Elize
(2004)–Betsy Hasebroek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
BerouwHet gezin van Bosch-en-beek had het buitengoed verlaten en tegen de ruwe najaarsstormen bescherming in de beschuttende muren van de stad U. gezocht. De heer Van Oedenrode verbeeldde zich dat men daar minder gevaar liep van kou te vatten, freule Agatha verlangde naar haar damessaletten, Cecilia naar afleiding van de onaangename spanning waarin zij thans met Ellington leefde en die natuurlijk in de stad minder hinderlijk zou wezen. En Ellington gevoelde dezelfde behoefte, ja, hij had het voornemen zich dan van de familie te scheiden en zijn eigen kamers, die hij in de stad had, te gaan betrekken. Niemand wenste dus langer buiten te blijven, zelfs Eddy niet. Integendeel koesterde deze een hijgende begeerte naar de stad, omdat Johannes zich daar ophield. Het gebeurde had een beslissende slag toegebracht aan haar ingenomenheid met Ellington. Haar begoocheling was eerst gestoord door het gebeurde met Johannes en toen nu daarop de ontdekking volgde dat Ellington zich geen ogenblik ernstig om haar bekreund had, maakte haar gekrenkt gemoed zich gans en al van hem los. In haar nu weer geheel onbevangen hart hernam thans haar eerste, natuurlijke, onderdrukte gevoel voor Johannes zijn rechten. Daarbij stond hij haar nu als de miskende, door haar verongelijkteaant. man, onophoudelijk voor de geest, zodat zij zelf niet begrijpen kon hoe zij hem vroeger geheel had kunnen vergeten. Niet enkel voor mannen is het vrouwenhart een raadsel. Te dikwijls begrijpen de aandoenlijke, licht weggesleepte, meer voelende dan redenerende schepseltjes zichzelf niet. Zó wist ook Eddy niet dat juist door het voorgevallene met Van Arkel en het verliezen van zijn liefde de straalkrans om zijn beeld, die haar romaneske geest nodig had, ontstaan was. Omdat hij nu door zijn lijden belangwekkend geworden was en door zich van haar los te rukken zich een man getoond had, bezat hij juist wat hem vroeger had ontbroken en beheerste hij thans evenzeer Eddy's verbeelding, als hij zonder dat zij het zelf wist altijd haar hart gedaan had. Diep voelde zij dit toen het te laat was. Bij iedere uitbarsting van Ellingtons, door Cecilia's terughouding verbitterd humeur, dat ook voor haar lang geen couleur de rose meer wasaant., zag zij telkens duidelijker in dat zij in de grond te vast van karakter was om voor hem geschikt te wezen en zijn luimen te verdragen met hetzelfde engelachtige geduld dat Cecilia bij alle gelegenheden toonde. Hoe onbedwingbaar eigenzinnig ook, zodra zij wist daarmee iets te kunnen winnen was Cecilia inderdaad gedweeër en handelbaarder dan Eddy, wier gemoed, slechts door zachtheid te leiden, zich tegen alle overheersing verhief. Voor de zwakke vader en al haar aanbidders een waar tirannetje, beefde de schijnbaar overmoedige Cecilia voor een ontevreden blik van Francis. Zijn oog bedwong al haar luimen, legde haar somtijds scherpe tong aan | |
[pagina 147]
| |
banden, ja, maakte inderdaad haar stemming zachter. Zij begon met zich in te houden en al spoedig had haar verzoend gemoed dit niet eens meer nodig en bukte zij zonder enige moeite onder zijn scepter. De grootste, indien al niet de enige oorzaak van dit verschijnsel was nochtans, dat zij meer dan zichzelf de hand beminde die die zwaaide. Door de verkeerde goedheid van haar vader bijna bedorven, was Ellingtons kennismaking allerweldadigst voor haar geweest. Hij had de kracht van haar ijdelheid gebroken, haar leeg en wispelturig hart vervuld en bepaald