Dicht en ondicht(1874)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 335] [p. 335] De nieuwe zeeweg. I. Een nieuw pad. Een zilvren pomp heeft pas u droog gemalen, O Haarlems Meer, dat nu geen Meer meer zijt, En waar de waatren vloeiden wijd en zijd, Ziet thans ons oog slechts groenende akkers pralen. Toch rust ons volk nog niet. Een gouden spade Wordt aangevat om d' allersmalsten strook Van Holland door te snijden, opdat ook De Hoofdstad zich in 't zout der Noordzee bade. Eere aan het Volk, dat, scheppend naar den beelde Zijns Scheppers, de aarde als ondervorst beheerscht. Het blijkt zijn Vaadren waard, wier hand hier 't eerst Uit moer en wier een wonderwereld teelde. Dale op dat kroost, o onzer Vaadren Vader, Uw zegen neer, opdat hun pomp en spâ Uit dras en zout steeds rijker, vóór en na, Een zilverstroom en goudrivier vergader! [pagina 336] [p. 336] II. Een nieuwe naam. O smalle Strook lands, door twee zeeën omgeven, Waardoor gij ten halven een eiland gelijkt, Dat groenende in 't midden der wateren prijkt, Die 't weiland ter weerzijde al kabblend omzweven! Gij ziet in den naam, dien de menschen u gaven, Uw beeltnis hergeven, verminkt noch vervalscht, En blijft steeds 't verkleinende toevoegsel staven Van: Holland op zijn smalst! Toch treedt ginds een schoonere Toekomst u tegen. Nu land, staat ge een deel van den zeearm te zijn, Die de IJstad haast bindt, met een ijzeren lijn, Aan de opene zee met haar schat en haar zegen! Reeds blinken de spaden, die 't waterbed graven. Wat wondren, door handen van menschen gebootst! 'k Noem, land, waar die water- en sluisbouwers slaven, U: Holland op zijn grootst. Wat daagt nu voor u haast een schittrende morgen! Een zilvervloot voert uit het Oosten haar schat Naar de Amstelstad heen, langs het maagdelijk nat, Die overvloed maait als het loon van haar zorgen. Al keeren dan niet de oude goudene dagen, Toch zijn wij in voorspoed den Vaadren 't gelijkst, Wanneer ge, om uw vrucht, ons den eernaam doet dragen Van: Holland op zijn rijkst! Vorige Volgende