Dicht en ondicht
(1874)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 402]
| |
Het dubbele vaderland.Ga naar voetnoot1)Wij hebben feestlijk onze zangen
Gewijd aan 't aardsche Vaderland:
Hen moge nu een snaar vervangen,
Die Hooger geest op 't speeltuig spant!
Aan 't Alpenland de liefdegalmen
Van 't kind, dat aan zijn Moeder hangt!
Maar 't hemelsch Vaderland de psalmen
Der ziele, die naar God verlangt!
Daar boven de Alpen, die haar spitsen
Verheffen tot in 't rein azuur
Der heemlen, en haar zilvren flitsen
Vergulden in hun zonnevuur;
Daar boven de ongemeten bogen,
Waarlangs de melkweg golvend barnt,
Verheft een land zich in den hoogen,
Verborgen achter 't verst gestarnt.
| |
[pagina 403]
| |
Het is een land vol hemelschoonheid,
Waarvan, schoon 't slechts den serafijn
Zijn glans aanschouwelijk ten toon spreidt,
Toch ook wij, menschen, burgers zijn.
Het heeft den hoogen God tot Koning;
Het heeft tot wet de liefde alleen;
De onmeetlijkheid tot grens der woning,
En tot tresoor Gods zaligheên.
Eert vrij het land, waar eens 't geslachte
Van uwe Vaadren heeft gewoond;
Maar zegent ook in uw gedachte
't Land, waar dier Vaadren Vader troont.
Het één gediend, gestreefd naar 't ander;
Een balling hier, een burger daar!
Smelt in uw liefde ze in elkander,
Als 't hart van 't kind zijn Oudrenpaar.
Ja, heldenkroost! zie op uw Vaderen,
Uit deemoed klein, door daden groot!
Wat vaan mocht hen ten krijg vergaderen?
Helvetisch kruis! uw wit en rood!
Zij streden om geen ijdle glorie;
Hun hart, door naam noch faam gevleid,
Zocht levende enkel 's lands victorie,
En stervend 's hemels heerlijkheid.
Wis, zij geloofden! Hen ontgloeide
De hope op God tot heldenmoed;
De Burgerdeugd, die bij hen bloeide,
Werd door Gods Woord en Wet gevoed.
| |
[pagina 404]
| |
En heilig vuur blaakte in die braven,
En bliksemde uit hun oorlogszwaard.
De goddeloosheid maakt ons slaven,
Terwijl geloofskracht helden baart.
Wie wenscht, dat Zwitserland zal bloeien,
Houd' dat geloof, dat Christen maakt.
Om voor uw burgerplicht te gloeien,
Voor 't hemelburgerschap geblaakt!
Het zuiverst brandt in reine harten
De zucht, die 't Vaderland bemint:
Geen held zal zóó den doodschrik tarten,
Als wien de dood een Godskroon wint.
En voor zooveel wij, Waadtlands zonen,
Vervolgd door Staatszuchts tirannij,
Thans, balling, in den vreemde wonen,
Godlof! in 't binnenst zijn we vrij!
Die vrijheid kan geen dwingland rooven;
Haar rijk wordt door geen ban ontzeid;
Zij streeft der menschen macht te boven,
En grijpt tot diep in de Eeuwigheid.
Naar het Fransch. |
|