haalde, met geraffineerd luchtige stem, van de diefstal, de driedubbele intoxicatie en de pijnappelachtige mummie.
‘Tiens!’ zei het meisje. ‘En alle ramen waren gesloten?’
‘Absoluut.’
‘Geen opening, hoe klein ook, was over?’
‘Geen enkele. De ramen zullen allicht niet hermetisch gesloten zijn geweest; maar ruimte om een hand door te steken, of een pistool, of een mes voor mijn part; nee. Die was er niet.’
‘H'm.’ Een rookwolk schoof omhoog. ‘Ténébreuse affaire...’ ‘Dat zei de professor ook...’ mompelde Boyarski.
‘Quel professeur...? Fidèldy?’
‘Nee... de man heet trouwens Fiedeldij. Een eerbare Hollandse naam. Waarom dacht je dat 't Fiedeldij was?’
‘In verband met 't vergif. Ik dacht dat je zijn advies ingewonnen had; hij is een van de knapste toxicologen.’
‘H'm. Nee, 't was professor Viruly. Anders geen kwaad idee van je, ik denk dat ik maar 's naar die Fiedeldij toe zal gaan.’
‘Dan moet je 't vannacht doen. Overdag ligt hij te slapen.’
‘O ja, da's waar. “De Schone Slaapster van het Vuile Weespad” noemen ze 'm, is 't niet?’
‘Ja. 's Nachts scharrelt hij rond. Ik heb hem 's opgebeld, toen met die vergiftigings-affaire in de Ossenspooksteeg. Un grand savant, maar...’
‘Maar een raar nummer. Jaja, ik weet 't. Vannacht maar 's op af gaan. Thee!’
Zij dronken thee. Zij aten sandwiches. Zij rookten weduwen en régies. Eindelijk Yvonne:
‘Tiens, toi... Weet je al waar je beginnen moet?’
De kleine man zei h'mh'm en knikte.
‘Vreemd hè, van die pigmeeën-mummie...’ ging het meisje voort.
‘Dat-ie zo zeldzaam is, wat?’ zei de kleine man, geheimzinnig grijnzend.
‘C'est ça...’
‘En dat ze 'm zó maar cadeau hebben gekregen? Hè...?’
‘Juist, 't British Museum is anders niet erg vrijgevig...’
‘Engel van mijn hart, je trof de roos. Dáár ga ik beginnen. Punt één: waarom gaf men de mummie cadeau, die toch zo bijzonder kostbaar moet wezen?’
Zij zwegen. De zoutige stank der weduwe en de geur der régie sloten vrede onder de zoldering.