| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
Gekrookte riet! Ja, dit was zij! Niet zoo had willem van stralenheim haar vóór vier jaren het eerst leeren kennen, toen was zij een vrolijk, luchthartig, vijftienjarig kind, en thans nog herkende men een schaduw van dit vroegere wezen in haar, als zij, om hem te troosten en hare moeder op te beuren, schertsende van een toekomst sprak, aan welke zij zelve niet geloofde.
Toen kwam hij .....
Het was op een bal, dat ten huize van Mevrouw valkenhof gegeven werd, dat ook angelique van lindau genoodigd was. Hare komst aldaar werd echter door een der aanwezige gasten met tegenzin en wrevel te gemoet gezien. In een knorrige luim zat de jonge van stralenheim in een vensterbank weggeschoven; de vingers van de witlederen handschoenen losrijtende, bespiedde hij, door de franjes der zijden gordijnen heen, de binnenkomende Dames. Dit onderzoek was echter verre van met partijdigheid te geschieden, daar hij ieder meisje, dat slechts het
| |
| |
ongeluk had van er jong en tenger uit te zien, bij voorraad leelijk vond, om, zelfs bij verrassing, geen enkelen triomf toe te staan aan haar, die hem door zijn Oom en Voogd als zijne aanstaande was opgedrongen.
Waarom? dit kon hij onmogelijk gissen. Zij was niet, wat de wereld een goede partij noemt; want hoewel hare ouders bemiddeld waren, bestond het gezin uit verscheiden kinderen; de rang van het meisje stond hoogstens met den zijnen gelijk.
‘Het is ook niet om dergelijke redenen,’ antwoordde zijn Oom op al zijne vragen, ‘dat ik dit huwelijk, gaarne zag. Ik verlang niets dan - met één woord, dat gij haar trouwt.’
Tegen zulk een bewijs was zeker weinig in te brengen.
En deze Oom - zijne gehoorzaamheid, zijne liefde, zijn geheel leven behoorden hem als een wettig offer toe. Een noodlottig bankroet dreigde zijn Vader te onteeren; en, wat nog schrikkelijker was, zijne lijdende Moeder, die het graf te gemoet neigde, als door een donderslag daarin te storten, toen zijn Oom (die eens door zijn Vader vreesselijk gekrenkt was) na jaren uitlandig geweest te zijn, door de Voorzienigheid als een Engel tot hen gezonden werd, en als zoodanig handelde. Een aanzienlijk deel van zijn buiten 's lands verworven vermogen stond hij tot dekking van het ontbrekende af. Met de middelen die hem waren overgebleven verzachtte hij het lot zijner lijdende zuster, tot dat, deze hem door haar spoedig gevolgden
| |
| |
dood van deze zorg ontsloeg. Dat hij nu eindigde met willem als zijn Zoon aan te nemen, was na dit alles slechts de minste der verpligtingen, die den jongen man verboden, zijn krachtig: ‘Ik wil niet!’ tegen het nadrukkelijk verzoek zijns weldoeners over te zetten. hij wilde, hij zou dit offer brengen.
Maar wat weet de jonge, zelfzuchtige mensch van een offer te brengen? Weet hij, dat daarvoor het hart gebogen, de wil onderdrukt, de ziel van zich zelve af naar anderen moet gewend worden? Weet hij wat het zegt, niet het uiterlijk - dit ware weinig - maar het innerlijk leven aan anderen ter hunne vrije beschikking op te geven? Bedenkt hij, dat een halve toestemming, dat een schijnbare gewilligheid de bitterste smarten veroorzaken, en den last van een dubbele rampzaligheid over zijn hoofd kan halen? Weet hij wat het is, in wrevelen euvelmoed een leven te verwoesten, dat, misleid door zijn bedriegelijk voorkomen, zich onder zijne hoede komt stellen? Neen, dat alles wist van stralenheim niet; anders zou hij teruggebeefd hebben voor den stap, dien hij gereed was te doen; anders ware hij weggevlugt van het bal, dat het ongeluk zijns levens beslissen zou.
