| |
| |
| |
Vijftiende hoofdstuk.
Het was boven een onrustige nacht geweest.
Niet lang vermogt angelique voor het waakzame oog van hare Moeder de onrust te verbergen, die haar folterde, en elisabeth, die nu met de geheime geschiedenis van haar hart bekend was geworden, bood zich aan, zelve te gaan onderzoeken, wie de nieuw aangekomene was.
‘Dit behoefde niet,’ meende angelique, ‘indien men slechts de kamenier opdroeg er naar te vernemen.’
Het was genoeg, het meisje te berigten, dat er een vreemdeling was aangekomen, om haar in ijver voor de haar opgedragen recognitie te ontsteken.
Toen zij eindelijk terugkwam met het berigt: ‘De nieuwe gast is de Ritmeester van stralenheim,’ toen schokte deze bevestiging van haar vermoeden angelique bijkans niet meer, zoo vast had haar het bijgeloof, een krank hart zoo eigen, haar voorgevoel als vaste waarheid doen aannemen.
Echter was de nacht niet zoo goed als gewoonlijk,
| |
| |
en was Mevrouw van lindau zeer ongerust: te meer, daar de zieke volstrekt weigerde den jongen Doctor boven te laten komen. Zij wist immers, dat de beide mannen vrienden waren, vermoedde dus hun bijeenzijn - en welke vrouw verraadt gaarne aan een ondankbare, dat zij nog niet geleerd heeft hem te vergelen, dat zijn invloed op haar nog magtig is? Zij moge zwak zijn in hare liefde, als hare eigenwaarde het verbergen van dit gevoel eischt, ligt er een natuurlijke kracht in haren geest, welke haar in staat stelt daarin beter te slagen, dan den man met al zijn zelfbeheersching gegeven is. Onedelmoedig is het, dat deze echt-vrouwelijke trek zoo dikwijls ten nadeele van het vrouwelijk karakter wordt uitgelegd. Indien vele mannen geklaagd hebben, dat een vrouwenhart niet te doorgronden is, zouden er minder vrouwen gevonden worden, die ten koste van treurige ervaringen geleerd hebben, dat diezelfde mannen willen bedrogen worden? ja, dat zij meêdoogenloos de vrouw veroordeelen, welke zich-zelve niet weet te beheerschen, en dikwijls een lagchend oog eischen, als zij weten dat het hart, welks tolk het zijn moest, schreit? En indien dat zoo is, op wien valt dan billijkerwijze de schuld dezer onopregtheid?
Twee lange in haar stil vertrek doorgebragte dagen stelden angelique in staat tot het aannemen van een uiterlijke gerustheid, welke, niet dan na veel strijds verkregen, niet zoo ligt meer gestoord wordt, daar zij, diepte gepeild en hoogte gemeten hebbende, niet meer kan worden overrompeld. Zij was dus in staat aan
| |
| |
het gevaar het hoofd te bieden. hij echter nog niet.
Het waren bange morgenuren geweest, die hij had doorgebragt in den twijfel: ‘Zou ik haar heden zien?’ Scheiding moge altijd hard zijn, maar verreweg nog gelukkigst diegene van de twee, van wien het verlengen of verkorten er van afhangt, en die niet behoeft te vragen: ‘Zou hij - zou zij komen?’
En dan de avonden!
Met sidderenden voetstap trad hij tegen het gewone uur der zamenkomst, op den arm van friedhof geleund, de zaal binnen. Zijn aanblik scheen op het gezelschap den gunstigen indruk niet te maken, dien zijn voordeelig voorkomen gewoonlijk verwekte. Men was meer en meer vertrouwelijk met elkander geworden, en zag nu niet zonder weêrzin den nieuwen gast aan, van wien men onzeker was, of hij het genoegen van den kring niet eenigermate storen zou. Voor deze vrees scheen echter geen grond te bestaan. Ofschoon stralenheim allen met zachtmoedige vriendelijkheid bejegende, hield hij zich echter gestadig op eenigen afstand van de overigen, en scheen zich liever aan zijn mijmering over te geven, dan zich in het gemeenschappelijk gesprek te mengen. Er waren echter oogenblikken, waarin hij zijn hoekje verliet, om met gespannen belangstelling naar ieder woord, dat gesproken werd, te luisteren. Het was dan, wanneer het angelique betrof. Het ontkennend antwoord des Doctors op de vraag: ‘Zal Freule van lindau ons haar bijzijn schenken?’ scheen een algemeene neêrslagtigheid te verwekken. Hoe moest zij in dezen kring bemind
| |
| |
zijn! Dan volgde er een langdurig gesprek over de lieve kranke, in den toon der hartelijkste vriendschap en teederste meêwarigheid gevoerd. Bovenal wekte hij zulke gelegenheden een Engelschman, wilmore genaamd, de jaloezij van den Ritmeester op. Hij was een jong mensch van een zeer innemend voorkomen, waarbij hij het voorregt van een allerwelluidendste stem voegde. Deze sprak van angelique nooit dan met een zweem van kwalijk verborgen aandoening, en met uitdrukkingen, uit zulk een diep en fijn gevoel geweld, dat stralenheimniet wist, of hij hem op zulk een oogenblik meer lief had dan haatte. Het scheen zijn gewoonte te zijn, nu en dan op verzoek van het gezelschap een of ander dichtstuk in zijn moedertaal te reciteren, hetwelk zijn heerlijk spraakorgaan, gevoegd bij zijn eenvoudigen smaak, tot een waarachtig genot maakte. Bovenal had de geheele kring een bijzondere voorliefde opgevat voor die roerende melodij van moore:
O Toen ik u in bloei aanschouwde,
Ik dacht niet, Mary, dat ik u
Zoo ras verwelkt hervinden zoude,
En door 't verval gekrenkt, als nu!
