| |
| |
| |
Tweeentwintigste hoofdstuk.
De aanval bedaarde, en de kranke verhief zich weder.
De dagen, die zij op haar ziekenkamer doorbragt, hadden stralenheim veel doen lijden. Hij had zichzelven eindelijk de hopeloosheid zijner verwachtingen en wenschen beleden. Nogtans had deze ontdekking zijn moed niet verlamd: integendeel, hij had uit de bezwaren van zijn toestand nieuwe kracht geput. Hij begreep, dat er nu voor hém niet anders overbleef, dan angelique's laatste dagen zoo veel mogelijk te veraangenamen. Maar daartoe had hij kalmte en zelfbeheersching noodig. Derhalve besloot hij alle pogingen in te spannen, om zich haar lot van de ligtste en hel derste zijde voor te stellen: en in plaats van door zwaarmoedige denkbeelden zijn lijden te verzwaren, zich liever door onderwerping het dragen er van zoo gemakkelijk te maken, als hem doenlijk was. En niemand denke gering over de verdienstelijkheid van zulk een voornemen. Het streelt den fijnen hoogmoed
| |
| |
der menschen meerder te dragen dan geëischt wordt, en zich als een toonbeeld van jammer te beschouwen: als men door voorspoed niet boven anderen kan uitsteken, is het een troost, zich door lijden belangrijk te maken. Zelfs gaat men dikwijls zoo verre om alle verligting en vertroosting van zich te stooten, omdat men niet opgeheven wil worden uit een diepte, welke de voorwaarde der algemeene belangstelling is.
Voor deze dwaling wist de jonge man zich te hoeden; hij gevoelde zijn schuld, maar zonder vergrooting. Hij had voorzigtiger kunnen en behooren te zijn, maar daarom weigerde hij niet te hooren naar de verzekering, dat het er verre af was, dat hem alles te wijten ware: de kiem van angelique's vroegen dood mogt door zijn toedoen sneller ontwikkeld zijn, maar was daaruit niet geboren. De overtuiging hiervan verhief zijn geest, en stelde hem in staat tot de vervulling zijner moeijelijke pligten. '
Mevrouw van lindau vleide zich na de ontvangen waarschuwing niet meer: maar zij gevoelde dat de liefde eischte, dit voor de overigen te verbergen. Menige beproeving wordt door het gemeenschappelijk dragen er van verligt; maar er zijn ook gevallen, waarin men door onderlinge mededeeling het lijden slechts verzwaart. Hiertoe behoort de droefheid over den aanstaanden dood eener geliefde betrekking. De slag eens toegebragt zijnde, is het zalig zijn leed in den boezem eens anderen te kunnen uitstorten, en zijn tranen met die zijner lotgenooten te mengen: maar vóór dien tijd doet men beter zijne vreeze en rouw in het hart op
| |
| |
te sluiten, omdat het even wreed is elkander met een valsche hoop te paaijen, als met het denkbeeld van hopeloosheid te verschrikken. Alleen de stervende heeft het regt, het noodlottige woord op de lippen te nemen, omdat die lippen alleen in staat zijn het zóó uit te spreken, dat de overigen er meê verzoend worden. En angelique maakte van dit regt een trouw en liefderijk gebruik. Men kon haar over de aanstaande scheiding hooren spreken, zonder dat andere, dan zoete, tranen daardoor werden uitgelokt.
Toen zij na hare herrijzing weder beneden gekomen was, had er schijnbaar geene verandering plaats; wat zou ook de hoogste liefde aan de vroegere zorgen en diensten hebben kunnen toevoegen; de dagen evenwel werden zoo lang mogelijk gerekt, en het zwakke meisje niet meer naar boven gevleid met de bede: ‘het zal uw herstel bevorderen.’ Toen stralenheim dit nog een enkele maal wilde beproeven, had het treurige lachje om angelique's mond, even als de weifelende toon, waarop hij-zelf die woorden uitsprak, hem getoond dat het wreed was het woord herstelling langer te gebruiken: een valsche troost wordt spoedig een bittere bespotting.
Zoo ging de lente en een gedeelte van den zomer voorbij. Juist op den dag, dat eugenius walden (dien de Lezer wel de goedheid hebben zal zich nog te herinneren) op den Lindenburg aankwam, was het met de zieke weêr minder gunstig, en had men haar moeten aderlaten. Van daar, dat er in den toon der familie een zekere spanning heerschte, die men uit be- | |
| |
leefdheid niet zoo geheel voor den nieuwaangekomene verbergen kon, of hij moest bemerken, dat er een deur ongeopend voorbijgegaan, en een smart voor hem verzwegen was.
