| |
| |
| |
Folteren
Wakker worden, Els, we moeten aan de slag.
Het licht aandoen. Niet overhaasten. Rustig naar haar kijken. Haar gezicht. Dat nog afwezig is, zijn vorm nog vinden moet. Dat doet. Heel langzaam. Van bevreemd naar ongelovig. Ze herkent me. Knippert met de ogen. Ja, ik ben het. Ewoud Klamer. Je kollega van kantoor. Van ons Adviesbureau. Hoe gaat het. Tijd geleden. Wel een maand of zeven denk ik. Maar ik ben het. Echt. Spottende glimlach om haar mond? Kon niet gebeuren nee. Ze lag te ongemakkelijk. De touwen sneden in haar vlees. Haar armen moesten nu gevoelloos zijn.
Keel schrapen. Dan, weloverwogen treiterend:
Els Els, jij met je schitterend verstand, je scherpe tong en bovenal je weelderige lichaam - trots van ons adviesbureau, voorwerp van veler onanie - je zult je afvragen waarom je hier bent.
Pauze. Even aan de touwen voelen, doorgaan:
Lees je wel eens bijbel? want daar staat het in. Psalm 123 - nee ik ga niet zingen zeg, we zitten hier niet in de kerk! ik spreek het langzaam uit, artikuleer: Onze ziel is meer dan verzadigd van de spot der overmoedigen, de verachting der hoovaardigen. Heb nòg een tekst, een soort vervolg: vers 9, Maleachi 2: Daarom heb ik ook u verachtelijk en onwaard gemaakt. Begrijp je?
Nee, ze denkt nu: hij is gek.
Niet dus het kleine ongerief. Zoals je met me omging: langs me heen keek, of over me praatte als ik het nog net kon horen. Dat was toegestaan. Jullie de grappen, ik het geld. Onschadelijke interesse. Die ik ook voor jou had. Maar dat feestje, dat was stout.
Dat feestje zoals ik het heb ervaren. Even wachten. Als ze
| |
| |
nu niet bang is, gaat het fout.
Waar jij dus was. Vlak voor ik wegging van kantoor. Dick gaf een feestje, werd geloof ik dertig. Jij, en Toos en Ferdi, Tineke de Boer. Een stuk of tien, dat klopt toch? Ja, ik ook. Geen enkel feestje slaagde zonder mij.
En jij was mooi. Je droeg een paarse jurk, heel kort, strak om je lichaam: dàt daar. En zo opgeruimd, zo geestig zeg. De ene grap was nog niet weg, of floep daar kwam al weer een andere. Haast als geld over een toonbank. Dus wij hingen aan je lippen. Ik wou met je dansen, heel luidruchtig zei jij nee. Dus wij weer lachen. Ja, de stemming was uitstekend.
Na een tijdje riep je: ‘laten we iets leuks doen.’ Want daar waren we aan toe. En Dick, de man met de ideeën, vond dat ook, had razendsnel een gaaf idee: ‘ik hèb het: Klamer kleedt zich uit.’
Applaus. Gejuich. Zoiets onzinnigs, één keer kon ik het goed aan: ‘leuk ja! dat doen we, doen we, doen we!’, gierde ik, sloeg met de handpalm ritmisch op de tafel. Een verbaasde stilte. Jij vond dat niet leuk, trok rimpels in je voorhoofd, een oud mannetje, zei plotseling, plotseling ernstig, zei:
‘Ewoud, als jij het doet, doe ik het óók.’
Nog stiller. Ik onzekerder dan ooit. En dus, jij lachte dus alweer, en vulde spottend aan:
‘Maar snel beslissen want het is een gril begrijp je.’
Ik begreep het. En de anderen ook, zweepten mij op. Ik wilde, wilde niet. Dus duurde het nog even voor ik opstond. Stond toen op, zou weten wat ik had gedaan.
‘Kijk kijk, hij heeft háár op zijn benen!’
‘Een wat smalle borst.’
| |
| |
‘En dunne schoudertjes: wij moeten extra brood meenemen, om de beurt, reiken we uit tussen de middag, sterkt hij aan.’ ‘Een lul, een heuse lul! dat moet ik eens van dichterbij bekijken...’
Ja. En wat zei jij? ‘Ewoud, je bent me reuze meegevallen, echt, dat meen ik.’ Warm. En ik deed achteloos, kwam mijn beloning halen:
‘En nu jij.’