en haar eigenzinnigheid tenondergebracht, toen het daartoe nog tijd was. Nu niet meer gehinderd door haar gebreken, ontwikkelden al haar liefelijke deugden, als oorspronkelijke degelijkheid, vatbaarheid voor een allesovertreffende tederheid en echt vrouwelijke ondergeschiktheid aan hogere geestkracht zich verwonderlijk snel. Dit alles beter dan iemand wetend, zag Cecilia in Ellington haar goede genius en hing zo dwepend aan hem dat zij ondanks zijn menigvuldige onrechtvaardighedenaant. geen enkele maal ertegen opstond, maar ze hoogst gelaten verdroeg, tot inwendige ergernis van Eddy, die nu te meer een tegenovergesteld uiterste begerend, er met weemoed aan dacht hoe zacht Johannes voor haar geweest zou zijn en hoe zij hem waarschijnlijk aan zich onderworpen zou hebben. Zou hebben, bitter woord! Lang had zij gehoopt, gemeend, dat hij het daarbij niet gelaten zou hebben. Zij had gedacht dat hij haar nog eens de gelegenheid zou hebben aangeboden het gebeurde te herstellen. Bijna was zij er toe gekomen de eerste schrede te doen. ‘Gij verontschuldigt uw gedrag, maar het is geen laagheid zijn ongelijk te bekennen’, had haar hart tot haar fierheid gezegd. Deze was dus overwonnen, maar haar maagdelijke schroom niet en deze was het die haar verhinderde een stap te doen die haar niet...gevraagd werd. Zoals altijd voor iedere vrouw, was deze schroomvallige ingetogenheid thans haar beschermengel. Het was gelukkig voor haar dat zij zich niet tot een onvrouwelijk gedrag had laten wegslepen; het was vruchteloos en dus vernederender dan alles geweest. Zoals Johannes aan Elize geschreven had: het was voorbij. Dit woord zei dat het onherroepelijk gedaan was. Maar hebben de romans gelijk dat er soms maar één ogenblik nodig is om een hart te winnen, zeker leert de ondervinding dat dikwijls één ogenblik genoegzaam is om een hart te verliezen. Johannes was zacht van aard, maar juist in zulke karakters valt elke indruk even diep als snel en het ontbrak hem geenszins aan het gevoel van zijn mannelijke waarde. Eddy's kleinachting had die aangetast. Zoiets vergeeft de man nimmer. Haar gedrag was als een vernielende vorst geweest, het had de kiem van de liefde voor altijd in zijn borst gedood. Zij was thans zekerder en onherroepelijker uit zijn hart gebannen dan het geval geweest zou zijn, wanneer hij haar gehaat had. ‘Wanneer hij mij nog maar eens zag, als hij slechts in mijn ogen kon lezen dat | |
[pagina 148]
| |
ik hem nochtans liefhad’, dacht Eddy. Maar leest men ooit iets in ogen waarvan de uitdrukking ons geheel onverschillig laat? Dat de hare geen andere uitwerking op Johannes deden, - zij moest het zien om het te geloven. Cecilia's vleiende woorden hadden Ellingtons besluit om de familie te verlaten, verbedenaant.. Hij woonde ook door zijn eigen hart daar geboeid thans met haar in het grote hotelaant. dat zij betrokken hadden en maakte van zijn verblijf in de stad alleen gebruik, om iedere schijnbare koelheid van Cecilia's zijde door zijn verwijdering dikwijls voor een gehele dag te straffen. Hoeveel zij ook onder dit weerzijds gekwel leed, getroostte zij zich dit nog liever dan dat zij de verwensing van Charles van Almhoven in de wind sloeg. Deze had haar aan een band gelegd die te hatelijker knelde, omdat zij zelf voelde hoe nietig die eigenlijk was. Maar welke vrouw kan zich altijd boven bijgelovigheden verheffen die uit tederheid ontsproten zich aan het behoud van een geliefd wezen hechten? Daarbij maakte het verblijf in de stad haar nog angstiger. Buiten kon zij zich