| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
Het was schemeravond, op een kouden dag in Februarij, toen de raderen der rijtuigen, die de genoodigden tot het diner des Heeren herman te O. derwaarts voerden, de sneeuw deden kraken. De glans der bougies, die reeds vroeg waren aangestoken, om het somber effect van de vallende duisternis in de kamer weg te nemen, deden de bloemen, grotwerken en bouwvallen, die door de vorst op de ruiten getooverd waren, als geslepen kristal blinken; en menige arme zag met benijding den glans aan, welks stralen de gansche gracht een eindweegs verlichtten, en dacht er aan, hoe vele avonden de arme kinderen te huis reeds vroeg de glimmende spaanders met het koude stroobed moesten verwisselen, omdat die sprokkels en het dunne kaarsje zelfs te kostbaar waren, terwijl de overvloed van een enkelen avond des rijken voor hen menigen langen kouden nacht zou kunnen verkorten; maar alras wekte een zweepslag, of wel een hard woord uit den mond der koetsiers, die op de smalle gracht niet dan met moeite wenden konden, hen uit
| |
| |
deze pijnlijke overdenkingen, en voerden hen op een ruwe wijze in de wezenlijkheid terug.
En daar binnen.... daar dacht men aan hen niet. Een groep jonge Dames, in frissche toiletten gekleed, stonden met de lieve hoofdjes bijeengestoken druk te praten. Het bleeke licht, dat de mat-glazen zolderlamp, waaronder zij stonden, op al die blonde en bruine kopjes wierp, deed door de speling der schaduwen bijna de uitwerking van een helderen maneschijn op een zomeravond.
Het was dan ook niet vreemd, dat het gezigt op deze aanvalligen sommige Heeren het wintertooneeltje aan den haard deed verlaten, om op deze lente te staren. Onder anderen liet een jong man in een soort van fantaisie-uniform gekleed de oogen dikwijls langs de bevallige rij dwalen, en hoorde met het eene oor meer van de gesprekken, aan zijn regterhand door de fijne vrouwenstemmen gevoerd, dan hij met het andere, dat door een klein mannetje belegerd werd, van diens brommende bastoonen verstond.
‘Ik blijf er bij, lieve,’ zeide een schoone, levendige brunette tot een slanke blonde, die door de wasachtig-schitterende kleur op de doorschijnende wangen en den koortsachtig-tintelenden gloed van de blaauwe drijvende oogen, zijn medisch oog met belangstelling op zich gevestigd had, ‘ik blijf er bij, lieve, dat ieder meisje zich gelukkig moet achten zulk een hart bezeten te hebben, ook dan zelfs als zij het aan het vaderland moet afstaan; ik zou die zaligheid kiezen, al zag ik de smart vooruit, die er onafscheidelijk van
| |
| |
is, of kent gij dan iets, dat in vergelijking komt bij den triomf van met een verheven hart zijn grootsche gewaarwordingen te deelen, zich daarmede boven de sfeer van kleingeestige baatzucht op te heffen, en zelfs het zwaarste offer gering te achten, wegens den onsterfelijken roem, die er de prijs van is....’
‘elisabeth!’ zei de blonde, en een zachte rilling trok door haar leden, ‘denkt gij er wel aan, dat geen onsterfelijke roem het verbrijzelde hart baten kan; zoudt gij kunnen wenschen, op de bloedige en verscheurde vleugelen van zulk een dood te worden opgeheven....’ en zij sloot de oogen als zag zij het schrikbeeld.
‘Ik zie het wel, meisje! gij zij niet sterk genoeg, om de vrouw van een held te zijn; gij zijt te zwak of te egoïstisch om iets voor het vaderland te lijden.’
De blonde schudde het hoofd. ‘Neen, lise! neen, gij verstaat mij verkeerd; indien gij wist....’ zij fluisterde zachter, en hield de oogen neêrgeslagen op hare handen, welke de hemelsblaauwe étole, die langs den dunnen hals bijna tot op de voeten nederdaalde, spelende om hare vingers rolden.
‘Gij, Mijnheer! die uit het leger komt, zult ons de beste berigten kunnen geven omtrent den geest, welke er sedert de laatste gebeurtenis bij de troepen heerscht?’ vraagde de kleine man voor de derdemaal aan den jongen krijgsman.
