Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdWoensdag 9 oktober 1940De wekelijksche Ministerraad van gistermiddag is een bewogen vergadering geweestGa naar voetnoot273. Eenige avonden hebben, zooals ik reeds op 5 dezer schreef, tot laat in den nacht Welter en ik de buitenlandsche politiek van onze Regeering besproken, of liever gezegd de afwezigheid van iets wat op buitenlandsch | |
[pagina 155]
| |
beleid gelijkt. Gistermiddag nu heeft Welter op, naar het voorkomt, zeer rustige wijze in het Kabinet gewezen op het tekort aan (lees: de afwezigheid van) overleg met de Britsche Regeering. Van Kleffens nam, zooals te verwachten was den handschoen op, maar moet het volkomen hebben afgelegd. Welter werd bijgevallen door Steenberghe en Dyxhoorn en later door Gerbrandy, die zich erover beklaagde, dat hij na weken wachten nog steeds geen ontmoeting met Churchill heeft gehad; kennelijk - en terecht - is ook dit een verwijt aan het adres van het impotente en weinig zelfbewuste beleid van Van Kleffens, die niet veel anders wist te zeggen, dan dat Churchill geen erg hoffelijk man is en dat zelfs voor de Koningin hij nog geen ontmoeting had kunnen arrangeeren. Klaarblijkelijk begrijpt hij niet, dat hij door die opmerking zijn positie nog meer heeft verzwakt. Welter zal nu een nota (omgewerkte nota-Peekema)Ga naar voetnoot274 indienen en de zaak komt de volgende week opnieuw in den Ministerraad. Bij het naar huis rijden wees ik er mijn Minister met grooten nadruk op, dat een week wachten veel te lang is: als er van de week vredesvoorstellen van Duitschland komen en wij hebben nog geen contact, dan wijst Churchill ze misschien af, zonder ons zelfs te hooren. En bovendien staan wij bij een eventueele bespreking over een vredespoging veel en veel sterker als wij eerst al eens - liefst eenige malen - met de Britten hebben gesproken, vóórdat men ons hoort over een concreet voorstel. En juist voor de noodwendigheid van het niet zonder meer en zonder ruggespraak met ons afwijzen van een peace-move van Hitler is in den Ministerraad een kennelijke strooming geweest. Ik blijf nu - met Lamping en Peekema - bij onze ministers voortdurend hameren op de vitale beteekenis van het zoo spoedig mogelijk scheppen van het contact; de kogel is nu door de kerk: de ‘spell is broken’ en wij moeten voort; de ‘tegenpartij’ heeft een tik gehad en men moet Van Kleffens geen respijt laten: hij zal alles blijven doen om het contact van anderen dan hemzelf met de Engelschen te verhinderen en in de eerste plaats tijd willen winnen; die tijd mag hem zeker niet worden gelaten. Welter is het eens en zal zien, wat hij kan doen om het vuurtje warm te houdenGa naar voetnoot275. Nog een tweede belangrijke zaak werd in den Ministerraad besproken: Van den Tempel heeft gewezen op de kennelijke groote toeneming van de bombardementen door de Engelschen op plaatsen in Holland, ook op plaatsen, waarvan het haast niet valt aan te nemen, dat er gewichtige militaire objecten zijn betrokken. | |
[pagina 156]
| |
De kwestie is reeds maanden geleden eenige malen aan de orde geweestGa naar voetnoot276; men erkende dat men in deze den Engelschen niet kan verzoeken Holland geheel met rust te laten: dat zou den Duitschers een vrijbrief geven Holland geheel voor hun militaire doeleinden te gebruiken; doch er is alle reden hun hierin groote matiging te verzoeken. De Engelschen bleken dadelijk bereid met ons geregeld overleg te plegen ten deze en daartoe wees de Minister van Defensie een Nederlandsch marine officier, luitenant-ter-zee 1e klasse, MoolenburghGa naar voetnoot277, aan, die over elke expeditie van de R.A.F. zijn oordeel vooraf zou kunnen geven. Dat leek heel mooi en geruststellend, maar in den laatsten tijd is in onzen kring nogal wat onzekerheid ontstaan over de vraag, of deze Moolenburgh - nogal een sul naar mijn persoonlijke oordeel - wel de juiste man op de juiste plaats is, en of hij wel voldoende gezag bij de Engelschen heeft, of althans