| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
Een kleine nachtmuziek
De wachtende auto bleek een coupé van het particuliere type, bewaakt en bestuurd door een ruige chauffeur in sombergrijs uniform Boyarski vlijde zich in de koesterende omarming van een donzen zitplaats met een behaaglijke zucht, na eerst het knoopje van zijn wapenzak te hebben losgemaakt om op eventuele uitingen van levensvreugde van de zijde van de heer Brown voorbereid te zijn. De heer Brown zette zich steunend naast hem en mompelde iets over ‘honden’ met een pijnlijke glimlach, die werd weggevaagd toen de chauffeur het schemerlampje doofde en de auto uit de voeten gleed met een grommende zucht.
De rit naar de stad verliep zwijgend en in razend tempo. De conditie van de weg leek aanmerkelijk beter dan bij de heenreis en de route aanmerkelijk korter; na ruim een kwartier begonnen de lichten van de noorder-voorstad te tintelen boven de horizon en enkele minuten later snorde de miniatuur slaapwagen van de klauterzuchtige geestelijke door de eerste verlaten straten van groot-Londen. Tijdens de tocht door het nachtelijk duister was af en toe een beklemd gekreun uit de richting van de heer Brown waarneembaar geweest en het woord ‘honden’ werd meermalen in verschillende toonaarden gesproken, maar op de uitdaging tot een tweegesprek bleek hij niet in te gaan; Boyarski maakte de reis met een strak gezicht en de hand aan het achterzakje.
Doch zijn achterdocht, hoe vaag ook geformuleerd, werd door de feiten gelogenstraft; binnen de kortst mogelijke tijd scheerde de auto het parkeerterrein voor het vliegveld Croydon op en de chauffeur opende het portier met een ruk. De heer Brown bleek aanmerkelijk behulpzamer met het uit- dan met het instappen, Boyarski's voeten hadden nauwelijks vaste grond onder de zolen of hij zag zich reeds genoodzaakt zijn hoed met beide handen vast te grijpen; de auto was weggestoven met een gierend motorgeronk en in een wervelwind, en verdween om de hoek van een hangar als een streep door de nacht.
Vijf minuten scheidden de kleine inspecteur nog van het ver- | |
| |
trek, hij werd gevisiteerd, gewogen en van een biljet voorzien door slaperige beambten, die allen opmerkten dat hij ‘just in time’ was en de wenkbrauwen vragend optrokken in afwachting van een fooitje. Een behulpzaam jongmens leidde zijn wankele schreden over de roltrap naar het binnenste van het Imperial Airways nachtvliegtuig, een blinkend beest van geribbeld staal in het felle licht van schijnwerpers. Het binnenste bood de aangename aanblik van een zeer kleine salon met luierstoelen en, gelukkig, slechts twee passagiers van beiderlei kunne; Boyarski nestelde zich in een hoekplaats, de motoren begonnen te bulderen en men verliet hobbelend de Engelse bodem.
De Heine man had zich voorgenomen zijn ervaringen van die dag te schiften, te rangschikken en te combineren in de dromende stilte van de nachtelijke overtocht en zich, in het vooruitzicht van deze verantwoordelijke bezigheid, overgegeven aan de lokkingen van de zwevende fauteuil die zijn nummer droeg. Toen hij na enige tijd naar buiten trachtte te kijken zag hij niets dan zwartheid en af en toe de vaal-gele flits van een vuurtorenlicht in de diepte. Zij waren boven het Kanaal gekomen; bijwijlen doorkruiste het vliegtuig de donzige warreling van een wazige wolk, vaag beschenen door het licht dat uit de cabine naar buiten straalde. De beide medepassagiers bleken een heer en een dame van het kleurloze soort. Een commandante van het Leger des Heils, met witte watten in de oren en gestadig flauwtjesgeeuwende vissenmond, wachtte reeds gedurende een kwartier op het onvermijdelijk resultaat der luchtziekte; een zwaarlijvig manspersoon met zwarte baard en borstelige knevels sluimerde op een voor-gelegen zitplaats in de schaduw van een sombere flambard. Zijn treurig gesnork was bij vlagen waarneembaar boven het gedonder der motoren; wanneer een plotselinge windstoot het vliegtuig in de oksels greep en deinend wiegelen deed tussen de wolkenflarden, bibberde de rand van de flambard als een slappe reuzen-pannekoek en snorkte hij snerkend inwaarts met een schorre schreeuw, waarna een korte rustpoos intrad die met gesmak van droge lippen gevuld placht te worden. De commandante van het Leger des Heils draaide bij deze gelegenheden haar fletse ogen zo scheel naar boven, dat gedurende meerdere ogenblikken slechts het wit daarvan te zien was, haar adamsappel bewoog in een dunne eendehals als de maasbal in een kous, maar
| |
| |
