evenzeer als wegens de geringe diepte van liefde en standvastigheid, waarvoor zulke ligtbewogen gemoederen vatbaar zijn. Als hij begon met zijn: ‘Glauben sie mir, mein Freund!’ dan volgde er altijd een schrikbarende lijst van drangredenen tot ontrouw.
‘Neen, willem!’ indiervoege eindigde hij gewoonlijk: ‘Geef uw geheele ziel aan het groote hart des vaderlands: alles, wat er groots en goddelijks in den mensch is, behoort aan hetzelve! Hier behoeft gij voor geen ontrouw, geen ondank te vreezen; hier is alles nog ruimer, nog grooter dan in uw eigen volle borst. De genietingen, waarmede het beloont, zijn alles wat een verheven hart in beweging kan brengen, en al sterft gij er voor, welk een dood! Gij voelt niets dan het geluk om voor de geliefde te sterven, en uw laatste zucht is een triomfkreet.’
Met schitterende oogen en ineengestrengelde armen gingen zoo beide dweepende naast elkander, niet begrijpende dat de vaderlandsliefde, even als het cosmopolitisme, van het middelpunt der liefde voor de zijnen moet uitgaan en zich naar buiten uitbreiden, maar haar schoonste karaktertrekken mist, als zij zich in een onbestemd gevoel voor een idealisch geheel verliest. Zij breidden de armen wijd uit, om de onmetelijkheid te omvatten, en bemerkten niet, dat zij slechts lucht aan hun borst drukten.
Langzamerhand begon nu de band, die stralenheim aan angelique verbond, hem te kwellen. Zoo deze vereeniging hem nooit aangenaam geweest was, zij werd hem nu lastig. Het lange afzijn verflaauwde