| |
| |
| |
Hoofdstuk VI
Overzeese confrontatie
Inspecteur Gregor Boyarski H.P.A. zweefde op wiegende vleugels boven de wateren van het kanaal, als een moderne Jonas in de buik van een zilveren monster. Hoofdcommissaris De Graaf had het, gezien de verbetering in de algemene toestand der wereldmarkt, als uitzondering geoorloofd geacht, dat zijn employé de gehele reis per vliegtuig maakte; bovendien zat er nog de stille wens achter, dat de collega's aan de overzij onder de indruk zouden raken van de efficiency der Amsterdamse Centrale Recherche. ‘Just come, just leave,’ dat was de juiste methode om de roem van het Amsterdams machtsapparaat hoog te houden in vreemde gewesten.
De kleine man vond het best, hij kon op deze wijze nog die zelfde avond terug zijn en dat was hem aangenaam. Niettegenstaande zijn heldhaftig en uiterst mannelijk beroep voelde hij zich somwijlen een echt moederskindje: wanneer hij langer dan een dag van Yvonne weg was dan kreeg hij een akelig gevoel. Zoiets als na een lange treinreis, van smerige handen, klamme voeten en een kinderachtige smaak in de mond en zo... Enfin, in één woord: akelig. Hij kon niet goed buiten zijn avond-thee, zijn pantoffels en zijn smeuïge weduwe bij de haard. Ais hij de ogen niet kon sluiten over het vredig beeld van zijns hartediefjes donker-glanzende haarweelde, dan beslopen hem de mistroostigheid en de weemoed van het redeloos-verlaten-zijn, die Klein-Duimpje kwelden toen hij door de boze reus in het biggenkot was opgesloten, ver van huis.
Er bevonden zich niet veel passagiers in het vliegtuig. Een mannelijke dame met uilenbril, die hautain en ongenaakbaar te Schiphol was binnengestegen met een wei-groene reisplaid onder de ene en een stier-achtig rode Baedeker onder de andere arm, hing thans als een monster zonder waarde te zwabberen in haar fauteuil, grauw en verschrompeld. Het enig geluid dat over haar lippen kwam gedurende de reis bestond uit een gekreun, gevolgd door de noodkreet: ‘miss...! Uh...’, waarop de stewardess verscheen, een vrouwelijk piccolo'tje met kittige tripschoentjes onder ondeugende beentjes en een wipneusje
| |
| |
met toebehoren in een krans van Dr. Dralles gouden haar. De mannelijke dame, die met de witte wat-proppen in haar oorgaten iets ondefinieerbaar boosaardigs had, wees met knokige vinger op het zeildoeken zakje der overgave, dat zij met de produkten van haar innerlijk leven had gevuld; waarop de stewardess het weke tuitje losmaakte van de vorenstaande stoel en ermede uit het gezicht verdween, als was het de uier van een geit, die op mysterieuze wijze van het moederdier was losgeraakt.
Enkele stoelen verder zat een Engelse reverend, die een brevierachtig boekje las, de bril op het voorhoofd. Af en toe keek hij op met een brede, barmhartige glimlach, wiste zich de neus af met een grote witte zakdoek en gluurde naar de miss door de afgezakte bril, waarbij de trekken van zijn vlezig gelaat zich willig voegden in de plooien, die een herder aan de zijde van een ziekbed pleegt te manifesteren. Toen Boyarski zich, met het oog op zekere bezigheden, langs de reverend begaf, en een blik wierp het brevierachtige boekje, bleek de titel ‘Gentlemen prefer blondes’; welke stelling de reverend persoonlijk bewees, telkenmale als de kleine stewardess met de wit-koperen haardos aan zijn horizon verscheen.
Aan het einde van de ingewanden van de zilveren vogel, ongeveer ter hoogte van de slokdarm, die door een matglazen deurtje van het verhemelte was gescheiden, puilde een vette reiziger van het ondetermineerbare soort, die ‘Mijn systeem voor mannen’ torste op een slapende buik en op wiens bal-kale schedel een versufte vlieg zich roerloos vastgezogen had. Hij zat als het ware in zijn stoel gebakken; het hoofd rolde soms vadsig over van de linker op de rechter schouder, geremd door een driedubbele speknek, en een logge knie kwabde naar binnen of naar buiten, met een dij die slechts scheen te dienen als vulsel voor zijn fantasiebroek.