zij beheerste zich met de kracht der hope en zakte, wanneer het vliegtuig weer voortschoof zonder zijdelingse bewegingen, terug in haar zetel met een kermend zuchtje uit een geprangde borst. De linten, die het korfje der barmhartigheid op haar hoogbeknoedeld kapsel in evenwicht dienden te houden, had zij losgestrikt; zij bungelden beschroomd terzijde van haar bleek gezicht en bekietelden haar wangen, met het gevolg dat zij, eens, geheel onverwacht zichzelve een klinkende klets op het kaakbeen toediende, vermoedelijk in de waan dat daar een mug had plaatsgenomen die haar het laatste bloed trachtte uit te zuigen. Het geluid van de muilpeer verschrikte de zelf-kastijdster het meest; zij hief de hand voor de mond met een onderdrukt kreetje en blikte naar Boyarski, als waren zij beiden getuige geweest van een dodelijk ongeluk in de verte; de slapende heer met de flambard smekte verward en wendde het zwaar-bekinde hoofd om in halfslaap. Hij keek Boyarski over de rand van zijn rugleuning bestraffend aan en schudde het hoofd, als om te kennen te geven dat zijn beide medepassagiers toch wel wat oud waren voor zulke grapjes. De heilsoldate bloosde op de suggestie van zijn stil-verwijtende blik en knoopte de kinbanden weer toe als symbool van de bescherming harer maagdelijkheid; Boyarski glimlachte geamuseerd en bekeek de magere commandante met medeleven en een vaag gevoel van afgrijzen.
Doch deze minzame cocktail van gevoelens ontving een schroeiende scheut der heetste wodka, toen hij zag welk een wonderbaarlijke verandering naar aanleiding van de oorvijg in het uiterlijk van de heilsoldate had plaatsgegrepen. Het strooien hoofddeksel was een weinig opgeschoven door de klap, en aangezien het karakter van de hoed met zich medebracht, dat deze met reusachtige steekspelden op zijn plaats gehouden moest worden, was daarbij de rechtvaardige haardos eveneens een weinig uit zijn positie geraakt. Deze verschuiving nu had een allermerkwaardigst resultaat tengevolge: onder de grijze piekharen in de nek van de commandante waren de onloochenbare sporen van een helblond kapsel tevoorschijn gekomen!
Boyarski bekeek zijn gezellin met een geheel nieuwe belangstelling. Haar profiel, dat hem aanvankelijk zeer vaag bekend was voorgekomen, begon zich allengs los te maken uit de schemerige kronkelingen van zijn herinnering-voor-gezichten en
| |
| |
hij draafde in looppas de paden door de doolhof af, waarop het wazig spook van de overgrootmoeder der commandante hem lokkend vooruit zweefde. Eindelijk, bij een plotselinge kromming in de weg, had hij het spook te pakken: hij hield de ogen half gesloten en tuurde naar de heilsoldate door de haartjes. Haar schemerig silhouet doemde voor hem in het licht van de zolderlamp, daaruit sprongen de witte oorwatten krijgshaftig en uitdagend naar voren. Het was...! Nee, dat kon niet. Dat moest verbeelding wezen... Maar toch...? Ach wat! Nonsens. Hij sloot boos de ogen en besloot dat een commandante van het Leger des Heils volkomen het recht had een grijze pruik te dragen over een platina kapsel, wanneer zij daar zin in had, en daarmee basta. En dat ze nu een beetje leek op... Malligheid; ze kòn 't niet wezen, dat zou te veel van 't goede zijn. Een titanisch gegeeuw van de dikke heer in de vorenstaande zetel deed hem de ogen her-openen. Deze persoon bleek thans definitief ontwaakt, hij snurkte zich tegen de leuning van zijn stoel als een varken tegen een boom en rekte zich met de vuisten naast de schouders, onder benepen gekraak in de kritieke naden van zijn colbert. Ter bevestiging van zijn terugkeer in de dreven der intelligentsia greep hij de flambard met een volvette hand en nam deze met een zwierig gebaar van het hoofd, om hem daarna onder de zitting van zijn stoel te deponeren, volgens aloud boerengebruik. Het hoofd bleek, tegen iedere redelijke verwachting in, volslagen kaal. Het glom als een kaasje, op de plaats van het rijksmerk zat een zwarte wrat. Zwarte wrat...?! Boyarski vloekte binnensmonds. Het was zo, er was nu geen ontkomen meer aan. Hij zat in het vliegtuig met dezelfde passagiers als die morgen: de dame met de rode Baedeker en wei-groene reisplaid en de dikke heer met de zwarte wrat op de schedel, die hij des morgens voor een vlieg had aangezien. Maar de dame met de reisplaid had zich verscholen in het
eerbiedwaardig uniform der naastenliefde en de dikke heer, die ‘Mijn systeem voor mannen’ had zitten lezen met gesloten ogen, meende onherkenbaar te zijn geworden door een borstgrote baardgroei en een frauduleuze flambard. En de derde passagier van die morgen was uit de lucht komen vallen als een dondersteen van heldere hemel, via het hek van het sanatorium der zangers, ontvangen door vriend Calvijn en zijn kudde buldoggen. De dame, de dikzak en de reverend... Just one happy family.
