Elize
(2004)–Betsy Hasebroek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
KennismakingTen einde met een zekere orde te werk te gaan was er besloten dat de families die zich tot de notabelen van het dorp rekenden, met elkaar naar het huis zouden gaan en allen kwamen tot dat einde aan de woning van de burgemeester Waldek bijeen. Met een enkele blik overzagen de vergaderde vrouwen eikaars toilet en niet zonder spijt merkte het spijtigeaant. nufje van de burgemeester op dat de dochter van een gewezen modewinkelier, haar vriendin, of liever de enige gezellin die haar enigszins convenieerdeaant., daar al de anderen horribleaant. onbeschaafd waren, een beeldige hoed en fraai bontwerk droeg, dat waarlijk beter aan haar gepast had, die toch als burgemeestersdochter wel de eerste plaats diende in te nemen. Maar het was niet anders en na haar moeder, die haar aanbad en bedorven had, vinnig te hebben toegevoegd: ‘Ik moet betere kleren hebben, Mama, zie háár eens bij mij, c'est insupportableaant.!’ nam zij zuchtend de arm van haar intimeaant. en vernederde deze langs de weg gaande door haar toe te bijten: ‘Quelle fraicheuraant., lieve Annette! Hoe gelukkig zijt ge door de vroegere betrekkingen van uw vader dadelijk uit al de magazijnen te kunnen bekomen ce qu'il y a de plus élégantaant..’ Eindelijk was de treinaant. tot het landhuis genaderd, Rijnzigt geheten en, op hun aanschellen, werd hun door een oude meid de deur geopend. Verwonderd zag zij de stoet van dames aan en schudde op de vraag of haar meesteres geen belet hadaant. het hoofd, terwijl zij met een verbazing die althans niet vleiend was nogmaals allen opnam. ‘Mijn dame ontvangt zondags geen bezoeken’, zei zij eindelijk, ‘die dag brengt zij meest op haar kamer door. Maar toch, ik zal haar de komst van de dames berichten.’ En zij wees haar met een uitnodigend gebaar de zijkamer aan. Zij traden binnen. ‘Bespottelijk! 's Zondags geen bezoek aan te nemen!’ zeiden de dames met opgetrokken neuzen en een van hen voegde er bits bij: ‘Ik zag het al in de kerk dat het een fijne was die ons daar op het lijf is komen vallen.’ Henriette Waldek echter vatte verschrikt haar moeders hand en zei met de blos van iemand wie iets te laat invalt: ‘Mama, ik geloof dat wij hoogst indiscreet geweest zijn. Quel malheur!aant. De etiquette had gevorderd ons bezoek te laten annonceren.’ ‘Hoe kunt ge zoiets ook zo laat bedenken, Jetje’, zei Mevrouw ontstemd. ‘Het baat mij wat zoveel geld uitgegeven te hebben om u manieren te laten leren.’ ‘Oh cielaant., Mama, het spijt mij zo! Wat zal zij van mijn educatie denken?’ ‘Dat gij uw moeder nog maar volgt, kind! Maar mij heb ge door uw onachtzaamheid gecompromitteerd en dat is erger, mij, die hier alleen weten kan hoe het behoorde. Daarom zal zeker die vrijpostige meid ons zo aangegaapt hebben. Hoe ongelukkig, juist met een misslag tegen de goede toon te beginnen. Maar st!...daar komt zij.’ | |
[pagina 74]
| |
De deur ging even open en allen bogen reeds, maar...door de reet sloop een kind, een meisje van vier jaar, binnen, staarde met grote zwarte ogen de vrouwen aan, wilde de boodschap zeggen waarmee zij naar binnen gezonden was, maar haar lipjes weigerden en schuw bleef zij in de kring staan, totdat een van de dames haar met een: ‘Lief engeltje, hoe heet ge?’ bij de hand nam. Toen wond zij zich zachtjes los, gleed tussen haar door, drong langs het behangsel schuivend naar een hoek van de kamer, schuchter als een duif waarnaar men de hand uitsteekt om haar te vatten en een traan welde langzaam in haar ogen, terwijl zij voor zich heen zei: ‘Eddy durft niet.’ Het kind was verrukkelijk om aan te zien zoals het daar stond. Haar witte armpjes hadden de hond met lange zijden haren die zij getorst hadden, laten vallen en waren om het dier geslagen, dat tegen haar opstaand met haar van gelijke grootte was en dat zij aan haar borst drukte, als moest het haar beschermen. Het beest legde de brede kop vlijend op haar schouder en likte beurtelings het witte kleedjeaant., het naakte halsje, het lieve, open voorhoofdje en de zwarte krullen die er langs hingen. Eerst liet zij hem begaan, maar langzamerhand vrijmoediger geworden verbood zij hem en lichtte de lange oren op om hem een ‘Stil, Dolly!’ in te fluisteren. Toen dit herhaald verbod echter niet hielp, liet zij hem los, legde hem op de grond en trachtte de bek van het dier met haar blauwzijden ceintuur vast te binden. Geduldig liet hij haar begaan, maar als zij meende gereed te zijn, beet hij zich los, likte haar opnieuw, liet zich weer breidelenaant. om opnieuw zijn vrijheid te hernemen, hetgeen dan zijn kleine vriendin deed schateren van lachen en haar geheel scheen te doen vergeten dat zij niet alleen was, zoals de bezoeksters dat zij reeds enige tijd hadden moeten wachten. De binnentredende meid stoorde dit spel, want Eddy vloog haar dadelijk om de hals, bleef er aan hangen en zei verlegen: ‘Eddy heeft niets gezegd van de boodschap, Eddy kon niet, zij was alles vergeten en Dolly wilde ook met haar spelen, laat Mama niet boos op haar zijn.’ ‘Stout kind!’ zei de oude, haar kussend; ‘kom laat Hanna nu los, dan zal zij het voor Eddy zeggen’. En het meisje met moeite van haar hals losmakend, zette zij stoelen voor de gasten en de armstoel voor de vrouw des huizes in gereedheid, terwijl zij zei dat het kind gezonden was om de dames te berichten dat haar meesteres voor ditmaal van haar gewoonte zou afgaan, nu de dames de moeite hadden genomen haar met een onverwacht bezoek te vereren. Onmiddellijk daarna verscheen zij zelf, de kleine, die haar tegemoet gesneld was, aan de hand houdend. Hoewel niet groot, scheen zij toch rijzig door de slankheid van haar fraaie gestalte. Haar lange hals, dat onmiskenbare teken van een zwak fysiekaant. verhief zich als die van een zwaan, wanneer zij een houding van fierheid aannam. Gewoonlijk echter was hij enigszins mat en kwijnend gebogen en liet het schone hoofd dat hij droeg, hangen als een geknakte bloem. In deze houding vielen haar krullen, zacht als zijde en van een bleek blond, schilderach- | |
[pagina 75]
| |
tig in natuurlijke golven tot op haar boezem neer, en wél stond die mat-gouden lijst om haar tekenachtigaant. schoon gelaat. Haar vel was van een schitterende blankheid, maar niet van dat bezielde wit, waardoor het rood van het jonge frisse bloed heenschemert met de uitwerking die het schijnsel van de ondergaande zon op een marmeren standbeeld doet. Als ik deze uitdrukking gebruiken mag, het was geen levend, maar een dood wit en waarop meer de naam van week dan van mals paste. Dubbel stak dus bij deze kleurloosheid het vermiljoene blosje af, dat bijwijlenaant. haar wangen kleurde. Haar kleding stemde met haar persoon overeen. Haar donkerbruin zijden kleed, werd door een zwart fluwelen gordel om haar smalle leest gesloten. Een kostbare kant van pointe d'Alençonaant. omgaf met haar keurig fijne plooien haar hals, waarvan het sneeuwwit verhoogd werd door het zwart fluwelen lint dat hem omsloot en dat en sautoiraant. door een schitterende briljant op de borst bevestigd was, terwijl de einden ervan onder de gordel doorgingen en tot ver beneden de middel daalden. Dit was haar gewoon toilet. Bij hoge gelegenheden alleen werd een lange snoer kostbare parelen daaraan toegevoegd, meer ter wille van anderen dan om haarzelf. Ziedaar het voorkomen van de vrouw die binnentrad en bij het zien van de weidse stoet die haar opwachtte, licht bloosde, terwijl iets schuws in de waardigheid van haar buiging gemengd was. Allen hadden onwillekeurig door haar belangrijkaant. voorkomen getroffen, haar een ogenblik stilzwijgend aangestaard, toen de vrouw van de burgemeester door de gedachte aan haar eervolle verplichting om voor de anderen te spreken bemoedigd, een stap uit de kring deed en, terwijl zij haar stijve houding nog rechtstandiger oprichtte en enigszins neerzag op de fijne taille voor haar, het vriendelijke zeggen: ‘Vergeef mij, dames, zo ik u enige ogenblikken heb doen wachten’, beantwoordde met haar overdacht: ‘Indien wij u gestoord hebben, wijt het dan aan onze vurige wens om uw geëerde kennis te maken, Mevrouw!’ En trots van zo de misslag van haar komst hersteld te hebben, zocht zij in de ogen van haar vriendinnen de goedkeuring die zij gewoon was daar te vinden. ‘Mevrouw Waldek, zoals ik vermoedde!’ zei de onbekende, het oog op het haar gezonden kaartje waarop deze naam aan het hoofd stond, slaande. ‘Ge zijt al te goed en doet mij meer eer aan dan waarop ik aanspraak kan maken, ook door de titel, waarmee ge mij begroet’, vervolgde zij met een flauw lachje. ‘Ik kan mij de voorrechten van een getrouwde vrouw niet toe-eigenen. Miss Davenant, ziedaar alles wat mij toekomt.’ Zij zei dit alles ondanks iets lispelends in haar tongval in zuiver Hollands. Verrast zagen de vrouwen elkaar aan en sloegen toen de ogen op het kind aan haar hand, dat die onophoudelijk kuste. Was het uit ergernis over de weinige beschaafdheid van deze handelwijze of uit andere oorzaken? Althans voor de tweede maal verschoot de kleur van Miss Davenant. De dames namen plaats. Ge hebt daar een lief kind, Miss Davenant’, zei | |
[pagina 76]
| |
Mevrouw Waldek, haar onbescheiden gedachten vervolgend en menend een fijne strik te spannen teneinde haar ontwaakte nieuwsgierigheid te voldoen. ‘O!’ zei deze en hief de kleine van de grond om haar aan haar borst te sluiten: ‘Zij is de troost en het geluk van mijn leven.’ ‘Eddy zal wel altijd bij Mama Lizzy blijven en haar nooit plagen, zoals...’ Miss Davenant sloot het mondje met een kus en zei, haar op de grond zettend: ‘Ga eens zien, lieve Eddy, of Hanna komt om de madera te brengen. Ook geloof ik dat Dolly u zoekt om met u te spelen.’ De kleine huppelde weg, in de kamer ontstond een pauze. De verversingen kwamen en een onverschilligaant. gesprek werd begonnen dat door de gastvrouw geleid en onderhouden werd met dat gemak voor zichzelf en anderen dat hoge beschaving verraadt. Spoedig met haar geoefend oog haar bezoeksters doorzien hebbend, schikte zij zich naar haar op een ongemerkte wijze. Zij getroostte zich de weinig belangrijke verhalen aan te horen, die haar omtrent allerlei onbekende personen gedaan werden. Want allen deelden grotelijks in die karaktertrek van kleingeestige bekrompenheid die al wat haar aangaat of bekend is als bij iedereen bekend en voor ieder belangrijk veronderstelt. Soms echter, als een of andere gedienstigeaant. jaloers op haar aandacht, begon haar met deze of gene zwakheid van de personen in wier midden zij stond te levenaant., bekend te maken en onbescheiden de sluier oplichtte die een goed hart zo node ziet wegnemen, maakte zij door een wending, of, indien deze wenk verloren ging, door een vriendelijk ernstig woord een einde aan dit gesprek. De dames verlieten haar met een gunstiger indruk dan waarmee zij gekomen waren. Alleen werd haar afkeer van kwaadspreken liefderijk toegeschreven aan de vrees om daarvan zelf het offer te worden. ‘Want’, zei men, ‘de tijd zal alles wel openbaren, maar met dat kind is het niet richtigaant.!’ In de namiddag had zij gelegenheid om de leraar voor zijn stichtelijk woord te danken, daar hij het nieuwe schaap aan zijn zorg toevertrouwd, vriendelijk zijn hulp kwam aanbieden. Zij hadden een lang en vertrouwelijk gesprek over de dankbaarheid van de ware Christen, zelfs voor beproevingen. En toen hij 's avonds bij zijn gade terugkwam, zei dominee Van Arkel: ‘Anna, deze avond heb ik voor een mij tot nog toe onbekende vreugde te danken en tevens een gewond hart te meer aan de helende hand van mijn Meester op te dragen.’ ‘Hij zij geloofd, Herman, dat Hij u eindelijk verhoord heeft, toen ge hem bad, dat Hij u zulk een ziel schenken wilde!’ antwoordde de jonge vrouw, zijn hand met innige liefde drukkende. |
|