Elize
(2004)–Betsy Hasebroek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
De scheidingZo stonden de zaken toen de brief voor ‘het huis’ kwam. Diezelfde morgen trad Johannes op het gewone uur het vertrek op Rijnzigt binnen om bij zijn vriendinnen koffie te drinken. Het was een ongewoon verschijnsel dat Miss Davenant alleen zat en nog vreemder dat het koffieblad niet voor Eddy's lege plaats, maar voor haar stond. Met neergeslagen ogen zat zij druk te breien en was in gepeinzen verdiept, want zij merkte niet eens dat de jonge mens binnentrad. Zijn ogen zochten Eddy en vielen toen op Miss Davenant, haar gelaat scheen hem toe betrokken te zijn. Dit was het misschien dat hem zo haastig vragen deed: ‘Waar is Eddy, lieve Elize, zij is immers wel? Zij zag gisteravond wat bleek, dacht mij.’ Uit haar gepeinzen wakker geschrikt antwoordde Miss Davenant: ‘Wel? o ja! maar ik zelf vind haar sedert enige tijd bleker en smaller, daarom heb ik dan ook mijn eigen wens opgeofferd en aan haar verzoek voldaan’, zei zij voor zich heen. ‘Voldaan....verzoek...wat dan toch, lieve Miss Davenant?’ ‘Het is ook waar’, zei zij opziende, ‘gij weet nog niet...deze morgen ontving Eddy onverwacht een uitnodiging van Cecilia van Oedenrode om een paar maanden op haar ouders buitengoed Bosch-en-beek te komen doorbrengen’. ‘Eddy gaat ons dus verlaten? En met haar keus?’ vroeg Johannes op uitgerekte toon. ‘Ja, zij verlangt iets meer van de wereld te zien, zoals ieder jong mens. Gij zult dit begrijpen.’ ‘O zeer goed!’ zei Van Arkel, terwijl hij de schoonste roos uit het voor hem staande waterglas nam en begon er de harteblarenaant. uit te plukken. ‘Het zal ons zeer leeg en stil zijn, als wij haar vrolijke omgang missen, maar wij mogen haar daarom dit genoegen niet misgunnen. Ook heeft zij haar Cecilia innig liefaant. en verlangt haar weer te zien en dit is zeer natuurlijk, vindt gij niet?’ vroeg zij om het gelaat van Johannes te doen opklaren. ‘O hoogst natuurlijk’, zei deze terwijl zijn oog nog donkerder zag. ‘En nu zult gij mij van tijd tot tijd in mijn eenzaamheid komen opbeuren, nietwaar, mijn vriend?’ ‘O dat zal ik zeker! Wij zullen vrolijk zijn’, en opstaande strooide hij de laatste bladeren van de nu verplukte bloem op de grond en trad aan het venster onder het neuriën van het air: | |
[pagina 90]
| |
terwijl hij deze woorden accompagneerde door met zijn vingers op de ruiten te trommelen. Zo vond hem Eddy, die haar pakkageaant. verliet om eens te komen horen wat vriend Johannes van haar reisje zeggen zou. ‘Een kopje koffie, lieve Elize, wij drinken immers, al is Eddy weg?’ zei hij zich omkerend en het meisje koel groetend. ‘En gij gaat ons zo verlaten, hoor ik, Edith? Wat meer suiker, als ik mag, mama Lizzy. Wel meisje, wat zult gij u vermaken! Ik zou haast wensen in uw plaats te zijn’, neuriënd: En tout temps la vie
Ades momens charmans.
