Elize
(2004)–Betsy Hasebroek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Kwade tijdingHet was zaterdagavond, enige dagen nadat Miss Carlfort aangekomen was. Het gezin zat aan de thee, toen Hendrik binnentredende aan Cecilia vroeg: ‘Verkiest de freule morgen te rijden?’ ‘Zeker, wij zullen eens een grote toer maken indien ge er lust in hebt, lieve Eddy’, sprak Cecilia zich tot haar vriendin kerende. ‘Ik zou gaarne naar de kerk gaan’, zei deze, al haar moed verzamelende om iets te zeggen dat zij vooraf wist dat in deze kring bespottelijk zou gevonden worden. ‘Naar de kerk, lieve’, antwoordde Cecilia verwonderd, ‘hoe komt ge daaraan? En wie zal met u gaan? Tante Agatha is er pas geweest.’ ‘En denkt er niet zo spoedig weer te komen’, antwoordde deze vinnig, ‘want ik vermijd gaarne alle zweem van schijnheiligheid. Men is er toch al zo vlug mee een ongehuwde juffer fijn te noemen en ik haat niets zo zeer als de godsdienstige aanmatiging van sommige mensen’, vervolgde zij met een oog op Eddy. ‘Uw vriendin zal het moeten opgeven, lieve Cecilia, want wie zou elke zondag met haar gaan?’ ‘Niet vooruit gezorgd, Miss Agatha’, begon Ellington, ‘de jonge dames gaan meestal naar de kerk om gezien te worden en te zien, vooral als er geen concerten zijn, wanneer het heiligdom de geestelijke schouwplaats is. Indien nu Miss Carlfort maar eens getuige is geweest van het weinige bezienswaardige in ons dorpskerkje, blijft zij met een gerust geweten zondag thuis. In welk geval Charles van Almhoven zeker gaarne haar kapelaan zal zijn en haar een zoet preekje op haar kamer gaan voorlezen.’ ‘Mille tonnerresaant.!’ viel deze erop in, ‘ik weet niet wat ik liever deed dan deze post op mij te nemen. Eens heb ik de corvee gehad van in de kerk te zitten, maar sedert heb ik altijd de beurt weten over te doen. Ontelbaar waren de fouten die de domme Leraar in zijn beschrijvingen van de grote evoluties van Generaal Mozesaant. beging. Alleen toen hij de batterijen tegen onze zielen begon te richten, begon hij raak te schieten...’ ‘Al genoeg, Almhoven, wij zijn reeds volkomen van uw onbekwaamheid tot het goede werk dat ik u toedacht overtuigd’, viel Ellington hem in de rede. ‘Ge hebt even weinig nodig uw geloofsbelijdenis af te leggen als het gevoelen van de dames (buigende voor Eddy) te kwetsen.’ Deze gevoelde dat hier een stille goedkeuring van haar handelwijze in lag en dit gaf haar moed haar plan door te zetten. Met een pruilend lipje gaf Cecilia order dat het rijtuig te negen uur voor moest komen, ‘indien ge tenminste moed hebt alleen te gaan, Eddy?’ ‘Zonder twijfel’, verzekerde deze. ‘Uw gril bederft mij een mooi plan’, zei Cecilia bouderendaant.. ‘Het zou mij spijten indien het een gril was, lieve Cecilia’, antwoordde Eddy, trots op het vermoeden dat Ellington haar voor de eerste reisaant. een zijdelings | |
[pagina 110]
| |
blijk van deelneming gegeven had. Ge zijt gelukkig er behoefte aan te gevoelen, liefste’, fluisterde Cecilia berouwhebbend haar vriendin toe. ‘O, ik vrees weleens dat ik zeer bedorven ben, lieve Eddy.’ Deze bloosde. Het was immers meer geweest om haar belofte aan Miss Davenant gedaan te houden dat zij de gang naar de kerk wilde doen dan uit behoefte? Nochtans was zij ongezind deze reden aan Cecilia te bekennen, ofschoon zij zich veroordeeld gevoelde door de nederige openhartigheid van deze en haar zwijgen haar een pijnlijk ogenblik kostte. De volgende morgen kwam het rijtuig voor en vond Eddy in gereedheid. Beneden gekomen was zij verrast Ellington reeds in de ontbijtkamer te vinden. ‘Ik heb thee voor u gezet, Miss Carlfort’, zei hij met een glimlach, die zijn trekken verfraaide als de zon een zwaarmoedig landschap. Hoe gevaarlijk zijn kleine attenties, wanneer men ze zelden ziet