| |
| |
Het was een ontdekking die krijgshaftiger lieden dan de kleine man van de Havendienst van de sokken geworpen zou hebben; doch Boyarski verborg zijn ontsteltenis achter een krant en overwoog wat hem te doen stond. Zoals altijd was zijn eerste reactie op een bedreiging de drang naar een daad, maar hij moest tot de slotsom komen dat hier bitter weinig te doen viel. De beide struikrovers hadden zich tot dusver van iedere vorm van vijandigheid onthouden, en, te oordelen naar de houding die hun bentgenoot, de reverend, had aangenomen, lag het ook allerminst in hun voornemen om de kleine inspecteur naar het leven te staan. Integendeel, men kon zich moeilijk een tweetal vreedzamer medereizigers wensen; de heilsoldate worstelde nog steeds een onbesliste strijd met haar onpasselijkheid en werd witter met de minuut; de dikke heer had zijn pose van ontwaakt-zijn niet kunnen volhouden en sluimerde weer onvermoeid met willoze hoofdrollingen die in hun karakteristiek alle twijfel wegnamen: hij wàs de dikke slaper van het systeem voor mannen, of hij was een geest. Zij schenen beiden nog in de waan te leven dat hun bedrog onontdekt was gebleven, vermoedelijk waren zij tevens onkundig van de nederlaag die hun vriend Brown geleden had in zijn duel met de dwerg.
De kleine man zuchtte en legde de krant terzijde. De heilsoldate had aan Aeolus geofferd en zat rond te kijken met een zuur gezicht, doch met de onmiskenbare blik der triomf in haar water-ogen; de man met de valse baard had zijn snork-recital hervat en mat zijn krachten met die van de uitlaatgassen der drieduizend paarden. In de diepte vonkten de eerste vuurtorens van Holland's kust.
Een dreunend geronk, een verende bons; het vliegtuig taxiede over het fel-belichte veld Schiphol. Gedaanten schoten toe; blokken werden voor de wielen gelegd, een trappetje schuurde tegen de flank. Toen ging de deur open en koude woei naar binnen. Buiten lag de nacht, verscheurd door flarden schijnwerperlicht, nevelig over het duistere land. Een beambte was behulpzaam bij het uitstappen, keek beschaafd verbaasd toen een dik heertje zich als eerste naar buiten stortte, hem op de tenen trad met een nijdige voet en een spurt maakte over het veld, in de richting van het station. De heilsoldate en de flambardier zagen hem gaan met enige tekenen van ongerustheid, doch zij waren aan hun uiterlijk verplicht zijn voorbeeld zon- | |
| |
der navolging te laten. Gezamenlijk overkruisten zij het veld met statige pas, de dikke heer met zware tred van brede benen onder de wiegingen van een zedige cape; de heilsoldate met enigszins wankele dribbelpasjes, het strooien hoofddeksel vol verraad schrijlings op het gemarteld hoofd. De visitatie beloofde vlot te zullen verlopen, het dikke heertje, dat hun vooruitgesneld was, bleek tenminste reeds aan een volgende afdeling te zijn overhandigd. De douane-beambte verzocht hun met somber stemgeluid de bagage te openen, men voldeed minzaam aan dit verzoek. De douanier doorzocht de schamele pakkages met waardige treuzelhand en gefronst voorhoofd; het geheel geschiedde in een uiterst lijzig tempo, als was het een vertraagde film. Een beleefde aansporing om enige haast te betrachte, met het oog op het verkrijgen van eventuele taxi's, werd beantwoord met een waardig gebaar van ambtelijk ongenoegen en de langzame verzekering dat er plentie taksjes waren outsijde de dour. Eindelijk was de visitatie afgelopen, doch de slachtoffers konden niet aan de indruk ontkomen dat dit slechts het geval was omdat een langer zoeken op plaatsen waar niets te vinden was onbeleefd geworden zou zijn. De controleur der biljetten bleek iets te ontdekken aan