‘Hoezo?’
‘Nou, jij zou het toch óók doen!’
‘Heb ik dat gezegd?’
Keek om je heen en vroeg: ‘Heeft een van jullie mij dat horen zeggen?’
Lichte aarzelingen. Toen: nee niemand had zoiets gehoord. Als ik nou nog te langzaam was geweest, had toch gekund? had ik kunnen begrijpen! Nou? Geef antwoord (anders ga ik slaan).
Ik sla of ik sla niet, beheers me, en kom terug:
De meisjes vonden het allang goed. Waren even bang voor een orgie. Zij ook de kleren uit, moesten er niet aan denken: ‘god wat haalt die Ewoud nou weer in z'n hoofd,’ zei Toos, het meisje met de kippeborstjes, Toos. Jouw tegenpool, beste vriendin.
Dat feestje, kracht heb ik eruit geput. Maar tòch heb ik nog iets van je te goed. Dus Els, je bent hier om je uit te kleden. Stop. Tevreden achterover leunen. Kan dat glimlachje van haar, die spot erin, proberen na te bootsen. Of juist niet? Nee. Zelfverzekerd opstaan. Naar haar toe gaan. Vriendelijk:
Ik kan het ook wel voor je doen. Als ik gewild had was het al gebeurd. Uren geleden al, toen ik je binnenbracht: zo suf,
| |
| |
zo suf, je had jezelf eens moeten zien! Maar ik vond dat niet eerlijk, ik bleef braaf. Of denk je dat ik het niet durf? Ik kijk je aan. Buig even door de knieën. Tast je rok af naar de zoom. Kijkje nog steeds strak aan. Licht nu een tipje van de sluier op. Je geeft geen kik. Praten zou ook niet gaan met zoiets akeligs in je mond. Maar kreunen, rochelen, een grappig keelgeluidje... Nee? Je houdt je goed. Toch ben je bang. Ik zie het aan je ogen. Trek je rok verder omhoog. De zoom zit nu bij de ceintuur. Als ik mijn hoofd een kwartslag draai, zie ik je broekje: andere mensen zeggen ‘slipje’, maar dat vind ik zo'n vies woord. Ja, ik ben eigenlijk heel preuts. Ga nooit over de schreef. En kijk dus ook niet. Straks pas. Jij mag eerst. En wil je niet dan moet je eerst. Dat is toch redelijk?
Kon ermee door, maar goed was anders. Hij moest niet te veel over dat feestje praten. Was een zwaktebod, zou haar niet imponeren. Ze zou zeggen dat ze zich niet fijn gedragen had. Maar dat dat nog geen reden was voor zo'n vertoon. Zacht praten. Vragen wat er met hem aan de hand was. Abnormaal, maar dat ze toch niet boos was. Graag erover wilde praten. Hij zou haar bevrijden. Zij zou weggaan, met haar kleren aan.
Dat mocht niet. Dus moest hij het anders doen. Hoe dan. Hoe kreeg hij haar zover dat ze zich uit zou kleden. Want dat bleef het einddoel, daar hield hij aan vast. Niet dat hij het niet zèlf zou durven. Maar dat was onlogisch, zou hem geen voldoening geven. Het probleem lag dus als volgt: hoe dwong hij haar zich aan zijn logika te houden zonder dat ze die doorgrondde: dus kon ondermijnen. Hoe.
De deur van de studeerkamer stond op een kier. Hij liep
| |
| |
naar binnen, zag de chaos. Vuile kopjes. Paar verdorde planten. Een pyamabroek. Veel boeken; ordeloos in kasten, op de vensterbank, verspreid over de vloer. Hij leefde snel de laatste tijd.
Bukte zich, raapte boeken op, stalde ze uit op het bureau. Plat naast elkaar, de titels duidelijk zichtbaar:
De Inquisitione.
Histoire des Inquisitions.
History of the Inquisition, in every country where its tribunals have been established, from the twelfth century to the present time.
De inquisitie in de Middeleeuwen (met een verhelderende inleiding van Dr. H.P.H. Jansen).
Repertorium haereticae pravitatis.
Ein Ketzergericht.
Historie van de Spaensche Inquisitie; uitgestelt door exempelen, op dat men die beter in dese laedste tijden verstaen mach.
