| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk.
Bij hare aankomst in het badhuis vonden zij alles in gereedheid, en namen dadelijk in drie gemakkelijke en fraaije bovenkamers haren intrek. Dat de jonge bad-Doctor, die de Dames daar opwachtte, von friedhof was, liet Mevrouw van lindau onverschillig, deed Angelique verbleeken, en joeg elisabeth een gloeijenden blos in het aangezigt. De laatste gevoelde maar al te wel, dat dit toeval haar gevaarlijk worden zou, en een oogenblik hield haar hart op te kloppen, om daarna zijn slagen zoo onstuimig te verdubbelen, dat het haar toescheen als zocht het een uitgang uit den beklemden boezem.
Friedhof bemerkte het niet; want ook hem had de verbazing roerloos gemaakt, toen hij zag, welk een leven aan zijn zorg toebetrouwd zou worden, en voor de eerste maal in zijn leven twijfelde hij wanhopig aan het vermogen der kunst.
Terwijl elisabeth en de kamenier in de naaste kamer een en ander ontpakten, droeg Mevrouw van lindau haar geliefd kind met tranen aan den jeugdi- | |
| |
gen Geneesheer op: zij gaf hem, ten einde hem in de behandeling van haar kwijnend gestel te gemoet te komen, eenige wenken aangaande den toestand harer ziel, zelve niet eens vermoedende, hoe weldadig deze mededeelingen waren, daar zij op eens de flaauwe hoop, door deze ontmoeting in den jongen man opgewekt, deden sterven; want indien hij al den moed bezat, den kamp te wagen met den dood, die haar reeds als zijn aanstaand offer met zijn noodlottig zegel scheen geteekend te hebben, zoo begreep hij toch het gevaar zijner stelling, en hoe weinig kans van overwinning zij hem aanbood: en overzag met een enkelen blik, hoe veel voordeeliger het voor de uitoefening zijner kunst en dus voor de mogelijke genezing der kranke was, dat hij haar met een kalm en harlstogteloos oog kon gadeslaan. Indien de bezorgdheid der liefde zelfs aan den rustiger echtgenoot het regt van geneeskundige verpleging eener dierbare gade ontneemt, hoe veel minder is dan de behandeling eener aangebedene geliefde aan den vurigen jongeling toe te betrouwen. Gewis, wie een kamp met den dood waagt, diens oog dient helderziende, diens hart behoort rustig, diens hand behoort vast te zijn.
Kalmer dus, dan zich van den eersten indruk harer verschijning liet verwachten, sloeg hij de zieke gade, en al beefde de eerste keeren zijn hand, toen zijn vingers het opgetrokkene van den onregelmatig kloppenden pols waarnamen, spoedig hernam hij dien vasten geest, die, alleen, aan hem, welke zich in den doolhof der menschelijke kwalen waagt, den Ariadne- | |
| |
draad in handen kan geven, wier hulp hem voor verdolen behoedt.
De meeste avonden bragten de Dames in het salon door; de kring, die zich aldaar verzamelde, was reeds zeer ingekrompen, en van de vroeger talrijke vereeniging waren nog slechts weinige badgasten, en wel meestal Heeren, overgebleven. Vele zieken waren vertrokken met de vrolijke dwaling van hersteld te zijn; en het was een treffend schouwspel geweest op te merken, hoe deze en die, welke zich-zelven aangaande den staat zijner verzwakte gezondheid misleidde, met meêwarig hoofdschudden diezelfde blindheid in zijn medelijders beklaagde. Zoo men ooit reden heeft, zich over de onverklaarbare zelfsmisleiding der menschen aangaande de zekerheid van hunnen aanstaanden dood te verwonderen, nooit meer gewis dan in een badplaats, waar, onder zoo vele lijders, zich zoo weinigen bevinden die zich op goeden grond met een volkomen herstelling vleijen kunnen, en waar nogtans de dood meer vergeten, en de ijdelheid der wereld ijveriger dan elders wordt nagejaagd.
Hoewel de luister van het salon veel verminderd was, kon echter de vereeniging, die aldaar gevonden werd, nog uiterst fashionable genoemd worden. En de vermindering, die in het aantal der gasten had plaats gehad, had op het gezellig verkeer dien voordeeligen invloed gehad, dat men zich nu naauwer dan vroeger aan elkander sloot, en slechts één gezelschap scheen uit te maken. Wie de zaal binnentrad, en aldaar in een huisselijk hoekje de onderscheiden gas- | |
| |
ten bij elkander gezeten vond, om den avond met muzijk, de voordragt van eenig nieuw dichlstuk, of soms ook wel met een gemeenschappelijk gesprek te korten, zou getwijfeld hebben of hij zich in de courzaal van een badhuis bevond, indien hem daaraan de ruimte en de geheele inrigting van het vertrek niet herinnerd had.