Ten minste dit maakte stralenheim op uit den aandrang, waarmede men hem de voordragt van deze aandoenlijke Romance verzocht. En inderdaad! toen de melancholieke jongeling met van aandoening bevende lippen aanhief:
I saw thy form in youthful prime,
| |
| |
neen, toen was er niemand die niet in den weemoed des sprekers deelde, zoo diep, zoo onwederstaanbaar drong de toon van zijn klagende stem in het hart van allen, die hem hoorden. En toen hij eindigde:
Veel zoeter is 't aan u te denken -
Dan 't is, met de andren zaam te zijn.
toen verzonk niet alleen wilmore, maar ook het overige gezelschap in een droefgeestig gepeins, dat aan des Dichters woorden de treffendste bevestiging gaf.
Zoo gingen twee avonden in gespannen verwachting en bittere teleurstelling voorbij. Iedere voetstap deed stralenheim schichtig opspringen: en telkens liet hij het hoofd ontmoedigd zinken, als een andere dan de geliefde gestalte daarop zijn oog trof. Als hij berekende dat het uur, waarop zij komen kon, voorbij was, verliet hij steelswijze den levendigen kring, en wist, op zijn kamer gekomen, niet of de zucht, die uit zijn borst oprees, voortkwam uit een gevoel van verligting, dat de bange ontmoeting hem heden nog gespaard was, of uit een aandoening van verdriet, dat zijn wensch was teleurgesteld geworden. Wie, die dit gevoel kent, moet niet toestemmen, dat zulke uren een groote schuld betalen?
Den derden avond was het zeker - de Dames zouden beneden komen; het kort gemis van haar bijzijn had dit voor al de gasten tot een klein feest gemaakt; telkens werd er onderzocht of de kamer voor de zwakke lijderes niet te warm of te koel zou zijn; haar gemakkelijke fauteuil werd te voorschijn gehaald
| |
| |
en in orde gebragt; de lievelingsbloemen van angelique, de violen, stonden tusschen immortelles, met wie zij deze voorliefde deelden, door wilmore's bezorging in een glas gerangschikt op haar te wachten. stralenheim benijdde in stilte de andere Heeren, welke het regt hadden, haar deze kleine attenties te bewijzen. Een vroeger ongekende jaloezij ontwaakte in zijn borst, en gloeide in het donkere oog, waarmede hij dit alles aanschouwde. Hoe gaarne ware hij voor hen getreden met de woorden: ‘Laat af! zij is de mijne!’ geprikkeld als zijn geest was door de gedachte: ‘Zij was het, en is voor mij verloren; de minstbegunstigde onder dezen heeft thans meer regten op haar dan ik, die eens alles voor haar was.’ Inmiddels was friedhof bezig de portefeuilles met platen (die den prijs van een, door hem aan elisabeth verloren, Philippine uitmaakten) op de meest gunstige wijze te schikken, en ontwaarde niet zonder zelfbeschuldiging, dat zijn ziel nog meer bezig was met hetgeen elisabeth binnentredende van de fijne hulde zou zeggen, dan met de zoo veel gewigtiger ontmoeting, welke zijn vriend te wachten stond.
Zoo veel stralenheim van die ontmoeting had verwacht, zoo weinig deed zij af.
De deur ging open, en angelique trad aan de zijde van Mevrouw van lindau, op elisabeth leunende, binnen. Het edele, hooge voorhoofd sprong als gebeeldhouwd marmer vooruit uit het modieuse mutsje, dat het geheel open liet: de blonde tulle, waardoor eenige strikjes gestrengeld waren van dat ligt-rooskleurig lint, dat bij uitsluiting tot de dragt der Hernut- | |
| |
tersche jonge meisjes behoort, verborg op een kunstige wijze het aanmerkelijk verval van het fijne gezigtje, dat zij omvloeide: evenzeer hielp het grijszijden kleedje en de zwarte mantille de ontrustende tengerheid harer gestalte bedekken, zonder een enkel voordeel van de ranke leest te doen verloren gaan. Het toilet van elisabeth was door zijn sprekender kleuren juist geschikt om het kwijnende van dit demitoilette te doen uitkomen; wat wonder, dat de opgang der beide Dames algemeen was?