Ademloos had hij ze doorgewerkt. Wist niet onmiddellijk waarom. De folteringen waren boeiend, maar de strekking - nee: onnozel, hypokriet.
Haast geen nuances. Ach en wee over de ketters, die zo slecht waren behandeld. Door de kerk. Alsof de kerk dat deed voor haar plezier! Hadden ze dan hun gang maar moeten gaan. Waldenzen, Albigenzen, Arianen. De Katharen: spugend op de sakramenten, en de duivel op één lijn stellend met God - als ze hem al niet voor de broer van Christus hielden! Waar het niet bij bleef. Als het daar nou nog bij gebleven was. Theologie. Maar nee: naaien mocht ook niet meer, het huwelijk werd een zonde. Wat nog insloeg ook. De middeleeuwse samenleving wankelde.
| |
| |
Dus had de kerk geen keus. Was weerloos. Folteren. Maar niet als eerste, volgde slechts de staat. Dieven en ander tuig werden al vóór de inquisitie pijnlijk afgestraft. En was een brood soms meer waard dan het heil, de zielerust? Ja maar die vreselijke vúúrdood. Vond de kerk niet uit. Robert, de Franse koning, kreeg zijn erenaam de Vrome nadat hij in 1022 geestelijken en leken ‘ter verbranding op den houtmijt’ had verenigd.
Het was nodig, dat besefte iedereen. Zelfs de satirici, die toch zo graag de priesters en de kloosterlingen sarden: hun losbandige gedrag, maar niet hun inquisitie. Want wie vroom was, joeg op ketters. En dat kwam van binnenuit. Jaartal: 1167. Plaats van handeling: Vezelay. Een groep op heterdaad betrapte ketters, en een grote menigte, en bisschoppen die vragen wat ze met de ketters moeten doen. De menigte geeft antwoord, brult: ‘werpt hen in 't vuur!’
Sterk staaltje. Nòg een. Petrus van Verona. Een inquisiteur. Verloor het leven bij een aanslag die door ketters was beraamd. De daders werden opgespoord, gestraft. Niet zwaar genoeg vonden ze in Milaan. De Milanezen morden, stonden op tegen het stadsbestuur. Er brak een opstand uit.
Pleitte juist vóór de inquisitie. En je zaak werd grondig voorbereid. Een echt proces. En folteren wil nog niet zeggen doden of verminken: was onmenselijk. Vond de paus. Die richtlijnen had uitgevaardigd: meer dan éénmaal was verboden. Goed, sommigen dachten dat ze toch opnieuw mochten beginnen als de foltering werd voortgezet, dus niet herhaald. Bleef het één foltering. Wat een exces was. Maar excessen zijn niet te vermijden. Waar gehakt wordt, vallen spaanders. Een inquisiteur is ook maar een mens.
En hoeveel echt rechtschapen, harde werkers, vaak briljante
| |
| |
geesten had je er niet bij. Zanghino. Eymeric. En Jacob Sprenger. Nu verdacht gemaakt. Zoals Tomás de Torquemada - Spaanse ketters - 10.000 verbrand, gefolterd: 100.000. En waar niets op aan te merken viel:
Kwam uit een adellijk geslacht. Werd liever arm. Deed altijd boete. Droeg een ruwe monnikspij. Sliep op een plank. Aartsbisschop van Sevilla kon hij worden, sloeg het af. Wordt door zijn tijdgenoten getypeerd als vriendelijke, warme man. Bescheiden. Teruggetrokken. Woonde nooit de folteringen bij. Was geen sadist. Wou slechts zijn naasten redden. Van de ondergang. Behoeden voor het kwaad. Jammer dat daar soms dwang voor nodig was.
Zo was het. De inquisiteur als goede herder, niet als beul. Hij ook. Want hij ging Els bekeren. Ze mocht nooit meer zoiets doen. Zou hij haar zeggen. Dus geen wraak, menslievendheid.
Liep naar het raam. Naar buiten kijken, waar het regent. Somber weer. Weer om te folteren. Geduld. Schud het verleden af. Zijn tante. Nooit een zomer. Machtige bescherming.
Als de zon scheen, speelde je op straat. Met vriendjes. Draaide vuilnisbakken om. Voetballen. Knikkeren. Belletjetrekken, veel gejoel. Wat hij niet mocht, was onbeschaafd, dus tante liet het regenen. Slecht weer in Holland, jarenlang. Ze gaf geheime tekens, met de bijbel op haar schoot. Was streng als de profeten. Onderhield zich meer met God dan hem. Hij, arme, arme Ewoud.