De avonden, welke de Dames om een of andere reden boven op haar kamer sleten, waren voor friedhof wel de aangenaamste, die ze toch meestal, minder nog uit hoofde van zijn belrekking, dan op grond van de vroeger begonnen en hier bevestigde kennismaking, in haar gezelschap doorbragt. Hij genoot het gelukkig gevoel, dat deze avonden hem schonken, zonder zich hiervan reden te vragen: en hij dacht misschien nog lang, dat het blaauwe oog van angelique de magneet was, die hem aantrok, toen elisabeth reeds met een ligten blos en meesmuilend gezigtje den invloed van een onverwachten oogopslag naar hem had waargenomen. Het is waar, dat het ongelukkig juist altijd dan trof, als zijn blik op den schoonen vorm van het gelaat rustte, dal zoo liefelijk was om aan te staren als de fraaije oogleden neergeslagen waren op de floszijde, welke de fijne vingers op ivoren klossen wonden. Wie zou ook niet blozen zoo betrapt te worden?
Eens, dal het ongunstige weder de vrouwen boven gehouden had, terwijl de jonge Doctor zich mede bij haar bevond, werd hij naar beneden ontboden wegens de onverwachte aankomst van een nienwen badgast, die naar hem gevraagd had.
| |
| |
‘Het moet een bekende van u zijn, het is een Officier,’ zeide de Kellner tot friedhof.
‘Zou het - maar neen, dat kan niet zijn!’
‘Neen, dwaas hart! hoe zou het zijn kunnen?’ zeide angelique in zich-zelve, terwijl friedhof de trappen afvloog.
In het volgende oogenblik lag hij in de armen van stralenheim.
‘Mijn willem!’
‘Mijn hugo!’
‘Hoe vervallen!’
‘Ja, ik kom aan uwe Bron of - aan uw hart genezing zoeken.’
Wederom vielen zij elkander aan de borst; toen zij een weinig van hunne verrassing bekomen waren, bragt friedhof stralenheim naar zijn vertrek. Daar wandelden zij, arm in arm, met onrustige stappen, die van de ontroering huns gemoeds getuigden, de kamer op en neder; eindelijk kwamen zij tot meerdere kalmte. Het vuur werd opgestookt, de wijnflesch ontkurkt, en het begonnen onderhoud aan den haard voortgezet.
friedhof eindigde zijn kort verslag van hetgeen hij omtrent zijn vrij eenvormig leven te verhalen had met zijn vriend te spreken van de aankomst der drie Dames. ‘Dit is voor mij een événementgeweest,’ zeide hij, ‘en heeft aan mijn eentoonig bestaan afwisseling en leven gegeve0n; daarbij had ik van een dezer lieven een aangename herinnering met mij genomen.’
| |
| |
Dikwijls, als ik in den nacht
Mij ter rust had neêrgevlijd,
Zag ik 't beeld van vroeger tijd
Voor mijn oog teruggebragt.
Helaas, dat deze ontmoeting zijn moest met
Dierbre harten, nu gebroken.
Gij moogt voor uw hart waken, willem! dit bidde ik u. Een beeld leeft slechts in de borst van uwe blonde landgenoot, en het zal voor het anders veranderlijke vrouwenhart geen al te zware proef zijn hieraan tot aan het graf trouw te blijven; want ik vrees, dat zij het te gemoet gaat.’
‘hugo, hugo! in dezen trek herken ik u niet. Een vrouwenhater zijt gij; dit wist ik reeds lang; menigmaal hoorde ik, hoe ge u te haren kosten vermaaktet; maar de gewonde ree aan te vallen, dit deedt gij nooit.’
