Den nieuwen Katwycker christelyke Zee-vaert, versien met nieuwe christelijcke gezangen
(1732)–Floris Willemsz. van der Hart– Auteursrechtvrij
[pagina 67]
| |
Op de Stemm: Ik heb'er een Liefje in 's werelts Landtsdouwe, &c.
WAt ziet men helaas! den Tempel des Heeren,
Door yverloosheyd, (op 't hoogste) onteeren,
Godts zuyv're Leere, Wordt schand' aangedaan,
Wanneer wy door zwakheyd, Godts Woordt soo versmaan.
Men komt in Godts Huys, den Hoet gaat men ligten,
De handen men Vout, men sluyt de Gesigten,
Om dat men die pligten, Aan and're ziet:
Maar laacy! wy veele doen 't Oogmerk niet.
Te weten! den Heer seer vierig te smeeken,
Dat hy met zijn Geest, 't gemoet wil ontsteeken,
En 't geen hy laat Preeken, dat in ons hert,
Gewortelt mag blijven, en vrugt dragend' werd.
Dan set men sig neer, Gods Woord word gelesen
Men hoorter niet na, hoe soud' men 't dan vreesen,
Men heeft schier geen wesen, van Godt, of zijn woord,
De Ooge die vliegen na al dat men hoort.
De Psalmen men singt ligtveerdig maar heenen,
In Geest, en verstant, en singter naeu eenen,
Daar nogtans die geene, die 't onregt betragt;
Godts name misbruycken zijn Leere veragt,
Dan onder 't Gebedt, men set sig voor over,
En d'Wereldsche lust is regt een verdoover,
Van 't hert, ja nog groover, in plaats van op God
Te dencken, soo denkt men op 't Aertsche genod.
Daar ider zijn hert most zende na bove,
En in de Gemeent' Gods name most love,
En 't Vleesche beroove van 's Weretls gedagt,
Ja vieriglijk Bidden om Hemelsche kragt
Dat Godt met zijn Geest in 't Herte wil wercken,
En ons op zijn Woord aandagtig doen merken,
De Hersens versterkt den iver ontsteekt
Soo van de Gemeente als van hem die Preekt:
Nu na het Gebedt, den Text word gelesen,
Het Preeken begint, hoe hoort in ons wesen,
En aandagt geresen, te zijn, soo voort,
Een vreese, en beven, voor Godt en zijn Woord.
| |
[pagina 68]
| |
Maar laas! hoe verkeert vervint men ons velen,
Veel Vrouwen gaan met haar kind sitten speelen,
En schoon of de keelen, der Leraren dreunt,
Soo siet men dog menig die 't hem niet en kreunt.
Het minste gedruys van eenige leuren,
Die men in Godts Huys of hoort, of siet beuren,
Het zy van de deuren of iet wat het is;
Brengt daat'lijk Gods Woord uyt ons geheug'nis.
Een ander die zet hem neer om te slapen,
Om dus zijn genugt en vreugde te rapen,
Ontaert, en wanschapen, is sulk een bedrijf,
Vol schande, en schade, voor Ziel en voor Lijf.
Als Eutschus sliep, door Paulus lang leere,
Soo viel hy dood neer (door 't straffen des Heere)
Godt wou dat onteere niet lyde of sien?
Dies toond' hy dat dit en meeste geschien.
Nog zijnder ook, die het schijnt te verdrieten,
Die heen gaan eer zy den Zegen genieten
Als of zy verstieten dien Troostrijken wens,
Die Godes gesanten toe wenschen den mens.
Aldus word dien tijd laas! by ons versleten,
En sied; soo verkeert zijn wy daar geseten,
Soo dat wy nau weten, te noemen een Woord,
Dat in de Predicatie van ons is gehoort.
O Schandig gebrek, by vele persoonen,
Die soo'n oneerbiet Godes woort betoonen,
Daar in most woonen een yver en vreugt,
Om in de Gemeente te leeren de deugt.
Dog die in Gods Huys het tegendeel plegen,
Die Christelijken regt Gods woord overwegen,
Die zijn daar in tegen, prijs waerdig voor God,
En sullen verkrijgen, een Heerlijk lodt.
Wel laat ons dan t'saam die fouten vermijden,
Op dat ons Gods hand niet komt te kastijden;
Laat ons ten allen tijden, zijn beter bedagt,
En laet ons Gods Leeren, hoog houden in agt.
Laet ons het spoor der Christenen treden,
En roepen God aan, in vier'ge Gebeden;
En zingen de reden, ook zingen in 't hert,
En trouwelijk beleden, 't geen ons geleert werd.
Laat ons ook voortaan, ons veerstelijk wagten
Dat wy door den slaap, Gods woord niet veragten,
Nog laat de gedagten ook ooyt of de ooyt,
(Door eenige Leure) niet werden verkooyt.
Maar laat ons vortaan, in yver op merken,
En bidden Gods Geest, dat hy in ons werken
| |
[pagina 69]
| |
't Geloove versterken en zuyv'ren 't gemoet,
Op dat ons Gods Leeren, veel vrugt dragen Doet.
Wanneer wy dan dus, aandagtelijk hooren,
(Gelijk als betaamt) de regt' uytverkoren;
Die wedergeboren zijn door Godes Geest;
Dan sal ons Godt voeren, in 't Hemelsche Feest.
Om eeuwig hem daar te loven en prijsen,
En zingende altoos, eer te bewijsen,
Daar sal hy ons spijsen, met het Hemels broodt,
En sal ons sette, in Abrahams schoot.
O eeuwige Godt: wilt ons dog geleyden
En tot uwen dienst, ons herte bereyden
En als wy dan scheyden soo schenkt ons die vreugt,
Daar men sonder eynden, sal wesen verheugt.
F. van der Hart. |
|