hun passagebewijzen dat niet in orde was, het duurde een schier eindeloze tijd alvorens het euvel was geregistreerd, bestempeld, beplakt en beschreven. Het was helaas noodzakelijk, zei de beambte achter het loket, dat mejuffrouw en mijnheer hun adressen opgaven, aangezien er een misverstand had plaatsgegrepen met de biljetten; men noemde een tweetal adressen in Londen, die getrouwelijk werden genoteerd. Een man in burger met boos gezicht draaide hun paspoorten zo lang om en om in kleverige handen tot het leek als waren zij jaren dagelijks gebruikt, tenslotte bevonden de commandante van het Leger des Heils en de dikke heer met de flambard zich met een dubbele zucht van verlichting op het plein voor het restaurant. Er was nog slechts één taxi beschikbaar, een wantrouwen-wekkend vehikel met slappe kap en mistroostig uiterlijk. Men moest wel samen gebruik maken, tenzij één van beiden wilde achterblijven. Mejuffrouw nam de uitnodiging van de heer met de cape en de donderhoed met reserve in ontvangst en gaf een adres op aan de chauffeur: hotel Elim van het Leger des Heils. De heer met de cape zei dat hij zover meeging en de taxi vertrok, rammelend als een bruidsauto waaraan door vrienden en kennissen een oude braadpan werd
| |
| |
bevestigd. Een blik door het achterruitje toonde de heer met de flambard niets anders dan een verlaten straat, die lag te schemeren onder slingerend lantarenlicht. De heer zuchtte, streek zich over de schedel met een grote witte zakdoek en zei tegen de heilsoldate: ‘Nothing.’ ‘Thank heavens, it was a narrow escape...’ fluisterde de commandante; toen zag ze het tuitje van de chauffeurstelefoon en stopte de kurk erin, die aan een touwtje voor de tussenruit bungelde.
‘Handige meid...’ bromde inspecteur Boyarski, en schoof de chauffeurspet uit de ogen, die veel te groot voor hem was.
Hotel Elim was spoedig bereikt, de commandante steeg zedig uit en wenste haar deel te betalen, niettegenstaande de heer met de flambard er op stond dat zij dit ritje als hommage aan de kennismaking zou beschouwen. Boyarski verwenste de lamp die boven de deur van het Heilshotel hing en voelde hoe de snibbige dame hem achterdochtig stond op te nemen tijdens de comedie die te zijnen behoeve werd opgevoerd. Tenslotte scheen men tot een vergelijk gekomen te zijn, de heilsoldate besteeg de stoep met piepende rijglaarzen en trok aan een bel die luid genoeg afging om heel donker Amsterdam uit een vroegtijdige slaap wakker te schudden; toen kwam een hand door de tussenruit en hield de chauffeur een papiertje voor. Boyarski schoof de pet uit het voorhoofd en boog zich voorover om het papiertje in het licht van het schakelbord te bekijken; toen barstte het heelal uiteen in een rode rookwolk en duisternis viel over hem als een zandstorting.
Toen hij wakker werd met een hoofd dat drie keer zo groot leek als zijn lichaam scheen de zon door bekende ramen en Yvonne zat naast zijn bed te roken. Op zijn voorhoofd lag een nat washandje en op de dekens een briefje, dat zijn echtgenote voor hem leek te hebben klaargelegd als welkomstgroet bij de wederkeer der levensgeesten: ‘Inspecteur! Eén idioot kan meer vragen dan drie wijzen kunnen beantwoorden, daarom leek het ons beter elkander wederzijds veel overbodige moeite te besparen. Wij kunnen u maar één raad geven: stuur de mummie terug naar de oerwouden van Afrika. Hail to the King!’
Het briefje was in het Engels geschreven, met beverige blokletters.
|
|