‘Gij hebt gelijk, stralenheim!’ sprak friedhof, en hij reikte zijn vriend de hand; ‘misschien (want ik zal u thans alles bekennen) was het juist wrevel over de trouw, welke ik verguisde, die mij zoo bitter maakte. Immers, is het vernederend voor mijn hoogmoed u te moeten belijden, dat ik de eerste vrouw, die ik van nabij leerde kennen, zoo ongelijk vond aan het ongunstig beeld, dat ik mij steeds van haar geslacht heb gevormd. Maar ontvang nu deze erkentenis met mijne betuiging van schaamte en spijt over het onregt, haar aangedaan. - ‘Hare moeder,’ ging hij voort, ‘is een aller- | |
| |
beminnelijkste vrouw; de derde is haar vriendin.’
Misschien had er veel meer reden bestaan, om den Ritmeester voor die ter naauwernood genoemde vriendin te waarschuwen. Het was toch meer te denken, dat de met hare Oostersche kleuren in rijke pracht bloeijende bloem gevaarlijker moest zijn voor den zinnelijken jongen man, dan de bleeke knop, die reeds zijn bladeren vallen liet. Maar mogelijk had dit verzwijgen van friedhof een diepliggender grond, en wist hij zelf niet hoe veel er in lag. Het zou hem onaangenaam geweest zijn haar naam, zelfs in scherts, met dien zijns vriends te verbinden: hij gaf echter zich-zelven te weinig reden van den toestand zijns harten, om te vermoeden, dat zijn spreken over angelique zoo veel tegen zijne bezorgdheid voor de uitwerking harer aanlokkelijkheid bewees, als zijn zwijgen over elisabeth voor zijn gevoel te haren opzigte sprak.
Dit is zeker, dat niemand hem beter voor zijn langdurige ketterij en afval straffen kon, dan juist elisabeth, die met hare begaafdheden een groote mate van coquetterie verbond. Zij waren geen al te ongelijke partijen in den strijd, die ging aanvangen: de een was regt geschikt om de ruwe kanten des anderen glad te slijpen. Karakters toch als de hunne kunnen, even als diamanten alleen door een anderen diamant, het best door de wrijving met gelijksoortige karakters worden gepolijst. Zoo moest dan ook hunne ontmoeting tot hunne wederzijdsche vorming dienen.
‘En nu gij, mijn vriend?’ vervolgde friedhof.
| |
| |
‘Met een enkel woord zal ik u alles mededeelen. Ik ben nog niet bestand om lang stil te slaan bij alles, wat ik geleden heb. Gij zult u hoogelijk over mij verwonderen, hugo! Mijne lotgevallen in den laatsten tijd hebben mij tot een gansch ander mensch gemaakt. Ik weet thans, dat ik misdadig gehandeld heb, en dat mijne ligtzinnigheid onvergefelijk was. De eerste schok werd mij toegebragt door den brief van mijn verloofde, echter gaf die mij nog geen regt inzien in mijn schuldig hart, maar vervulde het zelfs in den beginne met wrevel tegen haar, die het waagde zich zoo onherroepelijk van mij los te rukken, en mij daardoor een lijden veroorzaakte, hetwelk mij evenzeer bevreemdde als ergerde. Ik meen u mijn stemming te dier tijde te hebben afgeschilderd. Eenigen tijd daarna kwam er meer beweging in ons leger, bezigheden trokken mij af, de orde tot voorwaarts rukken kwam, wij trokken België binnen; de stremming, daardoor in de correspondentie met Holland veroorzaakt, maakte, dat een brief, aan mij gerigt, onderscheidene dagen gezworven had, eer hij mij in handen kwam. En deze brief - hij was van mijn Oom, van mijn Vader, Hugo! het was zijn jongst vaarwel - het was de geschiedenis van zijn leven - het was mijne veroordeeling! Lees, mijn vriend.’
Een pauze volgde. stralenheim sloeg in gespannen verwachting het gelaat zijns vriends onder het lezen gade. Het drukte een hem ongewoon gevoel uit, dat daaraan een schoone uitdrukking gaf. Na
| |
| |
het gelezen te hebben, gaf friedhof het blad zwijgende aan zijn vriend terug.