Deze drie afstammelingen van Adam, benevens het stewardessje dat vooral veel karaktertrekken van Eva scheen te hebben overgehouden, vormden de levende have waaraan Boyarski's oog zich gedurende de overtocht mocht verlustigen; zij waren de sluimerende achtergrond voor zijn scherpzinnige overpeinzingen. Teneinde de uren, die hem van de actie scheidden, niet geheel onbenut te laten voorbijgaan, had hij zich voorzien van een werkje van de hand van professor Fiedeldij, getiteld: ‘Noodzakelijke Aanvullingen Tot Van Ledden Hulsebosch's
| |
| |
Verhandeling Over Het Belang Van De Menselijke Uitwerpselen Bij De Naspeuringen Van Het Strafbaar Feit.’ Hij had het daarin echter niet verder gebracht dan de inleiding, toen de kust van het Engelse Moederland in zicht kwam. Het vliegveld Croydon werd bereikt; het toestel taxide snorrend tot voor het restaurant. Buiten wachtte een melancholiek man met zwarte regenjas, gleufhoed en paraplu met bamboe krul, die Boyarski ervan verdacht uitgezonden te zijn om hem te verwelkomen. Het vermoeden bleek bewaarheid; toen de kleine man het toestel ruggelings verliet via het roltrapje, vroeg een neuzige stem of hij the Dutch inspector of the Amsterdam Criminal Investigation Department was, waarop de kleine man antwoordde met: yes, to be sure, waarop de lange man met het melancholieke gezicht hem een skelethand toestak, waarin de kleine man zijn mollig kluifje hartelijk deponeerde, waarop de lange zei: ‘Bligh's my name’ en de kleine: ‘Boyarski; how are you?’
De heer Bligh geleidde hem naar een zwarte wagen, waarin een bobby achter het stuur zat te pruimen, die het portier voor hen opende met een pedaal. ‘Yard’, zei de heer Bligh. ‘“Kay” 'spect'r’ zei de bobby; de auto startte met een sprong, slierde gierend een hoek om en stoof weg in de richting van nevelig Londen. Zij was als 'n stip in het grauw van de einder verdwenen, nog voor de dame met de wei-groene reisplaid en de stierachtig rode Baedeker de watten uit de oren had getrokken.
Het was niet de eerste maal dat Boyarski het bouwwerk aan New Scotland Yard betrad; maar hij kon telkenmale als hij de stoep besteeg die naar de draaideur leidde een gevoel van respect niet onderdrukken. Dit was het paradijs voor elke rechtgeaarde politie-man, dit warenhuis der misdaad stond in het centrum der publieke achting, dáár werkzaam te zijn was een eer en bezorgde de gelukkige privileges, waar de collega's aan de overzij niet aan tippen konden. De draaideur zoefde, de portier loerde, een constabel salueerde, ‘this way please’ zei de heer Bligh.
Zij bestegen een met rubber belegde trap die langs de liftkoker omhoogkronkelde. Eerste etage. Kamer 15:
‘Chief Inspector Burke C.I.D.’
Klopklop.
‘Yeah! C'me in!’
| |
| |
Humhum, zei de heer Bligh en deed de deur open.
Boyarski trad op het tapijt. Chief Inspector Burke C.I.D. zat achter een overladen bureau in een vertrek, dat beslist veel te groot voor hem was. Zijn oranje haardos, met pommade gestijfd en opgeglansd, stak boven een borstwering van paperassen uit, welke borstwering aan weerszijden begrensd werd door een koperen vlaggestokje voorzien van vaderlandse kleuren. In een hoek zat een spichtige secretaresse, het gezicht naar de wand gekeerd, te tikkelen op een schrijfmachine op een tafeltje, dat niet groter was dan een pottenkastje. Het leek als was zij door de boze schoolmeester met het rode haar veroordeeld om in de hoek te gaan staan.
‘Hello!’ zei Chief Inspector Burke C.I.D.; hij kroop van zijn stoel en sloop achter de borstwering te voorschijn. Een zeer klein mannetje was deze Chief Inspector; toen hij zijn stoel verliet bleef zijn hoofd op dezelfde hoogte boven de borstwering uitkijken. Hij kwam met uitgestrekte klauwen op de Nederlandse confrater afgehinkt, schudde diens hand als was het een spaarvarken waar wat uit moest, zei tegelijkertijd tegen de heer Bligh: ‘Get some coffee, you!’, waarop hij Boyarski de overjas van het lijf stroopte, de hoed van het hoofd griste en dit alles in de armen van de lange melancholicus wierp die er statig mee uit het gezicht verdween.
