Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdZondag 24 november 1940Gistermiddag op mijn eentje een flinke wandeling gemaakt; vanmiddag met de anderen. Het is hier een mooie streek, maar ik heb er weinig oog voor. Het plan om met de Britten nauwer contact op te nemen en ons oorlogsdoel scherp en beperkt te stellenGa naar voetnoot382 is voorloopig weer van de baan: Welter en Steenberghe bleken de eenige voorstanders; de overigen zijn tevreden met het naloopen van de Engelschen tot ‘final victory’Ga naar voetnoot383. Ik vind, dat Welter en Steenberghe onmogelijk kunnen aftreden: tenslotte is de wettige Regeering bij de Koningin en dat is de heele grondslag van onze positie. Door af te treden ruimen zij het terrein geheel in voor de macht van de domheid en de burgerlijkheid en de impotentie, die dit kabinet zoo kenmerken, en dan weet ik niet, hoe het met de toekomst van ons land, internationaal bezien, moet gaan. Toch zal er, als het zóó doorgaat, een moment komen, waarop het verder blijven medewerken aan deze Regeering tegenover het Nederlandsche volk niet meer te verantwoorden zal zijn en dan vrees ik, dat Lamping, Peekema en ik er eveneens het bijltje bij neergooien; gelukkig kan ik met mijn gewone werk nog vrij wat nuttigs presteeren, anders was het heelemaal niet te harden. In een gesprek met Steenberghe deelde hij mij mede, dat hij den bekenden Rotterdamschen graanhandelaar Van Stolk uit Amerika heeft ontboden om de levensmiddelenvoorziening van Nederland na (tijdens??) den oorlog voor te bereiden, zooals dat door mij reeds vanaf 14 Juli (ruim vier maanden geleden) is voorgestaan. Steenberghe wil Van Stolk daarmede geheel belasten, als hij bereid blijkt in Londen te blijven, doch hij wil aan het hoofd een directoraat van drie personen stellen en vroeg, of ik één daarvan wil zijn. Dat heb ik natuurlijk gaarne aangenomen. |
|