Tweede Uitkomst.
Anna. Ioseph. Dyna.
Ik ben al moegegaan. Nu, 'k ben daar ik moet weesen.
Hier 's niemand voor zoo 't schijnt. Ik mag dan eens by deeze
Schel trekken, want de klop luid veeltijds wat te zagt.
Dit klinkende metaal roept eer het imand dagt.
Kent gy de stem nog niet?
Wie zou doch derven hoopen,
Anna dus laat te zien? daar d'avondlucht en daauw
Het veld al oversproeid: mijn heer had u zoo gaauw
Nog niet verwagt, de deur was even toegeslooten.
Zoo heb ik u verrast; de tijd was my ontschooten,
Mijn Man en Zoon ging uit, en lieten my alleen
t'Huis wachten; dus is 't laat, eer ik my derwaarts heen
'k Zal mijnheer uw komst dan voort doen weeten.
Doet zoo: dan blijf ik hier in eenzaamheid gezeeten:
Dit wekt gedagten op, die 'k liever zag versmoort;
Door dien 't de weinig rust, die ik geniet, verstoort:
Want zien ik dit gebouw, en grootheit; doet my leezen
Met innerlijk verdriet, wie dat ik plag te weezen,
En in wat staat ik ben: dit huis, doen zeer gering
By 't onze, is nu groot: ô wat verandering
Beleefd den mensch hier niet! nu zijn we wel te vreeden,
Om in een slegte hutte moogen binnen treeden.
Ios. uit.
Maar zagt: Heer Joseph komt. Ik wens u zeegen, Heer.
| |
De wol die ik laatst kreeg, is hier gesponnen weer.
Gy hebt u al gehaast, zoo dra dit af te spinnen,
En zoo een effe draad, hier moet gy meer mee winnen
Als uw bedongen loon; gaat Dyna haalt eens hier
Het sneeuwit bokje, 't friste diertje van de vier,
Die onlangs van de borst des moeders zijn genoomen.
Wacht gy hier onderwijl, de Maagd zal aanstonds komen.
Hoe deerd het my te zien zoo braave Vrou als gy,
En Tobias zoo vroom, en deugdlijk als hier zy
Op aarde, zoo geheel tot armoe nu vervallen?
Hoe heeft het dwers geluk, getobbeld met u allen!
't Geluk werd altijd blind geschilderd, als die geeft
In overvloed wel meest, die 't minst van nooden heeft,
En ook het minst verdiend, en daar zy meerder reeden
Zou hebben om aan deugd haar miltheid te besteeden.
Toont haar de naakte nek.
Dien Heer die 't al beheerd,
En 't wankele geluk als met een wenk regeerd,
Beliefd het zoo, en daar de Wysheid zelfs zyn reeden
Toe heeft, moet 't Schepsel niet als blindlings zyn te vreeden.
't Hoord zoo, maar 't vlees is zwak: daar komt nu Dyna an,
Vervroolijkt u, en eet dit met uw Zoon en Man.
Ach Heer! dit's onverdiend, wie zou dit durven denken?
Neemt aan en weygerd niet, 't is klein dat ik u schenke.
Zie daar is ook uw loon, en wel nog boven dien,
Gy kund met vreugd uw Man en Zoon gaan weeder zien.
Joseph binnen.
O onverhoopt geluk, hoe kan ik dit vergeeten?
Dat wenschen gelden mogt, men zou dit t' huis alweeten.
Mijn yver drijft my voort, de weg schijnd eens zoo lang
Door 't trachten, als zy is, daar nevens valt my bang
Dit beest, al is het kleyn, dus in den arm te draagen,
| |