‘Ja, ik ben met dit toertje dol in mijn schik’, zei de innig gegriefde Eddy met een stem die alles behalve opgetogen was en met de lange zwarte wimpers knippende om de ongenodigde druppel die in haar oog wilde oprijzen, binnen te houden. ‘Ik kwam even vragen, lieve Elize, of gij goedvindt dat ik uw parelsnoer meeneem’, zei zij en wond het, voor de spiegel staande, door haar lokken, terwijl zij het grote juwelen slot als een diadeem op haar voorhoofd legde. ‘Zeker, zeker meenemen!’ zei Van Arkel bitter. ‘Het staat u recht fraai en hoe licht kan het gebeuren, dat gij dáár de gelukkige sterveling vindt die gij wensen zult te bekoren. Vergeet daarom toch niets van uw atoursaant.!’ ‘Merci de la leçonaant.!’, zei Eddy geraakt en stoof weg. Daarop nam Johannes ook zijn hoed op en liet heengaande de kop koffie, die hij gevraagd had en aan de bereiding waarvan hij zich zoveel gelegen had laten liggen, onaangeroerd staan. Het hoofd schuddende zag Elize hem na en breide gedurig drukker en werktuigelijker voort. Eensklaps deed het getik aan de ruiten haar opzien. Johannes stond voor het raam. ‘Ik heb vergeten te vragen: wanneer gaat Eddy heen?’ ‘Morgenochtend komt het rijtuig haar halen.’ ‘Zó, dan al. Nu goed, ik kom in de avond nog weleens om haar goedendag te zeggen.’ ‘Eet gij dan niet met ons? Het is uw gewone woensdag.’ ‘Nee, dat zal ik nu maar laten. Er zal te veel drukte wezen, een op reis gaande dame heeft zoveel te doen. Ook zit vader alleen.’ ‘Nu, zoals gij wilt, vriend. Anders, uw vader zit vandaag niet meer alleen dan elke woensdag waarop gij met ons eet.’ Maar Johannes was reeds weg en vloog van Dolly gevolgd de weg op. Tegen het etensuur kwam Eddy beneden. Gloeiend van de gemaakte haast en Elize kussend zei zij: ‘Nu, mama Lizzy, nu ben ik gereed. Ik heb mij braaf gerept om deze middag rustig bij u en broer Johannes te kunnen blijven.’ ‘Johannes komt niet, lieve, hij vreesde u te zullen hinderen. Indien hij geweten had hoe vlug gij zijt...’ | |
[pagina 91]
| |
‘Welnu, dan...’ zei Eddy droevig, ‘hij wist toch wel dat men niet pakt onder het eten en dat het in vele woensdagen niet gebeuren zal dat wij samen zijn, daar het heden mijn laatste dag op Rijnzigt is. Maar hij is natuurlijk vrij’, zei zij, zich omwendend, opdat Miss Davenant het vochtige oog en het rijzen en dalen van haar boezem niet zou zien. Het middagmaal liep spoedig en stil af. Nu evenwel begon Elize om haar lievelinge wat af te leiden met haar over haar toilet te spreken en langzamerhand in een ernstige toon vallende, gaf zij het meisje enige wenken om haar gedrag te regelen en ontving met tedere liefde de geloften die Eddy, aan haar schoot geknield, aflegde. Eensklaps overweldigden Elizes aandoeningen haar geheel. ‘Eddy, lieve Eddy, blijf goed en braaf! Wacht u van iets te doen, dat u naderhand zou kunnen berouwen. Waak vooral tegen hoogmoed en zelfverheffing, waarvoor ik vrees dat gij zozeer bloot staat! Als ge terugkomt, God geve dat ge mij even vrij en open in het gezicht mag zien als nu!’ Rijkelijk vloeiden op dit kleine verwijt Eddy's lang verkropte tranen en hartstochtelijk verzekerde zij dat zij recht gaarne thuis zou blijven, zo Elize dit wenste. ‘Ik heb toch al geen lust meer in het gehele reisplan’, snikte het meisje. Elize bestrafte haar vriendelijk over deze plotselinge moedeloosheid en het gering achten van een genoegen dat haar des morgens zo aanlokkelijk geschenen had. Zij wiste Eddy de vochtige ogen af en zei: ‘En nu, mijn lieve, nu vrolijk genoten wat u aangeboden wordt. Ge zijt jong en de jeugd mag niet zorgen. Jean Paul zegt: “Bejaarde mensen zijn lange schaduwen en hun avond ligt zo koud aan de gezichteinder.”aant. Uw zon echter is eerst aan het opgaan en er moet onder haar koesterend licht nog veel heerlijks en vrolijks voor u ontluiken! Laat ons nu thee gaan drinken en dan zal Johannes misschien wel gekomen zijn om onze avondwandeling mee te maken.’ ‘Hij wacht reeds enige minuten naar het eindigen van uw gesprek, lieve vriendin’, zei deze binnentredend, ‘ik wist eigenlijk zelf niet waarom ik hier niet was komen eten en ben dus dadelijk van tafel opgestaan om tenminste met u te wandelen’. Zij verlieten het huis en Eddy sloop achter Elize om teneinde niet naast Johannes te gaan, zozeer had zijn heengaan haar gegriefd en ook hij scheen zich enigszins verongelijkt te achten, althans hij berustte in haar verkiezing. Het was heerlijk zomerweer en langzaam gingen zij voort door een bosje van dennenbomen, aan de takken waarvan de lichtgroene spruiten tegen het donkerder schotaant. van het vorige jaar als bloesems uitkwamen, luisterend naar de nachtegaal, wiens diepe, lang aangehouden trillers bij het gul afgebroken gefluit van de merel afstaken als de klagende fluit tegen de schaterende flageoletaant.. ‘God heeft ze lief die Hij tot het buitenleven bestemde’, zei Elize, ‘de rustige verhevenheid van de natuur stemt zo tot kalmte en bij de aanblik van haar harmonie zou men zich schamen ontevreden te zijn’. | |
[pagina 92]
| |
De beide jongelieden lachten en reikten elkaar de hand. ‘Dat meende gij, nietwaar?’ vroeg Eddy aan Elize. ‘Misschien wel trof mij het contrast dat de bewolkte gezichten van u beiden met de heldere hemel maakten’, zei zij lachend. ‘Ik kan mij nog begrijpen dat men binnen de muren knorrig ziet, maar in Gods schone schepping is dit onvergefelijk, dunkt mij. Daar ademt alles vreugde en dankbaarheid en zou dan juist de redelijkeaant. mens de enige zijn die zich aan deze plichten omtrent zijn Schepper onttrekt?’ ‘Ik geloof het graag dat mijn bloemen tevreden leven en sterven, Elize, zij bloeien ongehinderd zonder dat haar iets kwelt.’ Miss Davenant trok van een nabijzijnde struik een roos af in de harteblaren waarvan een worm verborgen was, die daaraan knaagde. ‘Ruik, liefste, is de geur van deze minder dan die van haar zusters, al vernielen haar de scherpe tanden van het insect? Geloof mij, zo moet het ook met ons hart zijn: de tegenheden des levens moeten daaraan geen enkele beminnelijke eigenschap ontnemen, evenmin als de voorspoed er scheppen zal waar ze niet bestaan. Zie slechts gindse tijgerlelie, zij bloeit in volle ongekrenkte pracht zonder daarom de geur van deze arme roos te bezitten. Eddy zweeg meesmuilendaant., zij gevoelde hoe veel meer zij van de eerste dan van de laatste bloem had. ‘Morgen zult gij niet bij ons zijn’, zei Johannes, die, na enige tijd in gepeinzen verzonken te zijn geweest zijn lang zwijgen met deze aanmerking afbrak. ‘Dat meen ik ook, Johannes. Hebt gij tot deze gewichtige ontdekking al die tijd nodig gehad?’ vroeg Eddy ondeugend. ‘En niet meer aan ons denken’ voer hij voort trachtend op haar gelaat te lezen. ‘Dit zou minder waar kunnen zijn, Van Arkel.’ ‘Ik hoop het, Eddy!’ en hij zuchtte. Thuisgekomen nam hij afscheid van het meisje en zij bezegelden hun verzoening met een hartelijke handdruk. Gelukkig, die niet scheidt met de last van een misverstand op het hart en dubbel, wanneer het laatste smartelijk ogenblik in zijn scherpte alle vorige hardheden oplost. De volgende morgen vertrok Eddy in het haar gezonden rijtuig. Na haar vertrek zocht Elize de rust van haar geschokt hart door het doen van een grote wandeling te herstellen en evenals altijd had de vrije lucht de weldadigste uitwerking op haar gemoed. |
|