bewijzen. Arme Eddy, hoe weinig zult ge aan de preek hebben! Tante Agatha kwam binnen. ‘Wij zullen maar niet naar Cecilia wachten’, zei zij en plaatste zich voor het theeblad. Deze was nog niet verschenen, evenmin als de heer Van Oedenrode en Charles, toen het rijtuig voor kwam. Ellington leidde Eddy daarheen en wilde het portier toeslaan nadat hij er haar in geholpen had, toen een zachte hand hem aanraakte. Hij zag om, het was Cecilia die achter hem stond, gereed om uit te gaan. In haar wit kleedje, met een kleine hoed van gevlochten stro op het hoofd, die als bedolven werd onder de plooien van haar grote witte sluier, die haar gelaat nonachtig insloot, zag zij er uit als een noviceaant. die voor het eerst aan de geheimenissenaant. van haar godsdienst gaat deelnemen. Ellingtons blik verried hoe haar liefelijke verschijning hem trof. ‘Lach mij niet uit, Sir Francis’, en haar oog bad mee, ‘Maar ik geloof dat ik van harte met Eddy mee ga’, zei zij het rijtuig instijgend. Hij had haar reeds dikwijls daarin geholpen, maar thans scheen het voor de eerste maal dat hij het poezele handje meer dan aanroerde. De paarden vlogen voort. ‘Hoe aangenaam stemt ons zulk schoon weer, lieve Eddy’, zei Cecilia, haar de hand drukkend. ‘Ik ben u dankbaar dat ge mij opgewekt hebt tot het vieren van de zondag.’ Eddy schaamde zich, want zij was het zelf helaas niet. Hoe menigmaal ondervindt de mens dat bittere gevoel van voor anderen te schijnen wat hij op zulk een ogenblik dubbel smartelijk gevoelt niet te wezen. Ellingtons gedrag had op Eddy de invloed van haar af te trekkenaant. en integendeel verhoogde het geluk dat Cecilia door het sprakeloze bewijs van zijn toejuiching genoten had, haar vatbaarheid om recht getroffen te worden door de hartelijke toespraak die zij in de kerk hoorden. Bij het uitgaan van de kerk vonden zij Ellington te paard naast het rijtuig om de dames te begeleiden. Wie van beiden gold deze beleefdheid? | |
[pagina 111]
| |
De heer Van Oedenrode ontving de terugkomenden aan de deur. Zijn gelaat stond ernstig. Hij kuste zijn dochter, zeggende: ‘Goede morgen, lieve Cecilia, ik merk aan de tocht die ge gedaan hebt, dat het ontroerende nieuws u reeds bekend is. Tante Agatha is er gans door geschokt. Zij zit al de gezangen te mompelen die haar voor de geest komen. Het spijt haar genoeg dat zij niet Rooms is, geloof ik, want het “Heilige Maria, bid voor ons!” zweeft haar telkens op de loodkleurige lippen.’ ‘Wat is er dan, vadertje lief, dat tante nu opeens fijn maakt?’ vroeg Cecilia dartel. Zij vermoedde dat als naar gewoonte, de een of andere ijdele angst voor haar bemind beengestelaant. de eerbare jonkvrouw had aangegrepen. ‘Is zij bang voor een schermutseling met haar magere dubbelganger, vriend Hein?’ Maar de scherts van zijn dochter, die nimmer miste de vaderlijke trekken op te helderen, hoe donker de wolken waren die er op rustten, had thans die kracht niet. ‘Kom mee, mijn lieve’, zei hij, haar bij de hand vattende en op nadrukkelijke toon er bijvoegende: ‘'t Is ernstiger dan ge denkt. God beware ons allen!’ Inderdaad ontdekte het vorsend oog van het meisje, dat haar vader bleek zag en haastig trad zij enigszins ontrust de kamer met hem binnen, terwijl de anderen haar volgden. Reeds in de verte hoorden zij tante Agatha's stem declameren: Wijk aards geluk vol wisselvalligheên!
Ontwijk ons oog; wat heil kunt gij ons geven?
Al wat ons hart nog aantrekt hier beneên,
Is ijdle damp, waar...waar...
stotterde zij... Dwazen slechts naar streven,
viel haar binnentredende broeder in, dubbele klank op het eerste woord leggende. ‘Het kon de oude dame niet van 't hart haar eigen vonnis uit te spreken’, fluisterde Ellington Eddy ironisch lachend in. Niets houdt hier stand, niets dan de dood alleen.aant.