‘Ik heb het altijd gezegd,’ zeide deze voor zich heen, ‘geen sympathie voor het eenig groote en verhevene!’ en toch trok de zachte blonde nog meer
| |
| |
dan hare heldhaftige vriendin zijn blik tot zich. -
‘Hebt gij het gezegd, Mijnheer! mij duhkt dat de Hollandsche geest juist het tegendeel deed verwachten, en dat het opstaan als een eenig man wel geen bewijs was van gebrek aan sympathie, die de groote daad, waarover wij handelen, behoort op te wekken.’
‘Hoe? wat?’ vraagde friedhof, die nu eerst luisterde en niets gehoord had van de lange uiteenzetting der verschillende opiniën over den heldendood van van speyk, waarmede zijn buurman hem sedert geruimen tijd vervolgde.
Hij gluurde zijwaarts. elisabeth had de handen van hare vriendin in de hare genomen, en volgde met de beweging van haar hoofd de rigtingen, welke de blonde met haar blozend kopje maakte, om de onderzoekende blikken der lieve onbescheidene te ontwijken. Eindelijk, geen middel meer ziende om te ontkomen, zeide zij: ‘Laat mij nu los! morgen zal ik u alles bekennen;’ en een hemel lag in haar glimlach.
‘Dus reeds verbonden? Geen wonder!’ Teleurgesteld, liet hij zich nu geheel overmeesteren door den dikken Baron, die sedert eenige oogenblikken bemerkt had, wat het punt van afleiding was, dat hem de onverdeelde aandacht van den jongen man ontroofde, en reeds eenige minuten bezig geweest was, door hem aan den knoop van zijn anglaise te trekken, hem ongevoelig de manoeuvre van regts uit de flank te laten maken; morgen toch had hij zijn gewone whist-partij, en dan moest hij al de aanwezigen kunnen ver- | |
| |
bazen door de juiste berigten omtrent den geest der krijgsmagt ten aanzien van de zelfopoffering des jongen helds; wat kon hij al niet op rekening van den interessanten Duitscher, eerst gisteren uit het leger aangekomen, vertellen! Maar een paar uitdrukkingen diende hij dan toch wel uit diens mond te hebben opgevangen, om daarop zijn verhaal te bouwen. De marteling van den jongen man had dus nog lang kunnen duren, indien niet op eens de knechts de breede slagdeuren geopend en de gasten tot het diner genoodigd hadden.
Toen friedhof zich, nu van zijn vervolger ontslagen, omwendde, verblindde de pracht van den rijken disch met zijn talrijke bougies, door verscheiden spiegels weêrkaatst, zijn oog. Reeds had zich de trein der gasten in beweging gesteld, en de zijden kleederen der genadige Mama's ruischten, terwijl zij zich naar de eereplaatsen lieten geleiden. Hij keerde echter het oog alras van dit schitterend gezigt naar het vertrek, waarin hij zich bevond, en overzag met belangstelling de groepen, die zich daar vormden. De jonge lieden waren begonnen hunne Dames te kiezen; eenigen - de schoonsten - waren reeds uit den kring verdwenen; sommigen zagen rond of hij, dien zij wachtten, haar zijn geleide niet zou komen aanbieden, en namen eindelijk, teleurgesteld, den arm van een anderen aan; anderen eindelijk - de leelijksten - voorzagen haar lot, en engageerden zich voorloopig reeds met elkander, om den schijn te hebben van zelfs geen cavalier te wenschen. Bij toeval was echter de lieve blonde
| |
| |
nog overgebleven. Zij stond op eenigen afstand, speelde weder met het blaauwe lint, en zag niet dat friedhof haar naderde, eer zijn stem haar, als uit een diepe mijmering, deed opspringen. Zij nam met een innemend lachje zijn aanbod aan, en zweefde aan zijn arm de eetzaal binnen. Het trof zoo, dat hij juist haar gekozen had, die bestemd was zijn buurvrouw aan tafel te zijn.
In den aanvang was hunne houding wederzijds stijf en pijnlijk. Het stuitte friedhof tegen de borst, zijne kennismaking met een vrouw, die in zoo hooge mate zijn belangstelling had opgewekt, met de gewone nietigheden van een tafelgesprek aan te vangen. En het ging hem, zoo als het in zulk een geval meer gaat - hij eindigde met geheel te zwijgen. Als men zich eens aan het gewone discours onttrokken heeft, wordt het moeijelijk een nieuw onderhoud te beginnen. 't Is als of na zulk een lange pause noodwendig iets belangrijks volgen moet, en zoo verlengt de verlegenheid een stilzwijgen, dat eerst het gevolg van verkiezing was.
