Den nieuwen Katwycker christelyke Zee-vaert, versien met nieuwe christelijcke gezangen
(1732)–Floris Willemsz. van der Hart– AuteursrechtvrijOp de Toon: Liefhebbers blyft wat stil hier staen,
| |
[pagina 37]
| |
Maekt dat gy recht beproeft eerst zijt,
Dat is legt af de haet, en nijt,
En hebt berouw' van 't quaden:
Gelooft dat Christus Bloet u vrijt,
Van alle u misdaden.
Gedenckt wat spijse dat het is,
't Is geen Lichaemelijcke dis,
Maer 't is een spijs der Zielen,
Een spijs die alle droeffenis,
Des Geestes kan vernielen.
Als gy dan nadert tot dit Feest,
Soo komt met een gebroocken Geest,
Sijt sieck na 's Levens drancken,
Want dese spijs, en dranck, Geneest
De Geestelijcke krancken.
Wie treurig schier van droefheyd stickt,
En Adem-loos na vreugde snickt,
Die nadert dese Spijse,
d'Welck Ziel en Ingewant verquickt,
En 't Eeuwig heyl kan wijse.
't Gebroocke Broot getuygt ons klaer,
Gelijck als 't ons aen stucken, daer
Wert in de Hand gestooken,
Dat Christus Vleesch voor ons soo waer,
Is aen het Cruys gebroocken.
En een Drinck-beker, met den wijn,
Die is, (en moet) een Teeken zijn,
Als men die heeft genooten,
Dat Christus Bloet tot medecijn,
Voor ons is uytgegooten
Wel aen mijn Ziel, gelooft dan dit
Als gy aen dese Tafel sit,
Wilt vast op Jesus bouwen,
Sijn Bloed wiesch uwe Sonden wit,
Dat meugt gy vast betrouwen.
| |
[pagina 38]
| |
O! Grooten Godt van Israël
Gy haelt my aen door u bevel,
Om tot u Feest te komen;
Wilt my doch als een recht Gesel
Met deugden overstromen.
Op dat ik met een Heylig hert
Aen dese Dis ontfangen werd,
En niet en hebt te vreesen De ondragelijcke smert,
Die sonder endt sal wesen.
Maekt my een rechten Disgenood
Op dat als ik 't Gebroken brood,
Ontfange, recht geloove
Dat Christus, Duyvel, Hel en Dood,
Haer macht heeft gaen beroove.
O Christus die my 't leven schenckt!
En my (als met u Bloede) drenckt,
En met u Vleesch komt voede;
Wilt my voor alles dat my krenckt
Genadighlijck behoede.
Geleyd op Aerd' my Heyliglijck,
En geeft dat ik noyt van u wijck,
Wilt my Heer wel regeeren;
Op dat ik in u Koninckrijck
Mag eeuwig jubeleeren.
F. van der Hart. |
|