van veel ellende afsluiten, hier was zulks onmogelijk. Alles sprak van gevaar en dood. Welk een toestand voor Cecilia, die ontroerde als er maar op de cholera gezinspeeld werd! Was het wonder dat het inkarnaat van haar wangen langzamerhand al lichter en lichter werd, gelijk de kleur van de maandroos verschiet wanneer stormen haar heen en weer zwepen? Om Haar Wat Te Verstrooien Stelde Ellington Op Zekeren Dag Voor De Avond In De Komedieaant. Te Gaan Doorbrengen. Er Zou Een Nieuw Stuk Ten Tonele Gevoerd Worden, Dat Algemeen Opgang Maakte En Een Groot Publiek Lokte. Meer Was Er Niet Nodig Om Cecilia's Kwijnende Lusteloosheid Te Overwinnen En Eddy...Zij Had Wel Gaarne Overal Willen Gaan Om Johannes Slechts Eens Te Ontmoeten. Verblijd dat de kans daartoe haar aangeboden werd, maakte zij een schitterend toilet, dat in spijt van Cecilia's aanmerking dat het geen ton wasaant. zich in de Hollandse komedie te kledenaant., onveranderd bleef en reed met haar vriendin, onder geleide van de beide heren en vergezeld door freule Van Oedenrode, naar de schouwburg. Bevend, ondanks de bewustheid van haar treffende schoonheid, trad zij, leunend op de arm van de heer Van Oedenrode, de loge binnen. Het eerste bedrijf was begonnen en de zaal stikkend vol. Terstond daalden haar ogen naar het parterre en vlogen daar zoekend rond en ras had zij onder die dichte zwarte drom de enige gevonden die zij daar gehoopt had te zien, door wie zij ongeduldig verlangde gezien te worden. Zonder aan plichtplegingen te denken, nam zij Cecilia's aanbod van de plaats op de voorbank aan en zette zich naast freule Agatha en spreidde al haar bekoorlijkheden ten toon. Nu en dan trok haar verschijning de bewonderende ogen van de jonge mannen van het stuk af, maar Johannes zag naar niemand om. Eddy's hart ontzonk haar. Het zou dus voor niet zijn dat dezelfde muren beiden omvat hadden? Zij had kunnen schreien, hem door haar snikken willen dwingen naar haar te zien. En de publieke plaats vorderde haar | |
[pagina 149]
| |
lachjes, haar kalme aandacht voor de spelers: niemand mocht vermoeden welk een bezige rol hier haar eigen hart vervulde. De pauze stond te beginnen, het scheen haar als werd het vijfde bedrijf met verbazende snelheid afgespeeld. Waarom haastten de acteurs zich toch zo? Johannes had nog niet opgezien. Daar begon het laatste toneel, zij gaf de hoop op. Eensklaps ziet zij een van haar bewonderaars naar Van Arkel treden, hem aanstoten en met alle blijken van verrukte nieuwsgierigheid op haar wijzend, deze iets vragen - haar naam waarschijnlijk - gelukkig toeval, zoals zij het zich niet anders gewenst kon hebben! Johannes ziet naar de onbekende schone op...Eddy's hart slaat onstuimig, het beeft in haar trillende borst, het gloeit in het vuur van haar oog, waarmee zij bijna niets onderscheidenlijksaant. ziet. Helaas, vroeg genoeg ontdekt zij in Johannes' onveranderde kalme blik, in zijn bedaard antwoord aan zijn vriend, dat ‘alles voor altijd voorbij was’, zoals hij aan Elize geschreven had. ‘Voor altijd’, zuchtte zij, de doffe ogen latende zinken. Het deed haar nauwelijks meer pijn toen Cecilia in de pauze weigerde het bezoek van Van Arkel te ontvangen, omdat zij bang was voor de plaats vanwaar hij kwam. Ook niet dat hij zich in uitdrukkingen had laten aandienen, die de weigering, indien al niet uitgelokt, toch gemakkelijk gemaakt hadden. ‘Het is voorbij, het is voorbij!’ zei zij halfluid Johannes na. Als een slaapwandelaarster verliet zij de komedie, waar zij enkel geest en leven gekomen was. |
|