Die zich knippend door de dag bewoog. Tijdschriften om zich heen, want tante las behalve in de Bijbel de margriet. Snoezige meisjeskopjes: lang blond haar en blauwe ogen.
| |
| |
Die hij uitstak want dan kon de beek erdoor, het water waar hij ze had opgeplakt kalm stromen naar het witte huis. Gods hemel - engelen, veel goen, een houten klomp met lammetjes erin. Daar zou hij later zijn met tantetje, zei tante die hem altijd prees om zijn kollages.
En hem meenam naar de kerk. In vreemde kleren die zijzelf gemaakt had. Wou hij op het muurtje wat niet mocht. ‘U heeft een schattig jongetje,’ zei iemand soms. ‘Is niet van mij, is van mijn zuster, is gescheiden’; ‘maar hij ziet er schattig uit’; ‘omdat ik alles zelf maak’; ‘kan je zien’.
En dan de preek. Kollage van de dominee. Zo mooi kon hij ze nog niet maken. Vuur. Dravende paarden. Grote voertuigen met licht. De huizen stortten in. Kermende mensen, tulpen in him oren. Bliksem. Daar is God. Ewoud en tante steil naar boven, alle anderen naar de hel: dat was niet leuk, daar lagen de margrieten die hij had verknipt. De kerk een bioskoop, waar hij graag heenging. Pepermuntjes kreeg (zuigen niet kauwen). Steeds vooraan zat, want ze gingen vroeg van huis. En dadelijk terug. Dan kleren uit, gewassen in de teil, een zwarte kamerjas. Onzichtbaar in de lange gang. Met god, met tante en de schaar.
Als hij niet stout was, vloekte of de spiegel volgesmeerd met poeder. Het toilet - vierhoekig met het haakje aan de buitenkant. Daar zat hij dan. Bekeek de omgekrulde prent. Vuilwit en donkerrood. Een herder met een kudde schapen op een dor stuk grond. Bijna alsof hij daar alleen liep, niets om voor te zorgen, afgewende blik. Toch koesterend. Rustgevend in een klein bedompt vertrek.
Zo had hij willen zijn. Een goede herder. Een natuurlijk overwicht. En nu? En wat wilde hij nu? Een kleine ruimte, een vernederende houding. Els. Nee, nee, de herder kon het
| |
| |
ook niet af zonder zijn hond. Die zich had schuilgehouden in het diepe rood. Hem nu over zijn aarzelingen heen hielp. Want geen herder zonder hond, geen overwicht zonder geweld.
En dan kwam ook de liefde. Ewoud, hield je van je tante? Ja. Niet alleen bang? Nee echt niet. Ze beschermde me. Op school, ik weet het nog, er zat een jongen naast me, die had krijt gestolen, alle krijtjes, er lag niks meer bij het bord. Ik wist het, keek zeer schuldig, werd dus uit de bank gehaald. Geslagen. Huilend thuis. ‘Je hebt het niet gedaan?’ Nee tante echt niet. Tante mee naar school. Een volle klas. Tante loopt kalm naar voren. Grijpt de onderwijzer bij zijn das. Zwaait met de vinger. Zegt: ‘En heb het hart niet om die jongen wéér te slaan, zelfs niet als hij wèl krijt gegapt heeft.’ Tante weg. Ik hield van haar.
Want ik was machteloos. Liefde vloeit voort uit machteloosheid. Sla de hond, dan kruipt hij naar je toe. Dan kruipt hij naar je toe. Els. Had hem afgestraft, vernederd. Dus hij hield van haar. Zou willen dat ze ook van hem hield. Wat ze doen zou als hij haar maar sloeg! Weg met de weekheid als hij hard moest zijn. Weg! Wakker worden, Els, we moeten aan de slag!