‘Sit down, Inspect'r! Sit down!’ noodde de heer Burke C.I.D. met een fladdergebaar van zijn pinguin-armpjes. Boyarski liet zich neer in een bleekrode fauteuil, die hem omvatte als een grote, warme hand, en keek toe hoe de Chief Inspector zich weer verschool achter zijn borstwering. Een ogenblik stond deze aan iets onzichtbaars te draaien, dat vage reminiscenties wekte aan het openen ener riolering door de minister van Waterstaat, toen bleek dat hij zijn draaistoel enige inches had opgevijzeld, teneinde in staat te zijn over de kantelen van zijn burcht heen te kijken. De melancholicus kwam binnen met drie koffie, twee kleine en een grote. De grote verdween achter de borstwering, vanwaar thans ook het geluid ener pas geopende riolering kwam te klinken; de twee kleintjes bleken voor de melancholicus in eigen persoon en voor de Hollandse gast, die haar koud liet worden.
‘En, inspect'r Boyarski,’ begon de Grote Man van Scotland Yard, nadat hij uitgeslobberd was, ‘what can we do for you?’ ‘Het gaat over een drietal geheimzinnige aanslagen,’ antwoord- | |
| |
de de kleine man van de havendienst, ‘die in verband schijnen te staan met een mummie. Een pygmeeën-mummie, die door het British Museum aan het Amsterdams Anatomisch Laboratorium werd geschonken.’
Een ogenblik was het stil. De wenkbrauwen van de melancholicus waren omhooggegaan; de rode pruik van de Grote Man achter de borstwering had opgehouden te bewegen. Toen zei Chief Inspector Burke C.I.D.:
‘Anna! Clear out!’ De machine op het pottenkastje in de hoek hield op met rikketikkelen, de spichtige secretaresse verhief zich en verdween, geruisloos en zonder een woord. De deur ging heel zachtjes dicht, toen was alles stil.
‘Yeah...’ kwam de stem van de Grote Man achter de borstwering vandaan, ‘that seems to be a funny story... Spill it, inspect'r, spill it! We're on the alert!’
Boyarski vertelde. Droog, kort en volledig. De inbraak in het laboratorium, de vergiftiging der studenten in de gesloten kamer, het transport van koning Rouperdopouppy naar het hoofdbureau, het onheil dat Bulle Hullu had verrast bij de uitoefening van zijn functie, het onderhoud met professor Fiedeldij en diens diagnose van de gevallen. Hail to the king, hail to the queen. Toen hij zijn verslag voltooid had hing stilte in het vertrek. De kleine man rolde een weduwe, de melancholicus had een pijp opgestoken die pruttelde en stonk; boven de borstwering kronkelde een hemelblauw rookslingertje omhoog, af en toe schoot een kringetje te voorschijn, achterna gezeten door een hand, die er een wijsvinger door stak. Iedere detective heeft zijn eigenaardige manipulaties, die aantonen dat hij in diepe gedachten verzonken is; van Chief Inspector Burke C.I.D. was bekend dat hij kringetjes blies en er een vinger door stak, wanneer hij bezig was te combineren en te deduceren; zoiets als een ringstekerij van de geest. Boyarski voelde het gebrek bij hemzelf aan een dergelijke standaardhandeling als een gemis; het gaf cachet en was de eerste stap naar de roem. De lange melancholicus had ook zo'n typisch beroepskenmerk. Hij schoof zijn wenkbrauwen op en neer wanneer hij de indruk wilde wekken dat hij aan het denken was, waarbij rimpels op zijn voorhoofd verschenen en verdwenen en zijn oren ritmisch bewogen. ‘Yeah...’ zei Burke's hanestem tenslotte, ‘that's a funny story indeed... Maar mag ik misschien weten waarom u speciaal is overgekomen? Om ons advies in te winnen?’
| |
| |
Boyarski glimlachte. Perfide Albion. Ze deden of hun neus bloedde, maar hij had ze in de gaten. Het was natuurlijk niet netjes om, wanneer je met een zaakje geen weg wist, het op andermans schouders af te schuiven; en een Engelsman zou eerder een moord bekennen dan iets, dat niet ‘netjes’ was. Maar hij had pijlen in zijn koker: uit de reacties van de heren bleek dat het verhaal niet nieuw voor ze was, dat liet geen twijfel. De ouverture voor het Amsterdamse drama had plaatsgevonden in Londen, of in ieder geval in Engeland; ze konden het onmogelijk in zo korte tijd tot in de finesses nauwkeurig vernomen hebben door een relatie aan de overzij.