De schildpadsoep werd dus sprakeloos en met neêrgeslagen oogen gegeten; de pasteitjes gingen met een stijf: ‘Zal UEd, er niets van begeeren?’ voorbij; bij het rondgaan der runderhaas was het: ‘Mag ik u een lekker stukje geven?’ of: ‘om mij genoegen te doen; gij eet niets!’ friedhof begreep eindelijk, dat er een einde aan dezen gedwongen toestand moest komen, vooral toen hij bemerkte, dat een paar schalksche meisjes tegenover hem elkander spotachtige blikken
| |
| |
begonnen toe te werpen over het ongelukkig figuur, dat hij maakte. Hij werd daarover zoo boos, dat hij een brandend stukje rumpodding in zijn mond stak, zonder het vlammetje uit te blazen. Hij trok een gek gezigt, en zag zijwaarts of zijn buurvrouw zijn verstrooijing had opgemerkt. Zij had haar hoofdje afgewend en naar de overzijde van de tafel gekeerd. Dit gaf hem een weinigje moed. Hij begon dus een gesprek, en wel met zoo veel ijver, dat hij welhaast niets meer deed dan spreken. In den aanvang had zijn toehoorster hem slechts haar halve oplettendheid geschonken, en enkel met een flaauw hoofdknikje aangemoedigd om voort te gaan. Doch toen hij begonnen was over zijn verblijf in het leger uit te weiden, had zij haar hoofdje opgeheven en naar hem toegewend: naar mate hij voortging, klom hare belangstelling, en eindelijk hing zij letterlijk aan zijn lippen.
- - ‘Zoodat het ons te E. aan niets ontbreken zoude, indien wij maar het genoegen niet moesten missen, van met vrouwen om te gaan,’ ging hij vertellende voort. Zij hoorde naauwelijks het plaatsje E. noemen, of zij vroeg hem schichtig: ‘Zijt gij te E. gekantonneerd?’
‘Ja, Freule! hebt gij er bekenden?’
Zij zag eenigzins verlegen voor zich, en ontweek een regtstreeksch antwoord. ‘Iedere grensplaats heeft thans immers belang voor Hollandsche vrouwen?’
‘Die gedachte brengt zeker niet het minste er aan toe, om de ongemakken te verzachten, die wij hebben moeten uitstaan, en zou zelfs onzen moed onbe- | |
| |
schrijfelijk aanvuren, indien.... het bij de tegenwoordige rust niet beter ware dien te onderdrukken.’
Zij zag hem vragend aan. ‘Hoe kunnen menschen zoo ongeduldig verlangen, elkander te vernietigen? dat men, bedreigd zijnde, de wapens voor den lieven geboortegrond opvat, begrijp ik; maar wanneer nu de vijand door de enkele ontwikkeling onzer strijdkrachten reeds in toom gehouden wordt, is het mij onverklaarbaar, hoe wezens, door opvoeding en beschaving verfijnd, naar een bloedig treffen kunnen reikhalzen!’ Haar oog schitterde en haar hart verhief zich, terwijl zij dus de zaak der menschelijkheid bepleitte.
Laat ik mij mogen verdedigen, Freule! De zachte, vrouwelijke borst kan niet gevoelen, welk een vurige en werkzame geestdrift bij verdrukking of mishandeling het mannelijk hart tot handelen aanspoort; ware dit zoo niet, ware het dat men in koelen bloede oorloogde, ik zou uw gevoelen deelen. Maar de natuur is sterker dan wij. Als men uit overtuiging te veld trekt, wordt men één met de opgevatte wapens, en gevoelt dezelfde behoefte om ze te gebruiken als zijne ledematen. Bedenk daarbij, hoe ons die vadzige werkeloosheid pijnigt, die met de vroegere spanning zulk een scherp kontrast maakt. Het is even als of men het vurige strijdros eerst de sporen in de zijde drukt, en dadelijk daarop met de teugels inhoudt.... maar gij schudt het hoofd! gij zijt nog niet bevredigd. Welnu, misschien bevalt mijn laatste beweegreden u beter; het is ook om eens dierbaren vriends wille, dat ik naar afleiding en bezigheid verlange; eens
| |
| |
vriends, die nu tegen zich zelven de zielskracht gebruikt, welke hij anders tot een edeler doel zou aanwenden; ja, indien er geen einde aan komt, vrees ik voor hem het ergste.’