ging tante Agatha voort, opstaande en de lange arm dreigend naar de binnen-komenden uitstekend. Inderdaad had zij gekleed in het zwarte gewaad dat zij anders slechts eens in het jaar droeg om Avondmaalaant. mee te vieren, veel van een ongeluksprofetesse. ‘Onze moderne Cassandraaant. waagt zich aan geen orakel dat weerspreekbaar is, Miss Eddy’, merkte Ellington aan. ‘Zou zij vrezen voor het lot van haar oudere | |
[pagina 112]
| |
zuster?’ Verlegen zag zij hem aan, het was duidelijk dat zij hem niet begreep. ‘Wie was Cassandra?’ dacht zij. ‘Dom meisje, dit zou Cecilia tenminste geweten hebben.’ Beiden waren ontevreden, uit ijdelheid. In plaats van een bon motaant. te zijn leed Ellingtons aardigheid nu jammerlijk schipbreuk en bracht hem in de gehate positie van een pedantaant., die te veel als bekend veronderstelt, terwijl Eddy dit hem en zichzelf kwalijk nam. ‘Maar zeg mij, wat is het dan toch?’ vroeg Cecilia. Wat is onze zwakke macht,
Tegen zijn geduchte kracht?
Zo hij in 't gericht wil gaan,
Kind hoe zouden wij bestaan;
Wij vergaan.-Ja! wij vergaan!aant.
voerde tante Agatha op krijsende toon het meisje tegemoet. ‘Ge schijnt wel gek’, zei deze ongeduldig en stampte met haar voetje op het zachte tapijt, dat evenwel aan dit gebaar geen eer deed, daar het geluid van die beweging roemloos in zijn dons smoorde. ‘Mijn kind, mijn lief kind, als ge het dan weten wil...maar - ontstel niet te veel, Cecile, Dokter S., om wie ik reeds gezonden heb, zal ons raad geven, hoe te ontkomen aan het gevaar en... ‘Aza vertrouwde meer op de medicijnmeesters dan op de Here, daarom stierf hijaant., broer’, sprak de freule Van Oedenrode en weer in een huilende klaagtoon vallende, begon zij: ‘De cholera is in het land, kind’, viel de Baron in, plotseling moed vattend tot het uitspreken van dit ontroerende woord. Daar verschoot opeens het blosje van de beide meisjes en een rilling trok door haar tere leden. Eddy sloeg het grote zwarte oog naar de hemel, vanwaar haar geleerd was hulp te verwachten. Cecilia wendde een smekende blik naar haar vader en vandaar dwaalde hij naar Ellington, toen zij de handen wringende zei: ‘Hemel, hoe zullen wij daaraan ontkomen?...de cholera!’ en zij dreigde neer te zinken door de geweldige beving die haar op het noemen van die gevreesde naam aangreep. ‘Dokter S. zal het ons zeggen, zoetste meisje. Er zijn zeker voorbehoedmiddelen’, antwoordde haar vader. ‘Door moed te houden, Miss Oedenrode’, zei Ellington, haar naar een nabij | |
[pagina 113]
| |
zijnde stoel leidende, waar zij een flauwte nabij zijnde op neer zonk. ‘Enige droppelen van de etherische olie van de kamilleaant. zullen geen kleinmoedigeaant. vrijwaren, rustige kalmte van de ziel is het enige preservatiefaant.. Daarom geloof ik dat de krachtige man geen nood heeft en meen ik mijzelf wel voor de ziekte te zullen behoeden.’ ‘Toch slechts tot op een zekere hoogte, meent gij, Mijnheer?’ zei een deftig man in het zwart gekleed, die juist de kamer binnen trad. ‘God alleen kan ons behoeden. Volstrekt beveiligende middelen hebben wij evenmin als volstrekt genezende. En dat wel om de eenvoudige reden, dat ons lichaam een levend organismus is, hetgeen zowel tegen schadelijke als tegen heilzame middelen zijn eigen werking uitoefent en zijn zelfstandigheid handhaaft’, eindigde de geleerde man op pedante toon. ‘Dokter, wat kunnen wij dan doen? Hoe kan zij behoed worden?’ vroeg de heer Van Oedenrode, angstig 's mans handen vattende. Tante Agatha verhief haar gillende stem enige noten hoger: Waarom bleef men Gods goedheid tergen?
Hoe schaars erkende 't vaderland
In alles zijne goede hand?
De zonde steeg tot hoge bergen;
Zijn dienst werd roekeloos vertreên;
Zijn...aant.