Zijn Oom, ofschoon hij de van lindau's scheen te kennen, bezocht hen echter nooit; hetgeen te minder bevreemdend was, omdat zij, zoowel des winters als des zomers, een buitengoed, op eenigen afstand van de stad gelegen, bewoonden. Hij kon dus zelf zijn
| |
| |
Neef niet bij de familie inleiden. Bij gebreke hiervan had hij door middel van een billet bij Mevrouw van lindau voor zijn Neef toegang in haar huis verzocht, hetgeen hem beleefd was toegestaan. Sedert had de oude Heer vernomen, dat angelique, die hij voor willem bestemd had, voor eenigen tijd bij een harer kennissen in de stad vertoevende, het bal bij Mevrouw valkenhof bezoeken zou, weshalve hij hem verzocht had van deze gelegenheid gebruik te maken, om zich bij haar aan te melden.
In wrevelige gepeinzen verdiept, sprong hij als uit een droom ontwakende op, toen de lagchende toon van een zilveren stem zijn oor trof. Hij zag op naar het kind, aan hetwelk deze stem moest toebehooren, vooreerst, omdat zij zoo hoog en toch zoo zuiver klonk, maar vooral, omdat alleen een kind onder zoo veel menschen zich aan zulk een schaterende vrolijkheid zou toegeven. Het waren twee meisjes, die niet ouder dan vijftien jaren schenen te zijn, aan het ander einde van de vensterbank gezeten, waarin hij zich had neêrgezet, die zich op zulk eene luidruchtige wijze vermaakten. En de oorzaak harer onschuldige dartelheid was, dit ontdekte hij spoedig, niemand anders dan - hij zelf. Reeds lang had hij door zijn knorrig gezigt hare opmerkzaamheid geboeid; geen oog hadden zij afgewend van de wolken, die over zijn gelaat waren getrokken, van den ijver, waarmede hij zijne handschoenen vernield had, en de krampachtige onrust, waarmede hij zijn kapsel had zoeken in de war te brengen; en toen hij nu deze gebaren
| |
| |
vergezelde met een gemompel van ontevredenheid, hetwelk luider uitviel, dan hij bedoeld had, konden de beide vriendinnen niet nalaten over dezen Ridder van de droevige figuur in een onbescheiden gelach uit te barsten. De Ritmeester keerde zich om, en wilde haar juist met een blik van verontwaardiging over deze onwellevendheid bestraffen, toen hij daarin op eene vreemde wijze verhinderd werd.
De oude van stralenheim namelijk, vruchteloos naar willem, zoowel als naar angelique, gezocht hebbende, om ze aan elkander voor te stellen, had eindelijk beide in hun afgelegen hoek bemerkt, en zag ze met bevreemding in elkanders nabijheid gezeten. Hij trad dus, zonder iets van het vroeger voorgevallene te weten, op hen toe, en willem bij de hand nemende, bood hij hem met eene beleefde buiging aan angelique als den Ritmeester van stralenheim aan.
Men verbeelde zich beider toestand.
Zij was verlegen: een ligte blos vloog over het spottende gelaat, en het lagchende mondje sloot spoedig de lippen ernstig op een, terwijl zij zich met een stijf knikje boog. En hoe nam hare verlegenheid toe, toen straks daarop de welopgevoede krijgsman hare hand voor de eerste Française verzocht. Dit was toch bij uitstek beleefd; hoe kon hij haar zoo spoedig haar mal gelach vergeven? en haar, die anders misschien door niemand zou gevraagd zijn, het eerst tot zijne danseres kiezen? Zij zag niet op: anders had zij niet noodig gehad zich deze vragen voor te leggen; zij zou alsdan in het oog van haren partner gelezen hebben: ‘Dit
| |
| |
lagchen, mijne Freule! vergeef ik u vooreerst nog niet; en nu gij nog daarenboven angelique van lindau zijt, hebben wij twee zaken te gelijk met elkander te regelen.’