De toon zijner stem bij het uitspreken dezer woorden trof haar. Misschien lag er een vraag in haar deelnemend oog, ten minste hij boog zich vertrouwelijk naar haar toe, en vervolgde: ‘Het is een ziel vol geestdrift voor al wat groot is - maar, helaas! zijn vleugels zijn gebonden, en dat,’ vervolgde hij bitter, ‘en dat door een zijden draad, welken zelfs de wil eens kinds zou kunnen verbreken; maar dat is het, hij wil niet, hij verkwijnt voor een hersenschim. Neen, dat vergt de eer niet, dat kan zij niet vergen, dat de adelaar zijn hooge sfeer en bestemming voor de boschduif opgeeft. Indien ik haar kende, indien ik haar spreken konde, ik zou haar zeggen: Wees edelmoedig! Hij bemint u niet. Neem zoo groot een offer niet aan. Zoudt gij kunnen willen, dat zijn geluk de prijs van het uwe wordt? Gij zijt een vrouw, en zult nooit geheel ongelukkig zijn, zoo lang gij slechts iemand, al is het dan de geliefde uws harten niet, kunt aankleven; met ons mannen is dit anders; de last, dien wij niet uit liefde dragen, knelt, kneust, buigt ons neder; de pijnlijke plaats verhardt zich: gij eindigt met de zachte borst aan een verstaald hart te drukken. Vergeef mij,’ vervolgde hij, ‘ik liet mij, mijns ondanks, wegslepen.’ - Zij had hem angstig aangestaard; haar hart leed voor de arme, die hij toesprak, van welke hij met zulk een hard mannen- | |
| |
egoïsme het leven afeischte, ‘en toch,’ dacht zij, ‘is hij barmhartig genoeg om den verdoovenden slag, hij bemint u niet, te geven: de overige marteling kan daarna naauwelijks meer pijn doen.’ Zij zuchtte diep, zoo als wij doen, als het gordijn valt na een aandoenlijk treurspel.
‘Zingen - zingen!’ klonk het van de overzijde der tafel. ‘Lieve Dames, eene enkele Romance! Laat u niet te vergeefs bidden! Mijnheer L., ik smeek u, verzoek uwe buurdame om een enkel air; gij zult verrukt zijn over het genot, dat gij daardoor u zelven en ons verschaffen zult;’ maar de bedoelde persoon hield zich of hij het niet hoorde, en bleef dus voortspreken met de Dame aan zijn regterhand; hij was beleedigd over de onverdeelde aandacht, door de schoone zangeres aan friedhof geschonken.
‘Zingen? Neen, nu niet!’ zeide zij zacht voor zich heen.
‘Wilt gij mij sekonderen, lieve?’ vroeg elisabeth haar, ‘dan zal ik het air:
L'astre du jour dans son brillant éclat
aanheffen.’
‘Neen, betsy, ontsla mij nu; ik kan niet zingen.’
Het is wel natuurlijk, dat de Heeren schrikken, wanneer op het nageregt van zingen gesproken wordt. Dit woord breekt als met een tooverslag ieder aangenaam gesprek af. Er moet dringend verzocht worden om een gunst, die de meesten in den grond vreezen, dat zal worden toegestaan. Een kwartier uurs verloopt om de Dames te bewegen: met aan deze verzeke- | |
| |
ren, dat haar stem waarlijk aangenaam zijn moet; met gene gerust te stellen, dat de kleine verkoudheid niet hinderen kan, gaat een tijd voorbij, die weinig slechter had kunnen besteed worden; nu gaat er weder een geruime tijd heen met het opnoemen en verwerpen van geschikte aria's; eindelijk is de moeijelijke keuze geschied. Diepe stilte, Een bevend toontje verheft zich - gelukkig, het gaat - de trilling is reeds overwonnen - de stem wordt vaster - daar vallen op eens al de ongeoefenden, die nu moed gevat hebben, in; de goede zangsters worden door dit ongelukkig sekonderen ontmoedigd; alle harmonie is weg, en het air wordt valsch en schreeuwend ten einde gebragt. Handgeklap; weder stilte; men overlegt of het hierbij blijven mag, dan of de galanterie vordert, een nieuw lied te verzoeken. De beleefdheid zegeviert; en terwijl de dochters met neêrgeslagen oogen en de moeders met knorrige blikken de mislukte proeve zitten te herkaauwen, vatten de eersten eindelijk weêr moed op de verzekering van algemeene goedkeuring; zij beginnen weder - worden weder in de war gebragt en - o dat jammerlijke zingen op elk diner.
