd, Strijd en Lot!
| |
| |
Een Zeenimf is ons Vaderland.
O, blijven wij haar beeltnis dragen!
Doen wij vooral haar leus gestand,
Tot d' eindpaal onzer levensdagen!
Dan.... wenkt ons ginder de eeuwge Reê,
Gaan we onder - als de zon in zee!
|
|