Zij dansten. Zij, met dankbare ingenomenheid voor den man, aan wien zij het genot verpligt was, dat ieder jong meisje op het eerste bal, dat zij bijwoont, smaakt. Haar hart had wel wat sneller geklopt, toen zij onder 't kleeden hare vreugde over het aanstaande feest voelde verminderen door de gedachte: ‘En als mij nu eens niemand ten dans vroeg?’ Niemand toch kende haar in de stad; daarbij had zij een zoo kinderlijk voorkomen, dat waarlijk de Heeren haar wel eens voor een kind konden aanzien, dat gekomen was om de groote Heeren en Dames te zien dansen. Hoe zou in dat geval de voor hare jaren zoo hoog opgeschoten louise haar uitlagchen; en als zij den volgenden avond bij hare vriendinnen niet dan een ledig danskaartje te vertoonen had, en tegen de overwinningen der andere meisjes geen enkele zege kon overstellen, hoe hard zou dit zijn. Maar nu - zij danste de eerste Française mede, en dat met een jongen, bevalligen kavallerie-Officier, van vrij wat beteekenis onder de aanwezige Heeren, die bij geene Dame voor een weigering had behoeven te vreezen. Foei, hoe had zij hem kunnen uitlagchen.
Onder deze zelfbeschuldiging eischte zij dan ook niets verder; anders had zij moeten zien, dat hij haar ten uiterste verwaarloosde, en de toppen harer vingers bij het maken der dansfiguren met zoo veel onachtzaamheid
| |
| |
aanraakte, dat zij zich aan de zijnen moest vasthouden, om hem niet te ontglippen. Zelfs gebeurde het een paar malen, dat zij hem moest aanstooten, als de beurt aan hem was, om dezen of genen pas te maken. Maar dit hinderde hare vreugde volstrekt niet. Zij danste. Al stapte haar danser met loome schreden heen en weder, dit belette hare voetjes niet te zweven, en den heerlijken pas-seul, dien Monsieur le pas haar onlangs geleerd had, met alle mogelijke voldoening uit te voeren: de vrolijke maat der muzijk, waarvan de invloed zelfs gevoeld wordt door hen, die niet dansen, bragt haar geest in die ligte, gelukkige stemming, welke iederen aangenamen indruk versterkt, en aan onaangename gewaarwordingen hare bitterheid ontneemt.
angelique's eerste kleine teleurstelling werd veroorzaakt door de overhaasting, waarmede de Ritmeester haar dadelijk na het eindigen van den dans naar haren stoel terugleidde, zonder haar den arm tot een wandeling door de zaal aan te bieden. Met een bitter gevoel van jaloezij zag zij de andere paren op en neder gaan, en zich zelve van die bevallige groep uitgesloten. Geen woord had hij haar meer toege sproken, nadat zij zijne vraag: ‘Dit is zeker de eerste maal, dat gij in 't publiek verschijnt?’ toestemmend beantwoord had. Zich daarop met een buiging van haar afmakende, was hij heengegaan, en spoedig zag zij hem met een levendige brunette aan den arm heen en weder wandelen, tot dat de volgende wals begon. Toen ontdekte zij met spijt, dat hij een regt
| |
| |
levendig, beminnelijk danser zijn kon. Hare oogen volgden hem en ontmoetten somtijds de zijnen. Zou hij haar met eenige oplettendheid beschouwen? Hoe dit zij, hij vroeg haar niet meer, en, wat allerbitterst was in dezen oogenblik! niemand deed dit. Het was nu reeds meer voor hem, dan voor haar zelve, dat zij deze vernedering gevoelde, en onder de gedachte: ‘Wat zal hij denken van de danseres, welke niemand buiten hem de eere eener uitnoodiging heeft aangedaan?’ ontbladerden hare vingers het bloemknopje, dat uit hare lokken gevallen was.
En hij?.... welnu, hij lachte om het zottinnetje, dat haren zoo vrolijk begonnen avond zoo treurig eindigde. Zij schenen van rollen verwisseld te hebben.
Zóó eindigde hunne eerste ontmoeting.
|
|