| |
Tweede Uitkomst.
Jonge Tobias. Azarias.
Myn waarde Vriend, hoe voel ik my aan u verpligt
Voor 't geen gy aan myn doet: d'aloude vriendschap zwigt
Voor onze zuiv're band, verknogt in weinig dagen:
U roep ik tot myn hulp, ei! wilt dog onderschragen
Den aanvang van myn min: dat goddelyke beeld,
Daar alle lieffelykheid zo zoet in 't wezen speeld,
| |
| |
Dat hart en ziel vervuld.
Beveeld uw zaak aan my, en d'uitval zal geschieden
Naar wensch, want Raguël is tot u zeer gezind,
Hy noemt u staag zyn Zoon, en ook zyn tweede kind:
't Schynd dat de naam van Neef hier haast niet meer zal leven:
Gy, d'eenigst' uit de Stam, doet u meer eere geven:
Gy staat zo zeer in gunst van d'Ouders, dat ik agt
Dog niet, of ik bezwyk, geen nagt en laat my rusten
Voor dat ik met myn Nigt, in egtverbond met lusten
Mag ingewikkelt zyn: zeg dog de Vader aan,
En Moeder, hoe ik haar myn liefd' toedraag; en maan
Haar neiging door 't gestreel van uw geschikte reden:
Een welbespraakte tong als d'uwe werd geen bede
Geweigert hoe 't mag zyn; een woord met zierlykheid
Te bord gebragt, zyn zaak gewis ook wel bepleit
Daar 't minste werd verwagt.
't Lief voorwerp van myn minnen
Is nu nog al te loos en gaat nog als voor mom;
Zy is altyd verzeld dat maakt myn driften stom.
Zaagt gy ook heden niet aan tafel hoe myn oogen
Op Zaraas schoon gezigt steroogend opgetogen
Als d'hemel van myn ziel? ik liet de lekkerny
Der uitgekozen spys voor liefdens malvazy,
Die 'k uit haar oogjes dronk: myn zugjes deê de stralen
Diez' op myn steels wys schoot, uit d'held're blikjes halen.
't Was of zy antwoord gaf op minnens stomme reên,
En meer en kon ik niet, wyl zy noit was alleen.
Uw liefde schynd niet min als van zo weinig uuren:
| |
| |
Denkt gy nu om geen spook, of geestes dode kuren,
'k Zie door een blind-doek heen,
De schaduw van de nagt verbaast myn niet, ô neen!
Ik vrees geen Assamood al quam hy met zyn tienen,
De min, die my geleid, zal my ook hulp verlienen.
Vreest oit een minnend hart? al die de moed ontbreekt
Moet minnen eer men ziet wat in zyn boezem steekt.
Ik ga dan heen om nu haar Ouders te bewegen,
En maken dat haar wil tot u mag zyn genegen:
Daar komt ze die gy lieft.
Zara uit.
Ei! voer 't dog haastig uit,
Daar in bestaat myn heil, of ongeluks besluit.
Azarias binnen.
Wie zien ik daar my hier zo onverwagt ontmoeten?
Die myn op 't hoogst' verpligt haar vol eerbied te groeten:
Verschoond myn dog, Mevrouw, dat ik gebruiken derf
Vrymoedigheid aan u, nu ik 't geluk verwerf
U hier te zien: ei! zet myn min dog niet op schroeven,
Laat niet een weigerig neen myn zoete hoop bedroeven.
Heeft d'Ouders keur uw trouw zo vrugteloos betragt
Aan vreemden, kiest nu zelfs een Man uit uw Geslagt:
Die ongewone wys zou myn wat goeds doen hopen.
Ag! Neef, tot wat een prys zoud gy myn liefde kopen?
Een leven dat zo waard uw Ouders is ten doel
Te stellen aan een geest wiens schrikkelyk gewoel
De kloekste zelfs verbaast: wat kan zo onbezonnen,
Verwagten als het lot van zo veele overwonnen:
Waar bleef de vrugten dan uws schadelyken raad?
't Gedenken doet myn hert nog zidd'ren.
| |
| |
Niet zyn: laat deze geest vry spouwen al zyn plagen,
'k Zal onder het gelei uws gunst hem voort verjagen.
Verkiest myn voor uw lief, geen prykel is zo groot,
Of ik zal gaan voor uw al waar 't ook in de dood.
Wat zottigheid is dit uw leven willen derven
Slegt op een blote hoop van minne te verwerven;
Een leven ons ook waard, om dat gy zyt alleen
Maar over in 't Geslagt: zou ik u wagen? neen,
Laat varen dog u drift, daar 's niet dan scha te halen.
Ei! laat eens deze schets zo yz'lyk af te malen,
Ik blyf dog in 't geloof, dat Geest, nog Duivels magt
Hem meer uitstrekken kan als buiten ons Geslagt:
Zou Gods regtvaardigheid zyn Volk ook overgeven
't Verdoemelyk gedrogt? en off'ren 't dierbaar leven
Aan hem; 't is buiten reên, geen Heidens Rugespan,
Noch dienaars van veel Goôn is Zara tot een Man
Beschoren, daarom heeft myn God nu ook doen sparen,
En haar vergaan, om my voor u te doen bewaren.
Gy grondvest op een zwak bouvallig fondament,
Gedagten die de wind van minnedriften zend
Waar heen het hem belieft: wie is hier zo vermeten,
Die 't hoog besluit van God op Aarde meent te weten?
Als die het God gelieft te gunnen waarheids geest,
En gy zyt noit Profeet, Neef, dat ik weet geweest.
Nogtans getuigt myn hart, 't zy door Gods geest gedreven
Of niet, dat wy in d'Egt nog zamen zullen leven,
Tot spyd van Assamood, wanneer ik maar eens ja
Besluit gy, wigt het eerst, schoon ik u waar genegen,
Wat raad, als Vaders aan weerzy daar waren tegen,
En Moeder wou haar Kroost niet missen als 't my schynd?
't Ontzag ons Ouders dat hier kiezen moet verdwynd
| |
| |
Ons keur als 't haar bestryd: wat zou uw Vader zeggen
Dat dus zyn Zoon verblind, en buiten raad ging leggen
Zyn liefden op een Maagd, die hy naauw heeft gezien?
Wanneer dit groot geluk uw dienaar mogt geschiên,
Ben ik verzekert, noit geen aangenamer dagen,
Noch blyder boodschap aan myn Vader zou behagen;
Als zulk een trouwverbond: myn Moeder smold in vreugd,
't Genoegen baarden haar gewis een nieuwe jeugd.
En ik verlang al zeer hoe dat myn Vriend gevaren
Mag zyn, ik bad hem om 't uw Ouders t'openbaren
Hoe dorst gy dat bestaan?
Daar ik noit gunstig woord, nog toestem heb gedaan.
Myn liefde is opperhoofd om alles hier te wagen,
Een moedig Veldheer stryd om winning of om slagen.
Beklaag u niet te laat: maar stil, zie Vader koomt,
Verzeld met Azary en Moeder, laat 't Geboomd
Terwyl ons schuilplaats zyn.
Misschien wel uit haar mond wat ons nu werd beschoren.
Binnen.
|
|