Het gelukte deze maal de jonge Dames dit bezwaar af te koopen voor de belofte, van de Heeren, na het ronddienen der koffij en thee, op hare liefelijke stemmen te zullen vergasten. De Heer des huizes ondersteunde dit zeer: hij had een bijzonder schoone piano forte, en de twee kleine meisjes, die op het dessert als pronkstukken waren vertoond - want onze cor- | |
| |
nelia's hebben een dubbel zwak, en pralen gaarne, beide met haar juweeldoosje en met hare kinderen - die lieve kinderen! zij speelden, - hij was wel haar vader, maar hij moest het zeggen - alleraardigst! het was verwonderlijk zoo als de kleine vingertjes over de toetsen vlogen! Le supplice! dachten vele gasten: maar slikten met behulp van een glaasje parfait amour de bittere pil door.
Het diner was geëindigd. De op nieuw gesloten deuren scheidden de genoodigden van het onaangenaam, onordelijk gezigt, dat een eetzaal na het eindigen van een gastmaal oplevert; de borden, bedekt met overblijfsels van vruchten en lekkernijen, met menig teeder devies onachtzaam tusschen de gekraakte amandeldoppen geschoven, dat eerst met veel ernst voor het oog de la belle voisine in de borst gestoken was; werden door de bezige knechts nagezien, en menige zoetigheid opgedolven, door den een om voor zijn kinderen bewaard te worden, door den ander om aan de kamenier te worden aangeboden, die, hoe zuur ook, toch wel eens door iets zoets te verzoenen was. In de voorkamer was het tooneel bijna hetzelfde als voor het middagmaal; alleen stonden nu de jonge meisjes rondom het koffij- en theeblad gegroepeerd, terwijl zelfs die jonge Heeren, die te huis verscheiden malen moesten herinnerd worden om hun eigen kopje aan te reiken, nu met de uiterste dienstvaardigheid rondhuppelden om de ‘Dames’ te bedienen, en zich het blad met room en suiker niet dan met geweld lie- | |
| |
ten uit de hand nemen, of het moest zijn om de ledige kopjes voor de bevallige Hebes te gaan ophalen.
elisabeth en hare vriendin stonden mede aan de tafel, doch werkeloos: zij praalten druk met friedhof, die de zoete tooverkracht, welke hem tot de belangwekkende blonde getrokken had, geen weêrstand had kunnen bieden, en, voor het eerst in zijn leven, in een vergadering van heele lieven, bij een enkele bepaald gebleven was. Het was niet te ontkennen, dat hij weder de magneet was geweest, die elisabeth in de nabijheid harer vriendin had gebragt: het had haar toch wel een weinigje gehinderd. dat een man volgens haar ideaal, een krijgsman, vol stoute geestdrift zoo geheel overeenstemmende met haar eigen opgewonden geest, zoo ganschelijk de conquête van hare toch onbetwistbaar koelzinnige, ja waarlijk een weinigje lafhartige vriendin geworden was: dat hij niet eens gezien had, hoe zij elk woord, dat zij van hem kon opvangen, met een hoofdknikje beaamd had; hoe regt goed de opgewondenheid van haar stemming bij het fiere gezigtje en de trotsche houding stond..... neen, dit verdroeg zij niet langer; al moest zij door de tusschenkomst der begunstigde, die haar in den weg stond, zich in zijn gesprek mengen, elle voulut se jeter sous ses yeux, zij wilde hem dwingen, de overeenstemming harer gevoelens te erkennen en, waarom ook niet? haar onbekrompen geest te bewonderen.
Maar het ging niet. friedhof was nu eenmaal niet in de stemming om in iets anders dan de meisjesachtige,
| |
| |
naïve invallen der zachte Freule behagen te vinden, en al de bravour-tirades, waarmede elisabeth hem belegerde, waren geheel verloren.