Daar het huwelijk van Mevrouw van lindau, tegen den zin haars Broeders aangegaan, gevoegd bij den afstand, die hen scheidde, een verwijdering tusschen beide veroorzaakt had, was de tijding van het stille lijden in hare woning niet tot Birmingham doorgedrongen. Van daar dat eugenius, met het gebeurde onbekend gebleven, zich gedurig vragen had voor te leggen, welke wij nu den Lezer hebben beantwoord. Het laat zich dus gemakkelijk begrijpen, in welk een stemming van nieuwgierige belangstelling hij na de verdwijning van stralenheim en angelique zijn wandeling voortzette.
Hij was echter niet zoo geheel met dit geheimzinnig paar vervuld, of ook de overige leden van het gezin, in hetwelk hij was ingeleid, bekleedden hunne plaats in zijn mijmering. En hoezeer het ons leed doet, wij mogen niet ontkennen, dat het beeld der bloeijende elisabeth hier de kwijnende gestalte van angelique wel een weinig naar den achtergrond drong. Dit herinnert ons tevens onze partijdigheid, om zoo lang van deze schoone te zwijgen. Men wijte het aan een natuurlijke voorliefde, om eerst en meest van de ongelukkigen te spreken: en hoe gaarne gelooven wij, dat er onder onze Lezers zijn, die, deze voorliefde deelende, ons gaarne onze verontschuldiging geschonken hadden!
| |
| |
Naar hare woonplaats teruggekeerd, werd elisabeth al spoedig in den kring der wintervermaken getrokken, en ontving als de schoonste der schoonen overvloedige hulde. In triomf van het eene feest naar het andere gevoerd, en op elke plaats, die zij bezocht, gevleid en gevierd, ontwaakte haar vroegere ijdelheid en schitterzucht, die door den invloed van hare liefde voor friedhof scheen ten ondergebragt, op nieuw. Menigmaal wierp haar door opvoeding en lektuur geslepen geest vonken om zich heen, en flonkerde als de brillant, die de parelsnoer om haar zwanenhals sloot. Indien zij slechts niet vergeten had, dat zij-zelve de stille pracht van hare parelen liever had dan de verblindende schittering van den diamant, zou zij hebben moeten gevoelen, welken indruk zij op den haar omringenden kring maakte.
Bitter was het voor haar, dat friedhof niets van zich liet hooren, en nu reeds een maand had laten verloopen, zonder zich tot hare ouders te wenden. Dit kwetste haar, en juist de pijn, die zij daarover gevoelde, deed haar beproeven, die in het gewoel der groote wereld te verdooven en, zoo mogelijk, daarvoor in de hulde van andere aanbidders verzachting en vergoeding te zoeken.
En toch, in de stilte des nachts, als haar opgewonden geest te vergeefs den slaap inriep, kwam het beeld van friedhof voor hare oogen, en deed haar bittere tranen storten. Dan gevoelde zij diep, dat bewondering geen vergoeding voor liefde zijn kan; en dat de vrouw geschapen is om bemind, en niet
| |
| |
om toegejuicht te worden. In den eersten zwijmel van verstrooijing had zij zich wel eens afgevraagd, of zij friedhof wel waarlijk lief had, dan of zij zich misschien had laten bedwelmen door de atmosfeer van teederheid, die stralenheim en angelique omgaf; maar thans betwijfelde zij dit niet meer. Schijnbaar door hem verlaten, gevoelde zij dat alleen gerustheid op hare overwinning en een ongestoord genot van zijn bijzijn haar in zijn nabijheid zoo kalm had kunnen doen zijn: en zij ondervond dat hare tegenwoordige aandoeningen slechts andere phases waren van het gevoel, dat haar reeds toen voor hem vervuld had.
Allerduidelijkst werd haar dit, toen zij op zekeren morgen een brief, met een buitenlandsch postmerk gestempeld, op de ontbijttafel voor de gewone zitplaats haars vaders vond liggen. Met glinsterend oog en hoogkloppenden boezem nam zij het papier op, en herkende de hand van friedhof: berekenende woog zij het blad op de hand, om daaruit op te maken, of het ook nog eenige regelen aan haar gerigt bevatten zou. Hoe lang duurde het, eer haar vader beneden kwam! Hoe lang vielen haar de oogenblikken, volgens gewoonte door haar vader aan het nuttigen van zijn arrowroot besteed, alvorens hij er zich toe zette om de papieren na te zien. Ieder oogenblik brandde de vraag op haar tong: ‘Eilieve, vader, zie eens, wat die Duitsche brief inhoudt.’ Eindelijk nam hij den brief in handen. ‘Uit Duitschland, wat mag dat zijn?’ zeide hij, en brak het zegel los. Toen hij eenige regelen gelezen had, keerde hij zich met een
| |
| |
donker gelaat naar elisabeth, en beval haar: ‘lize! ga eenige oogenblikken naar uw kamer. Ik wil met uw Moeder alleen zijn.’