‘Ach, ik kwam zo maar 's even horen, en materiaal uitwisselen,’ zei hij luchtig. ‘Ik meende dat een dergelijke geschiedenis ook hier had plaatsgevonden...’
Het schot had doel getroffen. De Grote Man staakte zijn geestelijk ringsteekspel, het mechaniek, dat de wenkbrauwen van de melancholicus in beweging hield, stokte en stond stil.
‘Hoezo? Heeft u daar dan berichten over ontvangen?!’ vroeg de stem achter de borstwering, zeer verbaasd.
‘Inderdaad,’ loog Boyarski.
‘Maar dat is onmogelijk!’ riep de melancholicus uit.
De Grote Man kuchte, het mechaniek in het hoofd van de Dood van Potlood begon zenuwachtig te werken, Boyarski grinnikte inwendig. De stakkerd had zich vergaloppeerd, die zou er aanstonds van lusten, als het strijdperk vrij was. De lange scheen intussen de voorpret van dit strijdperk reeds te ondergaan, hij wrong de handen met krakende knokkels, beet hard op het bit van zijn Dunhill met grijnzend zwarte tanden en dronk in trance Boyarski's koffie leeg. Inmiddels zat de heer Burke roerloos achter zijn borstwering, gelijk een sfinx zonder geheim; alleen de rook van zijn sigaret kringelde beverig omhoog als een reukoffer.
‘H'm,’ kuchte hij ten leste. ‘Wat precies wenste u te vernemen, collega?’
‘Hoe de zaak bij u is beginnen te rollen en welke feiten bij het onderzoek aan het licht zijn gekomen. Het hoeft niet uitvoerig te zijn, mochten er enkele punten te voorschijn komen die van bijzonder belang blijken voor onze investigate in Holland, dan mag ik misschien de betreffende dossiers wel even inzien?’
‘Ongetwijfeld,’ zei de heer Burke, en daarmee was het ijs gebroken en het pleit beslecht. Hij drukte op een belletje, dat
| |
| |
in de verte afrinkelde; een geüniformeerd beambte verscheen na knokkelklop en nam de order om de dossiers Bleeker-Limingdon pronto te brengen met een soevereine onverstoorbaarheid in ontvangst. De grote man van de C.I.D. kwam te voorschijn uit zijn schuilhoek, presenteerde Boyarski een virginia-sigaret, nestelde zich in de derde bleekrode fauteuil die voor zijn vesting stond en sloeg de jockey-beentjes over elkaar met een behaaglijke rook-zucht. De lakei bracht de dossiers, twee lijvige mappen, omsnoerd met roze linten en voorzien van labels. De heer Burke knoopte de strikjes los als opende hij een sinterklaas-surprise en begon zijn relaas.
't Is ongetwijfeld een van de meest mysterieuze zaakjes die ik in de twaalf jaar dat ik nou aan de Yard ben hem meegemaakt, ving hij aan, de mond scheef door de sigaret, de ogen knipperend in de rook, terwijl zijn klauwige handen gretig grabbelden in de stapel des overvloeds, die uit de map te voorschijn was gebarsten.
‘Wij zijn hier op 't pleintje veel gewend, al zeg ik 't zelf, en er moet heel wat gebeuren willen ze ons de griebels over de grabbels jagen. Maar dit keer... ja, ik moet toegeven, dit keer hebben ze ons een kluwentje sidderaaltjes in de hand geschoten, if you understand what I mean. Toen de zaak begon hadden we natuurlijk alle mogelijke vermoedens in petto, maar stuk voor stuk werden die door de feiten vermoord, en tenslotte moesten we 't met z'n allen overeenkomen: we're beaten. They have put it over us. Yes sir.
Om te beginnen, dan... de eerste klap was: this.’