De thee was gebruikt: de muzijk moest thans den avond weder helpen opkorten; de Dames werden dus opgeroepen, om hare gelofte te vervullen. Men begon. elisabeth liet zich met weêrzin wegleiden om de schoone rondo van czerny, loopende over de aria van grisar, La folle, uit te voeren. Zij speelde slecht; want zij had beide in een druk gesprek verlaten, en had, toen men haar opontbood, juist iets zeer schoons willen zeggen, waar zij lang over gedacht had. Zij zou het niet geloofd hebben, als men haar verzekerd had, dat zij aldus slechts een pijnlijke nederlaag voor hare ijdelheid ontgaan was! Zij wist nog niet, dat de menschen, dat de mannen bovenal, met meer belangstelling luisteren naar hetgeen zij-zelve zeggen, dan naar de fraaiste redenering van anderen; noch, dat het meisje, dat in het gevoel van goed gesproken te hebben het gezelschap met zelfvoldoening verlaat, niemand verrukt heeft dan haar eigen, of hoogstens haar moeders hart: zij heeft te gelijkertijd haar ijdelheid kwetsbaarder gemaakt, en de pijl, welke die treffen zal, aan hare tegenpartij in handen gegeven. Schoonheid en, bij gemis daarvan, goedheid, eenvoud, onschuld, ziet daar, lieve meisjes! den toovergordel, die u doet behagen. Hebt gij het Arabisch verhaal, de drie gordels, niet gelezen, waarin verteld wordt, hoe de arme azemi, door een goedhartige toovergodin
| |
| |
met een eenvoudigen gordel toegerust, in dien gordel den talisman bezat, die haar door haren Vorst tot bruid deed kiezen? anders zoudt gij u herinneren, hoe zij, dien onvoorzigtiglijk voor een prachtiger sieraad afgelegd hebbende, haar plaats aan de nieuwe bezitster er van moest afstaan, terwijl zij als de valsche azemi ter dood stond gebragt te worden, toen de weldadige toovergodin (eilieve! laat uw eigen goed oordeel dit voor u zijn) haar met den verloren gordel het leven, den troon, en de gunst van hassan terugschonk. Den naam van dien toovergordel zal ik u althans zeker niet meer behoeven te zeggen.
‘Nu gij, ange!’ riepen allen, toen het stuk geëindigd was. Zij werd door friedhof naar de piano geleid, nam plaats, en bladerde, vrolijker gestemd dan zij in langen tijd geweest was, het muzijkboek door. ‘Wat wilt gij, dat ik zingen zal?’ vroeg zij. ‘Hetgeen gij reeds eens geweigerd hebt, maar waaraan gij nu niet ontkomen zult, Robin Adair,’ antwoordde men. ‘Neen, neen,’ zeide zij, een weinigje droevig met het hoofd schuddende, ‘dat niet, noem iets anders.’ - ‘Ik smeek u, laat het Robin Adair zijn,’ fluisterde friedhof haar in; ‘ik heb er dubbel belang in - uw stem moet er mij meê verzoenen - mijn arme vriend zeide mij, dat dit air zijn noodlot geworden was - hij neuriede het soms, als hij zijn hart tegen mijne raadgevingen versterken wilde, de arme stralenheim!’
Een scherpe en wanluidende toon drong plotseling
| |
| |
uit het instrument door de kamer, en deed menigeen opspringen. Het zware muzijkboek was op de toetsen gevallen; trillend ruischte de gebroken snaar - onhoorbaar was er een hart gebroken; het bleeke meisje, dat met een onmagt worstelde, was - angelique van lindau!
‘Het was te warm,’ zeide de een. ‘De lieve angelique had zich te veel opgewonden, zij was tegen dat drukke praten niet bestand,’ meende elisabeth. - De jonge Doctor, toen zij daar zoo als een doode voor hem lag, zag het voorgevoel harer aanstaande verwelking, dat haar eerste aanblik in hem had op gewekt, aandoenlijk bevestigd; hij ontwaarde reeds, dat hij onder den slag lijden zou. Hadde hij geweten, dat hij zelf dit brooze leven geknakt had....!
Zij was in de andere kamer gedragen en op de sofa nedergelegd; het was daar nu weder koel geworden. Het feest was verstoord; de vreugde der wereld kan niet tegen den geringsten schrik, vooral niet als flaauwten of toevallen onder het geklank der be kers het Memento mori op den wand der feestzaal schrijven, en velen ter naauwernood minder schrik aanjagen, dan de geheimzinnige hand aan Koning belsazar deed. Er werd over niets meer gesproken dan over angelique's ongesteldheid, hetwelk tot het ophalen van allerlei soortgelijke voorvallen aanleiding gaf. ‘Zoo herinner ik mij een partij ten mijnen huize, waarop Mevrouw B. een toeval kreeg.’ - ‘Zoo was ik eens op een bal genoodigd -’ lieve lezer! vul
| |
| |
gij het overige aan; ik ben zeker, dat gij meermalen dergelijke verhalen gehoord hebt.
Het was voor gastheer en genoodigden een welkome tijding, toen de knecht het berigt bragt: ‘De rijtuigen zijn vóór. Mevrouw van lindau is met de Freule weggereden.’
|
|