Twee uren sleet zij in bange verwachting. Somtijds drong de zich verheffende basstem haars vaders door de zoldering tot haar door. De zaak werd dus in lange overweging genomen en met strengen ernst behandeld.
Eindelijk werd haar een brief gebragt, met het verzoek van na de lezing beneden te komen. Hij was van friedhof; een hevige ziekte had hem na haar vertrek aan zijn leger gebonden, en daar niemand eenig vermoeden had van de betrekking, die tusschen hen beide bestond, was zij zonder berigt gebleven. Zijn eerste krachten had hij echter aan haar gewijd, waarvan haar zijn plegtig aanzoek bij haren vader overtuigen zou.
Hoe gelukkig was zij door dit berigt! Zij vernieuwde in haar hart andermaal hare gelofte, en ging, daardoor eenigzins bemoedigd, met vasten tred den trap af, en de beslissing van haar lot tegen.
Haar vader begon: ‘Ga zitten, elisabeth!’ een slecht begin; anders noemde hij haar lize, betsy of met eenig ander verkleinwoord, waarvan zich de liefde zoo gaarne bedient. ‘wij...’ dit was ook vreemd. Moeder kwam gewoonlijk bij het nemen van besluiten niet in aanmerking; dit was dus blijkbaar om statigheid aan het vervolg bij te zetten; ‘wij moeten eens ernstig met u spreken, meisje! Deze brief beschuldigt u ten eerste,’ en de man raakte daarbij zijn linker- | |
| |
duim met den wijsvinger van zijn regterhand aan: ‘ten eerste van een heimelijken minnehandel, ten tweede’ (hier raakten de beide wijsvingers elkander) ‘van onttrekking aan het gezag uwer ouderen, en ten derde,’ (hier klom zijn stem, en viel dezelfde vinger met dubbele kracht op den middelvinger van de linkerhand) ‘en ten derde van tekortkoming aan den pligt der kinderliefde. Gij zult u op deze drie punten hebben te verantwoorden. Het is echter billijk, eerst uw verdediging te hooren. Hier’ en hij nam bij deze woorden den brief van friedhof en overhandigde dien met regterlijke waardigheid aan zijn dochter, ‘hier is het corpus delicti, het bewijs der misdaad. Erkent gij dezen voor echt?’ Na dit gezegd te hebben wierp hij zich achterover in zijn stoel, als om de beklaagde tijd te geven om het handschrift te onderzoeken, en keek met een peinzend oog naar den zolder.
‘Niet waar, lize? de brief is valsch; gij hebt er niet aan gedacht, uw Moeder te verlaten,’ vroeg deze op een toon zoo demoedig, als wilde zij de mogelijke erkenning verbidden.
De Baron hief zich uit zijn stoel op om de beklaagde aan te zien. Zij boog het hoofd, als schuld belijdende; de moed om een ander antwoord te geven ontbrak haar.
Zij was verstaan: dit bewezen de tranen, die stroomswijze langs het gezigt van haar Moeder vloeiden; naar haar Vader zag zij niet; zij merkte het dus niet, hoe deze, nadat die stille bekentenis haar schuldig had verklaard, in toorn opstoof, en hoorde
| |
| |
naauwelijks hoe hij tegen haar uitvoer: ‘De Freule erkent dus de wettigheid van de aanklagt. Gij ziet het, Mevrouw,’ zich naar de weenende Moeder keerende, ‘er blijft geen twijfel aan hare compliciteit meer over; zij staat schuldig aan al de drie punten van beklag. Hier bestaat dus volkomen transgressie van de wet der kinderlijke gehoorzaamheid.’
‘En gij kondt er aan denken mij te verlaten, lizy?’ zuchtte de Moeder alweder.
‘Ja, Mevrouw, dat kon zij; de bewijzen zijn voorhanden,’ sprak haar echtgenoot, den brief weder opnemende en inziende.
‘Mij te verlaten,’ herhaalde de bedrukte Moeder, ‘mijn eenigst kind! en dat voor een romaneske genegenheid! Hadt gij in uw vaderland dan geen vrije keuze? Dingen hier geen goede partijen naar uw hand?’ de goede vrouw was uit dwang gehuwd, zonder ooit liefde gekend te hebben: van daar dat zij in hare denkbeelden omtrent het huwelijk de liefde buitensloot.
