Tobias(1688)–Elizabet Hartloop– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio A2r] [fol. A2r] Op Tobias toonneelspel. Berymd door, Elizabet Hartloop. WAt lyd men in dit traanen dal Al rampspoed, kommer, en elende! Die ons omringen over al, Met een geheele Jammerbende, Om 't schip des Lichaamste verdrukken, Op 's weerelds zee vol ongelukken. Maar, die Geduld en Lydzaamheid, En 't rein Gemoed zoo heeft bezeten, Dat hy kloekhartig, en bereid, Getroost door een gerust Geweeten, Zyn kruislot willig heeft gedraagen, Die ziet de zon des Heils weer daagen. Dit, ziet men klaar in dit Gedicht Van Hartloop net, en ryk, geschreeven, Daar zy haar Tobias in 't licht, In laater eeuwe doet herleeven, Soo vloeijend, rijp, en wel gebonden, Een overschot van Vondels vonden. Dan, doetze Tobias vol druk, Een bitt're wee, en rouwklagt spreeken. [Folio A2v] [fol. A2v] Dan Sara, die haar ongeluk Klaagd aan het bosch en zilv're Beeken; Of poog dat hartenwee te kroppen, De wel van wanhoop toe te stoppen. Dan, doet zyAnna heel verheugd, En Raguël het hart ontsluiten Van blydschap, en in volle vreugd, Een hoogen lof, en danktoon uiten. Die door gansch Meden heen kan dringen Voor's hemels gunst, en zegeningen. Dus toondze hoe d'oprechte lyd, Somwyl verdrukking in dit leeven, Gebrek, en armoed, haat, en nyd, Die hem veel stof tot wanhoop geeven; En hoe God weer de tegenspoeden, Met heil, en welstand komt vergoeden. En schoon haar nu de levens draad, Te vroeg, ontijdig is gebrooken, En na Gods wille en wijze Raad In 't naare, en duister graf gedooken. Zoo leeft zy weder door haar Dichten, Waar meede zy ons komt verplichten. D. Ruarus. Vorige Volgende