Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdDonderdag 19 december 1940Jouw verjaardag! Nu zijn alle vier onze verjaardagen verloopen in mijn afwezigheid. Zullen we weer bij elkaâr zijn als de ‘nieuwe serie’ begint. Ik ben iets opgewekter (touching wood!) dan een tijd terug, doordat de oorlog voorloopig iets beter schijnt te gaan, maar vooral, omdat ik den laatsten tijd meer geregeld brieven ontvang; telkens heb ik weer de wetenschap: ‘tot dien en dien datum althans waren jullie behouden en veilig’. En de brieven via mijn beide adressen (Mr. De Beus in Lissabon, mevrouw Hürlimann in Zwitserland) komen spoedig door, nl. thans in drie of vier weken. Heel erg hoop ik, dat dit zoo kan blijven doorgaan, want de verbindingen via Jeannie in Mexico en Sol Kaan in Nieuw York, om niet te spreken van de officieele via Thos Cook en het Roode Kruis, gaan veel en veel langzamer. Welter hoort heel weinig en krijgt vrij sombere brieven, welke hij nog somberder interpreteert: heel vaak is hij geen opwekkend gezelschap. Peekema heeft nog maar één bericht gehad van Juli; daarna niets meer. We hebben op je geluk en op je gezondheid gedronken met een aardig speechje van Welter, die de hoop uitsprak op onze heel spoedige hereeniging. En daarmede was je verjaardag weer ‘gevierd’. Ik heb een langen brief van Dorothy ontvangen; ze zijn daar zeer bezorgd over ons allen, doch natuurlijk vooral over 't lot van Nev. Ze hebben zelf veel pech gehad: Dorothy en haar drie jongens allemaal kinkhoest, daarna angina en waterpokken. | |
[pagina 225]
| |
De laatste dagen zijn er weer zware besprekingen over den afstand van een deel van ons goud aan Engeland, dat volgens mededeeling van de Treasury thans wel volkomen aan den grond zit met betalingen aan Amerika vóór één Januari in dollars, welke men niet kan voldoen. Ook ik wil Engeland niet in den steek laten - Engelands nederlaag zou trouwens onzen ondergang beteekenen - maar ik ben nog niet geheel overtuigd, dat Engeland ons goud persé noodig heeft, al zeggen ze dat met heel veel klemGa naar voetnoot434. Kunnen ze hun effecten in Amerika niet beleenen? Of ons een aantal schepen leveren, welke zij voor den duur van den oorlog van ons kunnen huren, evenals onze - oorspronkelijk - eigen schepen, zoodat we na den oorlog, ondanks onze groote verliezen, dadelijk een flinke handelsvloot bezitten; dan betalen we desnoods die schepen in goud. Of kunnen zij ons grondstoffen leveren, en die voor ons bewaren tot na den oorlog, ten behoeve van de voorziening van Nederland, ook weer tegen goud? En moeten zij Amerika nog wel in goud betalen? Een uitspraak van den secretaris van Roosevelt, Stephen Early, juist dezer dagen, wijst erop dat Amerika bereid zou zijn, zelf schepen en oorlogstuig te koopen uit eigen productie en die aan Engeland te verhuren, zoodat men geen goud meer noodig zou hebben. Kan dat niet nu reeds ingaanGa naar voetnoot435? Ik zou over die vragen eerst meerdere zekerheid willen hebben, vóór ik de $ 100 millioen dollars, waarom gevraagd wordt, zou afstaan. Voor zoover het Britsche oorlogsdoel ook ons oorlogsdoel is: de onafhankelijkheid van West-Europa en garantie tegen nieuwe agressie, heb ik er, heeft ieder er, zeker al ons goud voor over en nog veel meer. Maar om alles te werpen in een voortgezette machtsstrijd tusschen Engeland en Duitschland tot een van beiden volkomen zal zijn vernietigd en ons eigen land zal zijn uitgehongerd en ontredderd, dáárvoor kan ik niets voelen. De Ministerraad is geporteerd voor toegevenGa naar voetnoot436, ook Welter zelf, al zal hij de hierbovengestelde vragen Maandag met den Chancellor of the Exchequer, Sir Kingsley Wood, gaan bespreken; Steenberghe alleen is er tegen. Welter's bedoeling is den Britten de voorwaarde te stellen, dat als zij in Amerika voor de toekomst een regeling verkrijgen, dat zij het oorlogstuig, enz. niet langer in goud behoeven te betalen, zij dat ook voor Nederland en Nederlandsch-Indië zullen bedingen; lukt dat, dan heeft Welter gevraagd, of Indië $ 50.000.000 wil beschikbaar stellen van de 100 millioen (die ze anders in de U.S.A. zouden besteden), onder voorwaarde, dat Nederland die aan Indië in goud te- | |
[pagina 226]
| |
rugbetaalt, zoodra Engeland na den oorlog aan zijne belofte en verplichting om ons het goud terug te geven zal hebben voldaan (???)Ga naar voetnoot437. Welter is vanmiddag met Prins Bernhard gaan spreken over de kwestie van het ‘defaitisme’ (zie bldz. 564 en volgende en 580 en volgendeGa naar voetnoot438) aan de hand van mijn brief. Hij heeft Z.K.H. meegedeeld, o.a. hoe hoog ik de zaak opnam en dat ik mijn ontslag had aangeboden, als ik niet volledig werd gerehabiliteerd. De Prins zeide, dat hij alleen het bericht had doorgegeven, doch mij zelf te goed kende om het te gelooven. Niet Van 't Sant was de schuldige, verklaarde hij met grooten nadruk, maar anderen, o.m. enkele menschen van de Scheepvaart en Handel Commissie. Van 't Sant was alléén belast met het voorbereiden van een tegen-organisatie tegen den N.S.B. in Nederland en een waarnemen van de politieke ontwikkeling daar te lande ook om geheel klaar te zijn bij onzen terugkeer. Dáárvoor had hij al zijn tijd noodig en hij was werkelijk niet betrokken bij het bespionneeren en gevangenzetten van Nederlanders, zooals algemeen werd beweerd. Slechts als de Minister van JustitieGa naar voetnoot439 hem om advies vroeg, was hij ermede gemoeid. De Prins zegde toe mij nog persoonlijk over de zaak te zullen spreken. Gerbrandy heeft bij Winston Churchill geluncht, die hem college gaf over de ‘British war aims’. Duitschland zou goed behandeld worden, maar in de oude staatjes worden opgedeeld: een mooi plan, waartegen het Duitsche volk wel tot den laatsten man zal strijden, nog meer dan voor Hitler en het nationaal-socialisme. De geschiedenis vermeldt niet, dat onze kleine, parmantige premier schuchter eenige bedenkingen opperde. Maar men kan zich begrijpen, dat Churchill er niet veel voor gevoelt met deze oorlogsoogmerken nu reeds voor den draad te komen. |
|