Zoo traden zij de rij der Heeren langs naar hare plaatsen. Vriendelijk groetend zweefde angelique voort; terwijl elisabeth haar oog steelswijze over de plaatwerken liet dwalen, en deze kleine triomf haar stap fierder maakte.
‘Nu nadert zij,’ dacht stralenheim, en zijn hart klopte zoo onstuimig, dat hij meende, zij moest het kunnen hooren; het schemerde hem voor de oogen, en niet dan bezwaarlijk kon hij de noodige aandacht geven aan hetgeen te gebeuren stond....
Zij was tot bij hem gekomen; zij groette hem; het eenige, dat dien groet van het hoofdknikje onderscheidde, waarmede zij de buiging der anderen beantwoord had, was een mindere graad van gemeenzaamheid, die een pas aangekomene ook niet eischen kan; zij was niet vriendelijker, dan een vreemdeling verwachten kon, en verried even weinig door koelheid eenige berekening of dwang: zoo ging zij voorbij.
Zou zij hem vergeten hebben? Alles had hij gekozen boven dien ijskouden blik, boven die onveran- | |
| |
derlijke kleur, boven dat bedaarde lachje. Immers hij kon ook niet weten, dat dit alles gekunsteld was, dat het den prijs van een strijd van twee bange dagen uitmaakte, dat het kleine eind weegs, door haar afgelegd, voor haar het beklimmen van een hoogen berg geweest was, dat het bereiken van haar fauteuil haar voor nederstorten bewaarde?
‘Was dit de ontmoeting, die mij nu drie dagen onophoudelijk bezig hield?’ vroeg hij diep vernederd zich-zelven, terwijl hij alleen bleef staan, daar de andere Heeren dadelijk rondom haar drongen, om haar hunne belangstelling in den staal harer gezondheid en hunne vreugde over hare wederverschijning in den kring te betuigen.
Na een half uur gesproken te hebben, werd de jonge wilmore verzocht een nieuwe proef van zijn schoon talent te geven.
Hij reciteerde byron's aandoenlijke Stancen aan Thyrza:
Ook gy gestorven, jong en schooner
Dan wat op aard ooit sterven moest!
Zoo lief een leest, bekoorlijkheden
Zoo zeldzaam en zoo aangebeden,
Zoo vroeg reeds door den dood verwoest!
Met wangunst zag stralenheim, met hoe veel ingenomenheid het oog van de vrouwen - ook van angelique - op den gelukkigen rustte, zoodra hij had aangevangen. Maar toen wilmore voortging:
Maar bood u de aard haar schoot ter ruste,
| |
| |
En treê de Dartle en de Onbewuste
U zorg- en achtloos over 't hoofd, -
Daar is, wien 't denkbeeld doet verschrikken,
Slechts eenmaal op dat graf te blikken!
toen was het, als of een angel des Ritmeesters hart doorboorde; hij verborg het aangezigt met de handen, een koortsachtige siddering liep hem door de leden, hij was een bezwijming nabij; hij kwam niet eer tot zichzelven eer een gemurmel van toejuiching onder de Heeren, door de vrouwen nog welsprekender in hare vochtige oogen uitgedrukt, hem uit dien staat van halfbewustheid wekte. Hij zag angelique aan; zijweende! zij weende tranen, door wilmore uit haar oog gelokt. Hij moest zich afkeeren. De ongelukkige wist niet, hoe dierbaar aan de arme de gelegenheid geweest was, toen zij de tranen van haar eigen weedom schijnbaar aan vreemd leed mogt toewijden.
De prentbeschouwing volgde; en hoewel hij nu naderbij trad, zag hij van haar voorover gebogen gelaat niets dan de blonde, die het omgaf. Zij sprak ook weinig. Trouwens dit behoefde niet, daar elisabeth voor dien avond het discours regelde, dat van hare zijde voornamelijk bestond in het plagen van friedhof, wiens smaak in de keuze der platen zij nu eens bespotte, dan weder met allen schijn van ernst afkeurde. Zijne bittere teleurstelling over deze onheuschheid, en zijn linkschheid in het afweren van hare schalksche invallen, hielden de aandacht van allen bezig, en boden aan de ondeugende Freule het dubbele voordeel, van tol bedekking harer vriendin
| |
| |
en tot ontwapening van haren minnaar te strekken.
Bij het eenvoudig avondmaal werden de vrouwen door de Heeren bediend. Na het nuttigen van een stuk beschuit en een enkel takje druiven, haar door wilmore aangeboden, zoo als zijn gewoonte scheen te zijn, vertrok de jonge lijderes, en het den Ritmeester in volslagen moedeloosheid achter; deze was te dieper, naar mate zij de terugwerking was van grooter overspanning.
Mevrouw van lindau had een paar malen met vriendelijke zachtmoedigheid met hem gesproken over een onderwerp, dat beide evenzeer aanging - den dood zijns Ooms.
|
|