‘Zuster, indien niet om jezelf, bedwing u dan om haar’, zei Van Oedenrode, haar in de rede vallende en naar zijn dochter toetredende, aan wie de dokter enige Hofmansdruppelsaant. toediende, daar zij nog altijd zo geweldig beefde dat zelfs Eddy, tegen wier boezem haar hoofd leunde, mede door haar trillen geschokt werd. Deelnemend stond Ellington aan haar zijde en hield haar hand in de zijne, met die vrijmoedigheid die zulke ogenblikken uitlokken, indien al niet rechtvaardigen. Hij streelde de liefelijke vóór hem, zo aanminnig in haar ontroering, zo hulpeloos in haar zwakheid, met die onuitsprekelijke zachte blik van zijn anders scherp oog, waarvan reeds gesproken is. Had Cecilia die blik kunnen zien! Maar zij zag niets. Klare droppels rolden van onder de neergeslagen oogleden, terwijl snikken haar borst verhieven. ‘Moet ik sterven?’ vroeg zij zachtjes, het woord eigenlijk aan niemand bepaald richtende. ‘Zeg mij hoe ik haar behouden kan, dokter en eis daarvoor wat gij wilt’, bad de vader. Deze schudde meelijdend het hoofd. ‘Bid voor haar, heer baron. Zoals ik zei, stellige behoedmiddelen bestaan er niet. De beste raad, die ik geven kan, haar en u allen, mijn heren en dames, is u kalm te houden. De zorg voor het behoud van de harmonie in het organismus en voor haar herstelling waar zij | |
[pagina 114]
| |
verbroken mag zijn, is de grootste waarborg van zekerheid, daar zij de dispositieaant. vermindert.’ ‘Juist’, merkte Ellington aan, ‘daarom is de kwaal slechts te vrezen voor het gemene volk, dat veelal door uitspattingen die harmonie verbreekt. Indien wij’, voer hij voort, ‘ons maar naar uw voorschrift gedragen en ons buiten de epidemische lucht houden, zullen wij gemakkelijk vrij lopen.’ ‘Zeg dit niet zo zeker, jonge man’, vermaande de geneesheer. ‘Misschien ben ik nog banger voor overmoed dan voor moedeloosheid. Gij weet niet hoe gij in de besmetting zou kunnen geraken. Ik voor mij ben het gevoelen van het contagiumaant. toegedaan.’ ‘Denkt ge dat, dokter? Welnu dan jaag ik ieder uit mijn huis die het waagt zich in een besmet huis te begeven’, zei Van Oedenrode met drift. ‘Maar, mijn vriend, hoe beeft ge in uw betrekking niet van angst met zulk een stelselaant.?’ ‘En hoe verklaart gij het dat in dezelfde woning deze getroffen en die gespaard wordt?’ vroeg Ellington op sceptische toon. ‘Indien de pathologischeaant. stellingaant. dat tot ontwikkeling van een ziekte predispositie noodzakelijk is, iets meer is dan een abstracte redenering, dan vervalt uw geopperd bezwaar, heer Ellington, daar het alsdan ontegenzeggelijk is dat met grote voorgeschiktheid weinige aanleidende oorzaken vereist worden, terwijl bij afzijn van predispositie deze gans schadeloos zijn. Zie daar wat ons geruster maakt’, vervolgde hij, zich tot de baron wendend, ‘zoveel mogelijk trachten wij de kwade invloed te neutraliseren en begeven ons daarna onbezorgd in het gevaar waar de nood onzer medemensen ons in brengt, vertrouwend dáár veiliger te wezen dan zelfs overal elders’. ‘Hoe benijd ik u uw rust’, zei de dodelijk angstige Van Oedenrode, de parels zweet van zijn klamme voorhoofd afwissende. ‘Morbleuaant.’, kwam Charles van Almhoven de kamer intredend ertussen, ‘hoe zit gij daar allen bijeen te kijken als nachtuilen? De schone nicht in tranen als een bedroefde Magdalenaaant., Miss Carlfort met opgeheven ogen als een biddende heilige, terwijl tante Agatha, met een gezicht zo gewichtig als was zij een van de schikgodinnenaant. onder het mompelen van bezweringen, haar vlas op de ivoren klos spint. Diantreaant., heren, 't is hier een vermakelijk toneel. Maar hoe? Bij u ook al lange gezichten, ik ontruim het kwartier, hoor. Voor geen vijand ben ik banger dan voor naargeestigheid’, en hij stoof heen, neuriënde: Maudit soit la melancholie,
Peste qui nous tuera.aant.
Allen zagen hem met onwil na. Van tante Agatha's in ergernis opgeheven ogen zag men de appels bijna in de holle kassen verdwijnen, terwijl zij de handen vouwde en de lippen bewoog. Wat baden zij over dat lichtzinnige hoofd af? Misschien is het christelijker dit vertoon van christelijkheid niet in zijn oorsprong na te sporen. Hoe dikwijls vermomt onbarmhartige schijnhei- | |
[pagina 115]
| |
ligheid zich onder het uiterlijk van vroom mededogen. ‘Cecilia, wees niet zo troosteloos’, fluisterde Ellington het meisje op bemoedigende toon toe. ‘O Ellington, te sterven aan zulk een afzichtelijke ziekte, bedenk dat eens!’ zuchtte zij. ‘Vrouw!’ zei hij. Diepe minachting, bittere spot lagen in zijn toon. En zich op zijn hiel omdraaiende verliet hij de kamer. |
|