‘Gij gevoelt, hoe de slag mij trof. Zoo de brief mij eer geworden was, ware het mij nog mogelijk geweest hem levende te vinden, zijn vergeving te ontvangen, zijn sterfbed te verzachten. Naderhand dankte ik de hoogste Wijsheid, dat Zij mij den zwaren strijd tusschen mijn kinderpligt, mijn vaderlandsliefde en krijgsmans-eer had gespaard; maar toen was ik wanhopig; wij moesten voort; in welke stemming ik voorttrok, weet ik niet; van al die dagen heb ik niets dan een verwarde herinnering. Eindelijk geraakten wij slaags; ik vocht met wanhopigen moed; op een oogenblik dat ik, handgemeen zijnde met een Belgisch Opper-Officier, hem een beslissenden slag wilde toebrengen, deed een verraderlijke houw, mij van achter toegebragt, mijn arm krachteloos nederzinken, terwijl mijn partij, van dit voordeel gebruik makende, mij een wonde in de borst toebragt. Mij zweeft dit alles als een droom voor den geest. Ik weet niets dan hetgeen men mij er van gezegd heeft. Eenige getrouwen droegen mij van het slagveld. Toen ik voor het eerst de oogen weder opende, bevond ik mij in mijn vorig kwartier, waarheen men mij getransporteerd had. Ik leed veel aan mijn wonden; een hevige koorts deed mij verscheiden dagen ijlen: de ontvangen brief scheen mij toe in vlammende letters op mijn donkere gordijnen geschreven te zijn. Ja, ik las ze onophoudelijk met luide stem, zoo als men mij laier verhaalde. Somtijds wilde ik naar den sterven- | |
| |
den ijlen, en liet mij niet dan met moeite op mijn leger terughouden. Bedaarder geworden zijnde, verviel ik in een diepe naargeestigheid; deze melancholie stond ook mijne genezing niet weinig in den weg; het weldadigst was mij nog de toespraak van mijn eenvoudigen, doch vromen huiswaard, die mij vertroostte met de vaste verzekering, dat het ligchamelijk lijden, hetwelk ik doorstond, een boeledoening voor vroegere overtredingen was; dit bekrompen denkbeeld werkte toen gunstig op mijn krank gemoed, en ondersteunde mij onder de hevige pijn, die mijn wonden mij veroorzaakten. Eindelijk herstelde ik zoo verre, dat ik het huis verlaten kon, en ontving op mijn verzoek een onbepaald verlof. Na mijn goeden hospes rijkelijk te hebben beloond, verliet ik Noord Braband, en begaf mij, op raad der Geneesheeren, hier heen, om door het gebruik der baden mijn nog altijd zwakke gezondheid te herstellen, en vooral niet minder, omdat ik zeker was, eerst buiten 's lands tot rust te zullen komen. Op mijn reize herwaarts, hoorde ik geheel toevallig den naam, die mij nog altoos ontroert, op een toon van medelijdend beklag noemen - ik vroeg niet - ik mogt mij nog aan geen schrik blootstellen, voor welken mijn leven te zwak was; want na al het gebeurde te willen leven, dit zal mijn grootste boetedoening uitmaken. Zoo kwam ik hier, om van uwe kunst heeling voor mijn wonden, en van uw vriendschap balsem voor mijn gebroken hart te vragen.
Er volgde een oogenblik van stilte stralenheim
| |
| |
ondersteunde het hoofd met de hand, en zag naar de vonken van het knappende hout, die als sterretjes naar boven rezen, om daarna in den donkeren schoorsteen uit een te spatten. friedhof betrachtte het gelaat zijns vriends. Eindelijk brak hij het zwijgen af.
‘Gij spraakt van haar brief -’
‘Hier is hij.’.
friedhof zag naar de onderteekening: angelique van lindau. Hij bleef als verplet.
stralenheim, de spotzucht zijns vriends vreezende, had hem nooit den naam zijner verloofde genoemd. Ofschoon angelique niet beminnende, was zij hem echter altijd te heilig geweest, om haar naam aan de ligtzinnigheid van friedhof prijs te geven. Ook had in het algemeen stralenheim's overhaast vertrek veroorzaakt, dat hunne verbindtenis niet verder dan binnen de muren van den Lindenburg was bekend geworden. Zoo doorzag friedhof nu eerst deze geschiedenis in haren ganschen noodlottigen zamenhang.
stralenheim bemerkte zijn ontroering. Hoe gaarne had friedhof hem de reden er van verborgen. Maar dit kon niet; beide bevonden zich onder hetzelfde dak; en een onverwachte ontdekking kon voor beide noodlottig zijn. Hij bereidde dus zijn vriend langzaam op den slag voor, dien hij ging toebrengen. Eindelijk sprak hij het harde woord uit:
‘Mijn lijderes is uwe angelique!’
‘Gods gerigt!’ fluisterde stralenheim, en het hoofd zonk hem op de borst, waarop hij dadelijk de regterhand leide, als gevoelde hij pijn.....
|
|