Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdVrijdag 2 augustus 1940Ik heb den Minister voor de derde maal gewaarschuwd, dat men hem in bepaalde kringen - waarschijnlijk zelfs gedeeltelijk te goeder trouw - van neigingen in défaitistische richting beticht en hem indeelt bij de groep De Geer - Van Rhijn, die ernstig gedacht hebben over een afzonderlijken vrede. Welter behoort daar zeker niet bij: wél is hij sterk ervoor geporteerd, dat Engeland niet afwijst zonder meer de kennelijke ouvertures tot vredesbesprekingen van Duitsche zijde. Daarbij is hij m.i. veel te sceptisch ten aanzien van Engelands kunnen en te zeer onder den indruk van Duitschlands momenteele machtspositie en het is gemakkelijk zijn uitingen te dien opzichte onjuist te interpreteeren, vooral als men uitlatingen van moedeloosheid van Hardeman en van cynisch défaitisme van Peekema uitlegt - hetgeen volstrekt onjuist is - als weergevend de werkelijke opinie van den Minister van Koloniën. Dat alles is heel gevaarlijk en wordt door de bewonderaars door dik en dun van al hetgeen Engeland doet en nalaat, gretig geëxploiteerd en vermoedelijk tot zelfs bij de Koningin gebracht. Dat dit alles zoo is, daarvan heb ik nu drie malen duidelijke aanwijzingen gehad; aanvankelijk vond Welter, dat ik schimmen zag en werd zelfs wrevelig om mijn ernstige waarschuwing; ik geloof, dat hij nu echter mijn ernstige advies om zich ostentatief los te maken van de denkbeelden van De Geer en Van Rhijn gaat aanvaarden: er is trouwens een duidelijke herorientatie zich aan 't voltrekken van Welter en Van Kleffens naar elkaar toeGa naar voetnoot130. |
|