10
De enige vrije tijd die de bramzijgertjes hadden was het uur na het middageten op zondag.
Nadat de graten overboord waren gegooid, de pot en de borden omgewassen, de koffiemokken haastig afgeveegd en de vloer schoongelikt door de kat, rolden de mannen de kooi in, slaperig zuigend op hun babbelaars, en de bramzijgertjes slopen naar buiten, de vletten in, de wal op.
De vletten moesten om kwart over twee terug zijn, want om drie uur begon de tweede kerkdienst; tussen kwart over één en kwart over twee werd de stad het domein van de kinderen.
Toen Piet van Karel, die mij dit alles verteld had, de bramzijgertjes van onze vijf botters die naast elkaar voor anker lagen bij elkaar gefloten had, roeiden wij naar de wal. Piet en een jongen die Freek heette van de BU 11 hadden ieder een roeispaan beet, ik mocht sturen. De haven lag tjokvol met botters; je kon, door van dek op dek te springen, de overkant bereiken, waar een parkje was. De schepen die in de baai voor anker lagen waren het overschot; als het weer niet zo gunstig geweest was, hadden wij door moeten varen naar Enkhuizen; maar de hemel was stralend blauw, de wind een zomerse koelte, daarom was de hele Zuiderzeevloot als een zwerm sprinkhanen op Hoorn neergedaald. Toen wij aankwamen wemelde de kade al van de bramzijgertjes. Ik had gedacht dat wij de wal opgingen om te spelen, maar ik vergiste mij. Wij gingen de wal op om