doet gelden. Vandaar de vraag van Minister van den Tempel, die erop wees, dat aanvallen op plaatsen als Franeker, Harlingen, Stavoren, op ‘enemy barges’ een zonderlingen indruk maken: tegen den winter plegen zich daar steeds groote menigten Hollandsche schuiten te verzamelen en het is wel zeer de vraag, of dat iets met invasieplannen van de Duitschers heeft uit te staan. Ook valt het op, dat de dokken van Amsterdam geregeld door de R.A.F. worden gebombardeerd, terwijl het Noordzeekanaal, tengevolge van de vernietiging van de sluizen bij IJmuiden toch nog altijd onbruikbaar moet zijn. Maar Dyxhoorn weigerde iets aan de zaak te doen, want hij verklaarde het grootste vertrouwen te hebben in de voorzichtigheid en reserve van de Britten; die ging zoover, aldus onze Minister van Defensie, dat Moolenburgh hen wel eens moest aanmoedigen ten aanzien van bepaalde objecten. Waarop Steenberghe repliceerde, dat dit eenigszins zijn vertrouwen in de Britten had versterkt, maar niet bepaald in den Nederlandschen zeeofficier, die aangewezen was om de Hollandsche belangen te behartigen! Maar Dyxhoorn bleef weigeren nadere inlichtingen bij de Engelschen in te winnen, naar mijn meening, omdat hij onzen eigen admiraal Furstner niet aandurft of kan, hetgeen telkens blijkt. Furstner is de man van het à tort et à travers prijzen wat de Britten wijzen; nog altijd zijn er bij ons een aantal, die niet begrijpen kunnen, dat de slechtste manier van samenwerking met Britten is hen te sterken in hun natuurlijken meerderheidswaan. | |
[pagina 157]
| |
In ieder geval was deze zaak niets opgeschoten. Ik had daarop een brain-wave en stelde Welter voor, dat het volkomen rationeel en redelijk zou zijn, indien zijn ambtgenoot van Handel, Nijverheid en ScheepvaartGa naar voetnoot278 een contrôle kreeg op wat er met het economische apparaat van ons land gebeurt door onze chers alliés. Daartoe zou aan Moolenburgh kunnen worden opgedragen eenmaal in de week mondeling rapport uit te brengen aan Handel, Nijverheid en Scheepvaart over resultaten van en plannen voor ‘bombings’. Ik denk daarbij - en heb dat Welter niet verholen - aan mijn goeden vriend Lamping - die uitnemend geschikt is bij zulk een wekelijksch rapport zeeheld Moolenburgh ‘such a hell of a time’ en zulk een scherp kruisverhoor te geven, dat hij zich wel wachten zal met de Britten te gemakkelijk te zijn. Welter zal dit in den volgenden Ministerraad voorstellen en Steenberghe is er ook vlak voor.
Eindelijk vandaag een eigenhandigen brief van jou ontvangen, ingesloten in een brief van Sol. Kaan: je begrijpt hoe dolblij ik was. De brief was door jou met de Clipper naar Amerika gezonden op 12 Juli en bereikte mij eerst nu. De brief is heel opgewekt, maar ik ken je voldoende om tusschen de regels door te lezen, dat je wel zorgen hebt: en dat is al drie maanden geleden! Klaarblijkelijk had je toen nog geen directe financieele zorgen. Maar hoe heb je dat probleem opgelost? En de jongens geven ook wel groote moeilijkheden, al schrijf je schertsend over Nev's baldadigheden. Over ons huis in de Van Soutelandelaan schrijf je niets en dat zal je toch wel heel erg hebben beziggehouden. Ik wou, dat ik wist wat je werkelijk allemaal dacht en beleefde en te verwerken had. Ik heb den brief dadelijk beantwoord met een brief erbij voor SolGa naar voetnoot279; ik hoop nu eindelijk, dat een epistel van mij je bereikt: ik doe er waarachtig moeite genoeg voor, maar ik geloof, dat 't weer een rad in het geraffineerde Duitsche systeem is, wel brieven naar buiten, naar ons toe te laten, maar post van ons tegen te houden; ook Steenberghe, die veel brieven van zijn vrouwGa naar voetnoot280 heeft ontvangen, meent, dat er nog niets van hem is doorgekomen. Ik heb nu geprobeerd via Portugal, Zwitserland, Indië, Vereenigde Staten en Mexico, via consuls, Cook en Roode Kruis. Nu ga ik via Hongarije een poging wagen. En intusschen blijven hopen, blijven werken, blijven vertrouwen en opgewekt blijven! |
|