Hij reikte de kleine inspecteur een velletje papier; lijntjespost, beschreven met blokletters. ‘Dit is een waarschuwing,’ stond er, in het Engels, ‘een eerste en een laatste. Een iegelijk die met zijn tengels aan de nagedachtenis van koning Rouperdopouppy komp, gaat de hoek om. Wees verstandig en stuur het mummy als de weerlicht terug naar waar hij hoord, anders gebeuren er ongelukken. Hail to the King!’
Het epistel was ongetekend, met rode inkt geschreven en kennelijk afkomstig van een eenvoudige geest met kwaadaardige neigingen. Boyarski bekeek het dwangbevel met opgetrokken wenkbrauwen en een allerfijnst glimlachje, toen gaf hij het aan de Grote Man van Scotland Yard terug, die inmiddels was voortgegaan met zijn sinister relaas.
‘Dit briefje ontving kolonel Bleeker, leider van de Itoeri expe- | |
| |
ditie; nu ongeveer trier maanden geleden. De expeditie was zojuist teruggekeerd uit Afrika, en de aanbrengst van de mummie viel in de komkommertijd, zodat de kranten er nogal fuss over maakten. Aangezien de mummie zich echter in zijn huis bevond vond hij het raadzaam om de Yard ervan in kennis te stellen, van dat schrijven meen ik, en wij zetten prompt een mannetje op wacht in z'n premises, met aflossing om de vier uur. Bovendien gaven we 'm de raad ramen en deuren goed dicht te houden en zich een inbrekersinstallatie aan te schaffen, maar die had ie al, dus dat was okay and fixed. We hebben 't briefje zelf natuurlijk laten afvingeren en afdoffen, maar no hint at all. Dat gaat altijd zo, we krijgen dagelijks zowat vijf van dat soort epistels in handen, en één op de tachtig geeft werkelijk wind. De rest is gewoon stuipen van dienstmeisjes, beachcombers of halve garen, die behoefte hebben aan een beetje belangstelling. Die detective-romans van tegenwoordig hebben een hausse in die branche gebracht waar je van omdondert. Yes sir.
Maar, kort en goed, de zaak liep anders uit dan we vermoedden. Op zekere nacht, nu vier maanden geleden, belde 't mannetje dat we bij Bleeker hadden geposteerd de inspecteur van de wacht op met de mededeling dat meneer zo raar deed, en wat of de inspecteur vond dat ie doen moest: de geneeskundige dienst opbellen of versterking halen van de Yard. Het bleek dat de cop, één van onze betrouwbaarste knapen tussen twee haakjes, opgeschrikt was door mannengezang, dat uit het rariteitenkabinet van de kolonel kwam. Hij ging eens een kijkje nemen en vond de heer des huizes naast 't kistje van de mummie zitten, bij kaarslicht. Hij had de oude koning in zijn armen, een zakdoek om zijn hoofd geknoopt op de manier van een baboe, en zong daarbij een wiegeliedje.’
‘Wat was dat voor een liedje, als ik vragen mag?’ onderbrak Boyarski hem.
De heer Burke tuitte de lippen, een denkfrons verscheen boven zijn neus, hij bekrabbelde het hoofd met zijn ringsteekvinger. ‘Yeah... Wat was 't ook maar weer...’
‘Piep... pieperde piep...’ floot de melancholicus bescheiden.
‘Ah! Ja!’ De denkfrons vervloog van de heer Burkes voorhoofd en hij neuriede met faussetstem: ‘Hail to the King, hail to the Queen... Là lala là, làlde-rala... Dat was 't. Op het ogenblik
| |
| |
zitten vijftien man 't te zingen uit volle borst, ergens in de Moors...’
‘Vijftien?!’ vroeg de kleine man verbaasd.
