Dicht en ondicht
(1874)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 293]
| |
De schoone slaapster.
| |
[pagina 294]
| |
'k Zag er Ééne, naar ik dacht,
Die, als gij betooverd,
Mee, door 's Minnaars wondermacht,
't Leven heeft veroverd!
Vraagt men, waar zij wel mag zijn? ....
Zoek haar in de dreven,
Waar, belonkt door 's maanlichts schijn,
Reuzengeesten zweven!
Waar om Pausilippes grot
Nu nog de echo's klinken
Van het lied, dat in genot
Harten weg deed zinken!
Zoek haar, waar de olijfboom bloeit
Onder 't blauw der luchten!
Zoek haar, waar de oranje gloeit
Met haar gouden vruchten!
Zoek, waar de magnolia
Geurt uit zilvren kelken!
Waar geen winter, vroeg of spâ,
't Eden gansch doet welken.
Ja, Itaalje, land der zon!
'k Heb in u hervonden,
Wie me als kind zoo boeien kon
In de fabelvonden.
'k Vond in u de Rijksprinses,
Op haar koets gelegen,
Op wier oog de Tooveres
D' Eeuwslaap zwaar deed wegen.
| |
[pagina 295]
| |
Langer zelfs dan honderd jaar,
In uw bloemendreven,
Laagt ge, een beeld van marmer, dáár,
Schoon, maar zonder leven.
Wie ook uit uw slaap u zocht
Door zijn stem te wekken,
Niemand, scheen het, die vermocht
U dien dood te onttrekken.
Ieder treurde, die het zag.
Gij, Europes Krone,
Eertijds blinkende als de Dag,
Altijd de Volschoone,
Die nu als een Doode werdt....
Toen Euroop 't aanschouwde,
Scheen ze een Moeder, die in 't zwart
Om een Dochter rouwde!
- Is er dan geen Koningszoon,
Die mijn kind ontboeien,
En weer op haar bleeke koon
't Leven kan doen gloeien? -
- ‘Zulk een Koningszoon ben ik!’ -
Spreekt de Bloem der helden,
In wien naam, gelaat en blik
Zaam den VictorGa naar voetnoot1) melden.
Welhaast klinkt zijn heldenstem
Der Prinses in de ooren.
Zie, en zij gehoorzaamt hem,
Uit den slaap herboren!
| |
[pagina 296]
| |
Ja, Italië herrijst
Van het bed der ruste,
Daar Euroop den Dappre prijst,
Die haar wakker kuste.
Eedle Victor! aan uw hand
Wandelt de Bevrijde
Nu door 't hemelsch tooverland,
Door heel de aard Benijde!
Keizers vallen haar te voet,
Koningen en Vorsten
Brengen de Eersteling den groet
Van wie kroonen torsten.
Held! heb dank voor 't wonderfeit,
Door uw hand voltogen!
Alom wordt uw roem verbreid,
Blinkt uw naam in de oogen.
Maar wat haalt Europe's lof
Bij den blik der minne?
Alle zonnen schijnt het dof,
't Oog van uw Vorstinne!
Sla dat oog nu blijde in 't rond,
Rijksvorstin van 't Zuiden!
Elk viert uw geboortestond;
Alle klokken luiden.
Krone een Dag uw dageraad,
Zulk een morgen waardig!
Blijve Euroop met raad en daad
U ten dienste vaardig!
| |
[pagina 297]
| |
Strooie uw immergroene hof
U het hoofd met bloemen!
Zinge uw Dichterschaar uw lof,
Nooit verzaad van roemen!
Male 't kunstpenseel uw beeld,
Vorstlijk triumfeerend!
Zie in marmer u herteeld,
Koningen verheerend!
Maar vooral, - wees goed als schoon!
Nooit geve uw herleven
Recht tot iemands jammertoon:
‘Waar' ze in slaap gebleven!’
Galmt uw lof van rots tot rots,
Word' die toon niet zwakker!
En gij, Slaapster in het bosch,
Eens ontwaakt, blijf wakker!
|
|