Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Dinsdag 23 juli 1940Met den koerier naar Washington schreef de Minister voor het eerst een brief aan den Gouverneur-GeneraalGa naar voetnoot103; deze heeft Welter nog geen enkelen brief geschreven, hetgeen den Minister terecht nogal pijnlijk heeft getroffen; zelfs geen betuiging van medeleven met de gebeurtenissen in Holland of met 's Ministers scheiding van zijn gezin. Van Van Mook heb ik thans reeds drie hartelijke brieven. Ik schreef hem heden weder een langen brief over de algemeene toestanden hier, over de tekortkomingen onzer Regeering, over het voorloopig mislukte Indië-plan en nog veel meer. Het is volstrekt noodig, dat enkele menschen in Indië eindelijk eens weten, hoe de zaken hier werkelijk staan en wat de achtergrond is van veel, dat anders in Batavia onverklaarbaar blijft en tot nog meer misverstanden moet leiden. Ik liet den Minister mijn wel zeer openhartigen brief echter vooraf lezen: Van Mook zal zeker Van Starkenborgh inlichten, hetgeen de Minister feitelijk slechts gedeeltelijk kan doen. Ik hoop, dat ik hiermede nuttig werk heb gedaan. Ik gaf Van Mook ook nog een analyse in den geest van de aanteekeningen in dit dagboek van 22 dezerGa naar voetnoot104. Duitschland doet weten, dat het de rede van Halifax als een afwijzing van Hitler's vredesaanbod beschouwt; de teerling is geworpen; de oorlog gaat door. Wat zal dit beteekenen? Invasie? Hongerblokkade van Engeland? Vernielende bombardementen? Dit volk is bezorgd, maar rustig: ik geloof, dat het een harden tijd tegemoet gaat en dat het zich kranig zal houden. Laten wij, Hollanders, niet bij hen achterstaan. Misschien bezien wij de situatie te verstandelijk, te critisch, te zakelijk. Ik vrees, dat velen van ons geen goede Kruisvaarders zijn. |
|