‘H'mh'm!’ De heer Burke C.I.D. knikte. ‘Vijftien stuks, collega. 't Is een klap voor de Yard waar ze nu nog van duizelt. Maar, to cut a long story short, daar komen we aanstonds aan. De inspecteur van de wacht zei dat hij zelf 's zou komen kijken en ging er heen met een loeiwagen. Hij vond de kolonel zoals de schaduw gemeld had: een piekdoek om 't hoofd, de mummie in z'n armen als een bakerkind, en dan maar zingen. De man zei dat hij er beroerd van was geworden. Maar, that's neither here nor there. De inspecteur haalde de geneeskundige dienst erbij en ze hebben de kolonel naar Charing Cross Hospital getransporteerd. Daar bleef ie niet lang, want hij lag te brullen zonder eind en 't gebouw is nogal gehorig, met 't gevolg dat de volgende dag de hele mannenzaal afdeling breuken lag te zingen in bed. Good. Hij werd in een sound-proof cel opgesloten, maar voor dat 't zover was hadden we alweer een nieuw slachtoffer te melden: professor Limingdon, de mede-expediteur van de kolonel. Die had de mummie bij zich genomen, en de nacht nadat hij 't mormel over de vloer haalde kregen we 't zelfde te horen en te zien als dat waar de kolonel ons op vergast had. De professor ging naar 't Charing Cross Hospital, en de mummie naar 't British museum. Een tijdje was het rustig, en 't leek alsof de grap een eind gevonden had, maar: no sir. Er was daar in 't British museum een heerschap, één van onze rijkste antiquairs, Burlington is the name. Die had op een avond nog laat naar de mummie zitten kijken, en jawel! Nog geen half uur later kregen we een telefoontje: een gek in 't British museum, dwergenzaal. Ik heb nog vergeten te vertellen dat de expeditie Bleeker-Limingdon drie van die mummies had overgebracht, de andere twee waren de hoofd-vrouwen van de koning in gedroogde toestand. Maar met de dames hebben we nooit last gehad, if I make it clear to you. Die had men al dadelijk aan 't museum cadeau gedaan, en de directie had de koning tussen hen
in gezet, met 't oog op de symmetrie. De Flying Squad gierde er op af: ze vonden de heer Burlington op de vloer voor 't koningskistje, met staarogen en zingende 't liedje van Hail to the King. Toen gingen we aan misdaad denken. De pers had allang verondersteld dat er misdaad in 't spel zou wezen, zodra 't tweede geval, dat van Limingdon, gemeld werd;
| |
| |
voornamelijk vanwege de identiciteit. Maar wij van de Yard hadden misdaad uitgesloten geacht omdat alle ramen, deuren, schoorsteenpotten en andere gaatjes dicht waren toen de klap viel, en we konden toch, als grown-up people, niet veronderstellen dat de mummie zèlf aan de prik was geweest. We zijn 't museum gaan uitkammen en vonden niets, maar dan ook volstrekt niets. 't Was een eend van een zaak. Inmiddels waren er nog vier slachtoffers gevallen, allemaal lieden die de avond of de nacht met de mummie hadden gepasseerd, en er werden vragen gesteld in 't Lagerhuis. Toen vonden we 't ogenblik gekomen om het gedroogde appeltje te verdonkeremanen, want je job is ook wat waard.
We gaven het British museum de raad om de mummie terug te sturen naar Afrika, zoals de waarschuwer gezegd had, maar de directie wilde daar niet van weten. Het ding was nu eenmaal hier en scheen bijzonder belangrijk te zijn voor de wetenschap, daarom hadden ze er geen oren naar om het gedierte zo maar braaf terug te sturen. Ze beweerden dat het onze plicht wasom het raadsel op te helderen, ze zouden ons daarbij natuurlijk alle assistentie verlenen die ze maar geven konden, maar terugsturen? No sir. Maar... let fish be fish, tenslotte zagen ze wel in dat het nodig was om er een eind aan te maken (er waren inmiddels wéér drie zangers bijgekomen) en ze gaven de mummie in bruikleen aan het zoölogisch museum in Edinburg, na, natuurlijk eerst de heren daar gewaarschuwd te hebben dat ze zich een muisje op de hals haalden dat een staartje had, wanneer ze het aanbod aannamen. Maar de professoren daarginder waren zo gulzig als nijlpaarden en accepteerden het present. Een complete liedertafel was het gevolg; het aantal slachtoffers van de King en de Queen steeg tot vijftien. De patiënten waren in een normaal ziekenhuis niet te harden, daarom heeft de regering een leegstaand sanatorium in the Moors, even buiten Londen, beschikbaar gesteld om ze uit de voeten te helpen. Daar zitten de slachtoffers van de wetenschap nu dag in dag uit te zingen, vijftienstemmig, en er zijn een professor, twee doctoren en een serie broeders aanwezig met watten in de oren om ze de laatste ogenblikken te verzachten. Want we hebben weliswaar nog geen slachtoffers te melden onder de zangers, maar de professoren gaven ze toch niet langer dan een maand of drie, aangezien ze kunstmatig gevoed moeten worden en iedere avond ingespoten om te kunnen slapen. De pers
| |
| |
had een seintje gekregen om het hele zaakje te verzwijgen en gaf daaraan prompt gehoor omdat 't vlak voor de verkiezingen lag; vandaar dat er niets in de buitenlandse kranten of in de dominions doorlekte. Ik begrijp dan ook niet waar u uw mededelingen vandaan kunt hebben... voegde hij er achterdochtig aan toe.
