| |
Tweede Uitkomst.
Jonge Tobias, Azarias.
Wat waart gy ook ontsteld.
De kloekste zou verschrikken,
Zo opgesperde muil en yzelyke blikken.
Hy klieft de snelle stroom der Tygres met de punt
Zyn standen: 't wrevelig dier had regt op my gemunt,
Maar ik was niet bereid dus aan myn eind te raken,
Om zo zyn holle buik my tot een graf te maken.
'k Dogt beter gy als ik den doden dans gedanst,
Ik riep hou moet, beschanst
Het Waterdier met zant, zo zal zyn kragten glyen;
Ontwyk maar d'eerste sprong, op dat hy snel ter zyen
Mag schieten op het droog, 't gelukten, en zyn straf
Genaakten zo terstond doe gy den doodsteek gaf
Aan dien u zo veel vrees veroorzaakt had.
Zyn buik geheel van een, en sneed hem aan veel stukken.
Dat was ons avondmaal, maar Lever, Hart en Gal,
Wat zal men daar meê doen? om dat gy myn beval
| |
[pagina *18-*19]
[p. *18-*19] | |
Tobÿas treckt op reÿs met d'Engel en wil wasschen * Sÿn voeten, daer een Vis hem spoedich komt verrasschen. Cum genio sancto faciens iter ille Tobÿas * Pisce stupescit cum vult madidare pedes
| |
[pagina *22-*23]
[p. *22-*23] | |
Den Ionghen schrickt en meent dees Vis wil hem verslinden * Maer Godt doet hem geluck en vreuchde daer in vinden Angelus ille Dej Mediaun se praestat et illam * Non spernebat opem qui fruiturus erat.
| |
| |
Die als een diere schat, zorgvuldig te bewaren.
Ei! wilt myn dit geheim dog als uw vriend verklaren.
De Lever en het Hart zyn altyd goet geweest
Voor ymand die gequeld word van een Spook of Geest:
Werpt dit op gloeijend vuur, het zal zo vinnig roken,
Dat Duivels magt daardoor als glas werd afgebroken.
Hy vlugt op staande voet, den plager raakt men quit.
Een zo geringen raad, van zo groot bevryd
En een scherpdringend vogt, van overgroot vermogen.
Al is het oog begroeit met nevel, vlies of schel,
Drukt 't Galleblaasjen uit, bestrykt d'oogappel wel:
Wat quaad heumeur of zugt voor 't oog mag zyn gerezen,
't Verligt ter zelver stond.
Hoe groot waar ons geluk: is Vader agt jaar blind
Gebleven zonder hulp, daar men ter Wereld wind
Nog zulk een medeçyn. Ik durf het naauw geloven,
Ik vrees het onderzoek zal ons de hoop beroven,
Ik denk dit galle zap geen meer uitwerken kan
Als 'tander heeft gedaan.
Beproeft het maar eens an
Uw Vader, hy zal zien: maar ziet eens dit geweste,
Hoe heerelyk zig vertoond de zo beroemde veste
En ras gespoeid: gelooft zy God voor zyn gena
Gy hebt daar maagschap wonen,
Zo 't uw gelieft, wy gaan ons eens aan haar vertonen:
Gy zult daar wellekom zyn.
| |
| |
Werd wis ons reis vertraagt: daar eer wel vriendschaps banden
Geschakeld wederzyds: maar zedert dat wy an de'
Rampspoeden zyn geraakt verwyderde zy voort:
Daar wy te Nineve, en Raguël hier, versmoord'
De vriendschap door gebrek van niet by een te raken,
En zal ik my voor Zoon van Toby, kenbaar maken
Men houd ons zeker op, want daar genegentheid
Van Ouders is geweest, werd dikmaels liefd' geleit
Dat zou uw scha niet wezen,
Misschien werd gy van Neef wel Zoon: hebt gy voordezen
Neen, noit daarna getragt.