‘Waartoe deze redenering?’ viel de Baron haar in de rede. ‘Met zulke concessiën wordt de vaderlijke magt ondermijnd. Voor de wet bestaan geen transactiën: de wetgever beveelt: de onderdaan gehoorzaamt: ziedaar alles! In mijn tijd was het: ‘Dus heb ik voor u gekozen;’ verder werd niet gevraagd noch geantwoord. Zoo zijn wij ook gehuwd, en....’ hij zweeg; want, zoo hij in het vuur zijner rede aan de wijsheid zijns vaders niet had durven te kort doen, toen het hem inviel, dat hij twintig lange jaren in een
| |
| |
liefdeloozen echt doorleefd had, voelde hij, dat mistasten toch mogelijk ware; en boos, omdat hij door zijn eigen argument dreigde overwonnen te worden, ging hij voort: ‘maar daar val ik zelf in uw gebrek, om mijn eisch te motiveren. Kort en goed, elisabeth! uw schuld is gebleken. Gij hebt niets tot uw voordeel in te brengen. Hoor dus uw vonnis, waarvan gij geen appèl te wachten hebt. wij wijzen het request van uwen zoogenoemden minnaar van de hand, verbieden u verder aan hem te denken of u met hem in te laten, en eischen van u voor het vervolg een onbepaalde onderwerping, alles op poene en verbeurte van de vaderlijke gunst.’
Dit gezegd hebbende sloeg de Baron, bij wijze van een hamer, met zijn vlakke hand op de tafel, en hief de zitting op door de kamer met een majestueuze houding te verlaten.
Een pijnlijk uur, in hetwelk onderscheidene aandoeningen het hart van elisabeth na bestormden, werd door haar in een harden strijd tusschen de teederheid van hare Moeder en hare liefde voor friedhof doorgebragt. Toen zij eindelijk scheidden, had het meisje beloofd den geliefden op te zullen geven, indien deze weigerde zijn vaderland te verlaten; wanneer hij zich echter hiertoe liet vinden, beloofde haar Moeder alles aan te wenden om den weêrzin haars vaders, die zich mede hoofdzakelijk op dit bezwaar grondde, te buigen. En elisabeth, gelukkig met deze halve toestemming, twijfelde geen oogenblik of friedhof zou hierin bewilligen. ‘En indien niet, dan....’
| |
| |
Maar friedhof bewilligde niet. Gebiedende pligten verbonden hem aan Duitschland; ook was hij over dezen eisch gebelgd, en meende dat niets de wet kon omkeeren, welke de vrouw gebiedt den man te volgen. Hij gaf dus met berusting, schoon met innige smart, de hand van elisabeth op, die in zijn oog niet tot zulk een prijs mogt gekocht worden.
Maar zij, toen zij in haar hoop bedrogen en in haar hoogmoed gekwetst, zich aan haar: ‘indien niet, dan....’ wilde, vasthouden, zij ondervond, welk een zwak wapen wrevel tegen liefde is; want hoewel zij in de eerste verbittering hem veroordeelde en hem haar hart ontzegde, spoedig stond zijn beeld geregtvaardigd in haar ziel, en drukte zich daar te dieper in, juist door den mannelijken wederstand aan haren onvrouwelijken eisch geboden.
Zeker, de fierste vrouw zelfs gevoelt zich gelukkig te moeten erkennen, dat zij in haren geliefde den Man gevonden heeft, die haar trotschen geest aan zijn magtiger wil kan onderwerpen: de mannen, die meenen door bukken te behagen, hebben nooit het waar karakter der vrouw gekend, en met wezens te doen gehad, dien teederen naam onwaardig.
elisabeth behoorde niet tot dezulken. Zij achtte friedhof om zijn grootschen afstand, en bleef hem liefhebben; zuchten en klagen viel echter niet in haren geest. Eenmaal toegegeven hebbende, verminderde zij de waarde van hare kinderlijke onderwerping niet door zich op de rust en het genoegen harer ouderen te wreken. Voor hen bleef zij dezelfde: al- | |
| |
leen voor de wereld was zij veranderd: zij onttrok zich aan alle verkeer, en sloot zich binnen den kleinen kring van haar gezin op. Een zweem van zachtmoedigheid, die dikwijls, als een zoete vrucht op een bitteren wortel groeijende, uit beproeving geboren wordt, verhoogde hare beminnelijkheid. Zij begon nu ook meer sympathie dan vroeger voor angelique te gevoelen: ja, kreeg een onwederstaanbare behoefte naar haar bijzijn, om met haar over friedhof te kunnen spreken, en door haar in hare treurigheid te worden vertroost. Zij ontving dan ook, als een blijk der ouderlijke tevredenheid over hare onderwerping, gemakkelijk hunne toestemming, om een gedeelte van den zomer op den Lindenburg te mogen doorbrengen. Ook daar vond men haar aanmerkelijk tot haar voordeel veranderd, en had haar nu liever dan ooit. Zij ondervond er de gelukkige gevolgen van hare tegenwoordige stemming: en hoe minder haar neêrgebogen geest thans de schatting der algemeene bewondering eischte, des te vrijwilliger en ruimer werd haar die door allen aangeboden.
|
|