‘Ach...’ de kleine man gebaarde vaag met de hand.
‘Men hoort zo wel eens 't een en ander, weet u.’
‘Maar... ondertussen hadden wij hier op de Yard ook niet stil gezeten, dat zal u wel duidelijk wezen. We hebben alles onderzocht en nagespoord wat ook maar in de verste verte iets met de zaak uistaande kon hebben. We hebben, om te beginnen, een toxicoloog in de arm genomen die bloed- en steekproeven heeft verricht op de slachtoffers; zijn rapport was slechts duidelijk op één punt: ik weet 't niet. We hebben het briefje van de waarschuwer laten onderzoeken door schriftkundigen, door inktkundigen, door papierkundigen en door handlijnkundigen, maar: nor sir! Het enige waar de heren het over eens waren dat was, dat het vermoedelijk door een man met handschoenen aan was geschreven, iets dat wij al wisten vijf minuten nadat we 't in huis kregen. We hebben alle voorbijgangers, die langs de huizen waar de aanslagen gebeurden waren gekomen ongeveer in de tijd dat ze gepleegd werden, bij advertentie opgeroepen; er kwam een hele serie maar niemand wist iets te vertellen dat ons nog niet bekend was. Eén was er die beweerde dat hij, omstreeks de tijd dat de aanslag op Limingdon gepleegd moest zijn, een liedje had horen fluiten in de buurt van zijn huis: Hail to the King, Hail to the Queen, maar de meneer bleek schrijver van detective-romans en we hebben 'm een sigaar gegeven voor de moeite van 't verzinnen. We hebben de mummie van Titulescoetie (or what's his name) in alle hoeken en gaten laten nakijken door heren van de snijkamer, maar er was niets te vinden dat ook maar de schim van een clue te voorschijn bracht. Bovendien mochten ze hem van 't museum niet openmaken, dat zou zonde wezen en was niet nodig bovendien. We hebben een Röntgenfoto van de mummie laten nemen: Hier is 't resultaat.’ Hij reikte Boyarski een glanzend negatief, met getypt strookje beplakt: ‘X-Ray picture taken by Dr. Holyday, A.R.G. IIV, C.Q. 98, app. 17; 3-6’. De kleine man hield de prent tegen het licht, zag de spokige omlijning van koning
Henny Oertye Rouperdopouppy's stoffelijk omhulsel, waarin de beenderen zwart
| |
| |
afstaken als was het een zeer klein geraamte in gelei. Op de plaats van de ogen waren zwarte bolletjes. ‘Van metaal zijn die,’ zei de heer Burke C.I.D., wijzend met een knokige vinger. ‘Dat zwarte pukkeltje in de rechter borsthelft moet een kogel wezen, de legende wil dat de koning door de Portugezen werd doodgeschoten met hagel uit een donderbus, om en bij 't jaar zestienhonderdzoveel.
De kleine man bekeek de foto aandachtig gedurende meerdere minuten, toen legde hij het negatief terug op tafel en glimlachte zuur. ‘Ik kan me voorstellen dat u er niet veel wijzer van geworden bent,’ gaf hij toe.
‘That's it!’ De heer Burke knikte mistroostig. ‘You've hit it on the nut, sir! Niets, Nothing. Wij zijn van oordeel dat er wel degelijk een menselijke hand achter het hele gevalletje zit, maar ja. We grijpen in 't duister en krijgen de sok op de kop, if you understand what I mean. We hebben de zaak moeten opgeven, en ik denk dat u eenzelfde lot te wachten staat.’
‘Maar,’ hernam de kleine man, ‘ik zou nu toch wel eens graag willen horen hoe de mummie in het Anatomisch Laboratorium van de Amsterdamse Universiteit terecht is gekomen...’ ‘Yeah!’ Hoofdinspecteur Burke C.I.D. lachte geheimzinnig. ‘Het fijne weet ik daar ook niet van. Het schijnt dat 't Edinburgse Zoölogische Museum besloten heeft om hem als ongewenste vreemdeling over de grens te zetten...’
