delveld placht te sieren, draaide hij langzaam rond met dikke, rode vingers. Het licht van de bureaulamp weerkaatste in de gouden lovertjes op de pet met sprankelende vonkjes; Boyarski staarde naar het miniatuur vuurwerk met starre ogen, terwijl hij de stemmen van commissaris en brigadier traagzaam hoorde blobberen in de verte. Hij schrok op bij zijn naam.
‘Jarski,’ zei de commissaris, ‘zing jij dat liedje 's voor Opébek, dan kan ie horen of 't bij z'n voorraad is. Wie weet brengt dat ons wat verder. Allee!’
Inspecteur Gregor Boyarski H.P.A. schraapte de keel, een ondeelbaar ogenblik flitste het schemerig beeld aan hem voorbij van een dompig alkoof vol dronken bruiloftsgasten, voor wie hij als kind in een witte broek en met een tuiltje rozen een feestliedje had moeten ten beste geven; maar het visioen werd snel bedwongen, de helse melodie verhief zich grinnikend in zijn gemoed en hij zong:
‘Hail to the King, hail to the Queen...
Hail to the King, hail to...’
Hij brak af, doodse stilte viel in het vertrek, de aanwezigen zaten als verstijfd, het vuurwerk van Opébeks pet was met een rukje opgehouden, - want daar, in de diepte, aan gene zijde van het gebouw, klonk ver, maar onmiskenbaar duidelijk, een groot en schor geluid, dat brullend lalde:
Heel toemme King, heel toemme Kwien!
Heel toemme King, heel toemme Kwien!!
Men stortte zich naar beneden, de deur uit, de gang door, de trap af, de hoek om, sullend over de zeepgladde vloer der kelder-corridor tot voor een deur, waar reeds een viertal donkere gestalten saamgegroept stond. Het was de deur van het verzegeld vertrek, waarin Brigadier Hullu en Koning Rouperdopouppy elkander gezelschap hielden.
Heel toemme King, heel toemme Kwien...
Heel toemme King, heel toemme Kwien...
Het was ongetwijfeld de stem van Bulle Hullu, hees en vreselijk van lijzige waanzin. Een ogenblik sprak geen van de omstanders. Men staarde in ontzetting naar de deur, waarachter het gezang zeurde van de dood. Toen hervond de commissaris zichzelf, greep de knop, rammelde, draaide, bonkte, rukte... Dicht. ‘Hij hep s'n eige ingesloten, kom'saris...’ stamelde een der aanwezigen.