Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdVrijdag 20 december 1940Prins Bernhard vroeg mij vanochtend vroeg bij hem te komen in zijn kamer op Stratton House en vertelde mij ongeveer hetgeen hij Welter heeft verteld over de ‘aanmaning’Ga naar voetnoot440. Hij vroeg mij eerst, of het waar was, dat ik daarover erg boos was, hetgeen ik volmondig beaamde. Hij vond het gebeurde nu zelf blijkbaar zeer onaangenaam, maar behandelde de zaak op voor mij uiterst prettige en intelligente wijze. Ik verklaarde mij geheel bevredigd, toen hij zeide, dat hij de insinuatie als volkomen ongegrond beschouwde en ik beloofde hem gaarne, dat ik zou medewer- | |
[pagina 227]
| |
ken aan het tegengaan van al het afschuwelijke geroddel op Stratton House, dat de oorzaak van al deze dingen is. Ik vertelde hem, dat ik reeds maanden geleden een gedichtje juist tegen dat geroddel had gemaakt, dat ‘Vrij Nederland’ niet had willen plaatsen (1e deel bld. 346Ga naar voetnoot441) en ik zegde toe hem daarvan een afschrift te zullen zenden. En vervolgens vertelde ik hem de inhoud van mijn brief aan Welter van 16 December (p. 581) speciaal bldz. 583 punt 4Ga naar voetnoot442): ik wilde niet, dat hij een verkeerd denkbeeld zou behouden van mijn opvattingen. Hij begreep die volkomen, verwachtte echter niet, dat de oorlog zoolang zou voortduren; was echter erg optimistisch ten aanzien van den huidigen toestand, vergeleken met die van Juni/Juli van dit jaar. ‘Als de Duitschers toen hadden doorgezet, was het hier in Engeland geheel misgeloopen; daarom heb ik toen mijn vrouw en kinderen naar Canada gezonden. Dat is een groote fout van de Duitschers geweest’. 't Gesprek ging toen over andere dingen: ik vroeg hem naar Prinses Juliana en zijn kinderen, waarop hij zeide, dat hij goede berichten had en dat zij juist bij President Roosevelt logeerdeGa naar voetnoot443. Met wenschen voor Kerstmis en Nieuw Jaar over en weer werd het onderhoud beëindigd. Met Welter besproken, dat, nu Prins Bernhard de zaak aldus heeft opgehelderd en nu, volgens zijn mededeeling, Van 't Sant er geheel buiten staat, er geen aanleiding is voor doorzending van mijn brief aan Minister Gerbrandy. Hiermede is dus, naar ik hoop, deze onverkwikkelijke zaak wat mij betreft beëindigd. |
|