‘Ik meende dat u de directie de raad gegeven had om de mummie aan een culturele instantie in het buitenland te schenken...?’ Boyarski merkte het terloops op, het was een schot in het duister. Hij meende echter wel eens een gokje te mogen wagen in die richting; gedurende het halve uur dat hij had door gebracht in de schaduw van de Grote Burke had hij dit genie van de arglist aardig door gekregen.
‘What are you trying to tell me?!’ riep de heer Burke verontwaardigd uit, ‘eerst zegt u dat u graag zou willen horen hoe de mummie in Amsterdam terechtgekomen is, en nou gaat u beweren dat ze u hebben meegedeeld dat ik hem gestuurd zou hebben?’
‘Pardon...’ de kleine man hief een handje verontschuldigend op, ‘ik zeg niet dat u hem gestuurd zou hebben, ik meende alleen te hebben vernomen dat de schenking op uw instigatie was geschied.’
‘H'm...’ De heer Burke C.I.D. keek de confrater van de overzij
| |
| |
met nauw verholen wantrouwen aan en wreef de scheve kin, waarbij de baardstoppels een raspend geluidje gaven. ‘Als ik me goed herinner heeft de directie van 't Edinburgse museum me wel om advies gevraagd en ik heb toen de raad gegeven om de mummie linea recta naar de koortsbossen terug te sturen, onder rembours. Naderhand vroegen de heren mij of het me erom te doen was het kadaver uit het land te krijgen en ik heb daar bevestigend op geantwoord. De rest moet u dan maar deduceren, de behandeling van de zaak is helemaal buiten mij om gegaan. Het enige wat ik weet is, dat ik op een gegeven moment aan 't ontbijt in de Times las, dat het museum van Edinburg de pigmee met dank voor 't gebruik aan 't British Museum had geretourneerd en dat 't British Museum hem op haar beurt weer aan een universiteit in Holland cadeau had gedaan, ter gelegenheid van het een of andere jubileum.’
‘Ah juist...’ De kleine man rolde bedachtzaam een weduwe, welke ritus door de heren met beleefde verbazing werd gadegeslagen. ‘Ik geloof dat ik nu wel voldoende weet...’ vervolgde hij, het sigarettenpapiertje belikkend. ‘U zou me alleen een groot plezier kunnen doen...’
‘Alles wat u wilt!’ zei de heer Burke C.I.D. met een gul gebaar. ‘Ik wilde graag de namen en de adressen hebben van verschillende personen die in het onderzoek een rol hebben gespeeld. De toxicoloog, de administrateur van het British Museum en de meneer die in de buurt van professor Limingdon's huis heeft horen fluiten op het uur van de aanslag.’
‘Die idioot?!’ vroeg de heer Burke verwonderd. ‘Maar die schrijft detective-romans!’
‘Niettegenstaande dat zou ik hem toch graag een paar vragen stellen, als het gepermitteerd is.’
‘Zeker, zeker... Als u het met alle geweld wilt... Maar als ik u een raad mag geven dan zou ik uw tijd beter gebruiken. De Yard heeft de zaak drie en een halve maand lang in behandeling gehad en is tot de conclusie gekomen dat de voor de oplossing noodzakeiijke feiten en sporen ontbreken. En wanneer ons departement een zaak opgeeft, dan kunt u er zeker van zijn dat 't laatste sprankje leven er uit verdwenen is. Er is op het ogenblik een bijzonder interessante tentoonstelling in 't politie-museum: “Monument voor het Intellect der C.I.L.”
Die kan ik aanbevelen, een buitengewoon leerzame expositie. U zult niet veel in de gelegenheid zijn de werkstukken van de
| |
| |
Hogeschool der misdaadbestrijding in een dergelijke uitgebreide collectie verzameld te zien. Zal ik u een introductie meegeven?’
‘Voor de heren die ik genoemd heb, zeer graag,’ antwoordde de kleine man vriendelijk.
De Grote Man van Scotland Yard drukte op een knopje met waardigheid.
De melancholicus die Bligh heette knoopte de roze bandjes van de dossiers dicht met stil-malcontent gelaat.
|
|