Uw jaren baard geen min, maar ziet haar eens, 't gedagt
Zal haast verandert zyn, zy heeft aanvalligheden,
Die zieren, lyf en geest; haar aangezigt en reden
Vertonen als om stryd wie meeste gaven heeft.
't Is Zara die het hart der jonge manschap kleeft,
Als vast aan haar verknogt: een strik van liefd' en minne,
Geknoopt door ryk en schoon, lokt yder om te minne.
Geenzins, hoe schoon zy is, heeft noit dees borst doorgrieft.
Ik ben u geen party, vind gy in haar behagen,
Ik zal de Vader om de Dogter voor u vragen.
Al zagjes, eerst eens zien, de schoonheid leid in 't oog:
Een minnaar die aanvaard op 's anders keur, bedroog
Zig zelven aldermeest, want d'eene kiest een blonde,
| |
| |
Een ander heeft zyn lust in't vuurig oog gevonden
Eens aardige bruinet: gy mind ligt poezele leên?
En ik een tenger dier, ons oordeel is geen een.
Als gy ze ziet spreekt dan.
Ook heb ik horen mompelen
Van Geesten die haar feest steeds quamen overrompelen,
En dat haar bruidegoms, d'een voor, en d'ander na
Door 't Spook gesneuveld zyn: roemd voordeel, maar de scha
Die uit haar Huwelyk spruit, most gy myn niet verzwygen:
Haar trouw spand strikken om een deerlyk eind te krygen.
Zo hebt gy ook geen noot.
God spaard zyn volk, geen Geest heeft magt de dood
Te zenden waar hy wil, God moet het ook toestemmen,
Of't quaad is vrugteloos, de Duivel kan niet klemmen
Wie grond hier Gods besluit?
Hy is een Zouverein, en voerd zyn oordeel uit
Uit Heidens volk geteelt, die God niet aan en hingen.
't Stond Raguël ook niet vry zyn Dogter uitgezet
Te hebben aan een volk zo buiten Mozes Wet.
Gy zyt uit Jacobs stam, wat staat er dan te vrezen?
Vertroud alleen op God, daar zal geen vyand wezen.
Gy weet uw Vaders wil, dat noit een vreemde Vrouw
Met zyn toestemming tot uw Ega werden zou;
Ik schrik voor Duivelstreken.
Vreest niet, geen haar uws hoofd zal deze Geest verbreken.
| |
| |
Wat heb ik u verhaalt? de Lever van de Vis
En 't Hart dat dryft hem weg hoe na dat hy u is.
Vertrouw u op myn woord en zet dit t'zaam te roken:
Zo dra gy met uw Bruid ter zaal in treed: dit smoken
Verdryft de moordenaar: als hy die spesy ruikt,
'k Verzeker u dat hy in eeuwigheid weg duikt.
En als het bruiloftsbed u nodigt om te slapen,
Zo bid God ernstig aan, looft die u heeft geschapen,
En slaapt dan vry gerust, u zal geen leed geschiên,
Dit huwelyk is dog in d'Hemel al voorzien.
Weerstaat Gods wil dan niet of 't mogt u ligt berouwen,
Tragt nauw Ouderszin en 't hoog besluit te trouwen.
Een voorwerp vol gevaar, dog lieffelyk voorgesteld,
En wyl de neiging meest na 't beste hoopt en held,
Zo voel ik my beweegt; die ook geen kans wil wagen,
Zal noit geen schoone prys van overwinning dragen;
Kom gaan wy dan maar heen, ik moet myn Nigt eens zien.
Niet al te haastig Vriend, 't geluk zal u misschien
Begunstigen eer gy 't weet; hierby zyn aardigheden
Te vinden in een Beemd, dat aan uw Nigt geeft reden
Daar menigmaal te gaan, verzeld en ook alleen.
Ligt zal ik haar daar zien, kom gaan wy derwaars heen.
binnen.
|
|