Niet overhaasten, Rustig kijken. Wachten tot ze bijkomt. Me herkent. Keel schrapen. Dan, weloverwogen treiterend: Dat is me ook wat moois! De vuile taal die jij hebt uitgeslagen! Had ik niet verwacht. Van Jou. Niet na dat feestje... weet je nog? Dacht: Els? Els is een héél preuts meisje. Gaat niet in haar blote kont staan. Nooit. Voor niemand. En wat hoor ik? Viezigheid. Mannen en nog eens mannen. Seks en nog eens seks. Jij bent een ruige meid zeg! Eigenlijk een snol!
| |
| |
Nee je gelooft me niet. Kijk daar eens, bij je hoofd. Een bandrecorder. Alles staat erop - nou àlles... Het was niet om áán te horen. Het werd echt te gek. Heb toen een zakdoek in je mond geduwd. Ben er nog steeds ondersteboven van. En nu. Wat nu.
Even pauzeren. Dan:
Ik hèb het: Elsje kleedt zich uit. Is leuk. Had ik ook nog van haar te goed. Dat feestje. Toen ze het niet deed. Begreep ik best. Dick, Tineke en Toos zijn het niet waard. Ik zal wel gek zijn: wacht tot ik alleen met Ewoud ben.
Is het geval nu. Eindelijk kan het. Dan doe ik het ook. Dan draaien we dat bandje af. Pornografie, maar in de liefde mag het. Alles mag wanneer de zaadlozing het doel is. Els wat let je. Bij een man alléén.
Die maandenlang Latijnse boeken heeft gelezen. Heeft getimmerd en gezaagd. Aan jou gedacht. Hoe hij jou hier kon krijgen. Harde werker deze Ewoud. Heeft het wel verdiend. Nee? Ben jij plotseling Kathaar? Dan ik de broer van Christus. Grapje. Scherts. Genoeg geschertst. We moeten iets gaan doen. We kunnen zo niet blijven zitten: ik, jij liggen. Kan niet. Dus wat zullen we gaan doen. Iets met z'n tweeën. Folteren. In fasen, net als bij de inquisitie. Weet je hoe dat ging?
Nadat je was verhoord. Je zonden niet bekend had. Ligt bij ons wel ingewikkeld. Want wat is bekennen. Zeg je ja: volmondig, zonder prop dus. Maar daar schiet ik niets mee op. Hoe was dat vroeger. Als je had bekend. O ja, dan kreeg je straf. Bezittingen verbeurd. Verbrand. Meelopen in de optocht. Dat soort dingen.
Nou, hoe passen wij dat in. De zonde staat dus vast. De straf staat óók vast. Dus bekennen is niet nodig. Maar dan
| |
| |
is het geen proces. Dan klopt het niet. Mijn god wat een problemen. Daar moet een jurist bij. Wie. Weet jíj toevallig iemand? Wacht: uitkleden is bekennen. Opgelost. Jij boft maar met zo'n knappe kop.
Goed, je had niet bekend. Dan kwam de overreding. Fase 1: dreigen met foltering. Hoe dat precies gedaan werd, weet ik niet. Wat de formule was. Òf die er was. Ik denk van wel. Zal wel een paar keer zijn herhaald. Doet de politie ook. Als er een rel is. Iets ze niet bevalt. Dus:
Kleed je uit Els, anders ga ik folteren. Els kleed je uit of ik ga folteren. Je wordt gefolterd als je je niet uitkleedt. Kleed je uit Els uit je wordt ge uitje wordt ge je kleed Elsje uit... Uitrusten. Rustig:
Je blijft weigeren? Dan snel de tweede fase. Tonen van de folterinstrumenten. Ook al niet eenvoudig want dan zou je van dat bed afmoeten. Springen naar de deur. Je borsten boem boem boem tegen je kin. Heeft weinig zin. Is lang zo imponerend niet als bij de inquisitie. Zwartfluwelen kleden langs de muur. Rechters achter een tafel. Dikke boeken. Kaarsen. Ja de sfeer. Onmogelijk te evenaren in moderne villa's. Niets te zien bij mij. Alleen te voelen en dat kan ik ook beschrijven. Blijf jij liggen. Is de tweede fase een verlengstuk van de eerste. Komt de derde harder aan. Zullen we samen bidden?
Folteren. Strappado. Bastinado. Dat is Spaans. Dat hielp de wetenschap vooruit. Anatomie en zo. We leven langer nu. Katrol aan het plafond. Een touw eroverheen. En jij als tegenwicht. Ja jij Els jíj. Je handen vastgebonden op je rug. Daar wordt dat touw aan vastgemaakt. De derde fase. Word je uitgekleed en vastgebonden. Kon je nòg bekennen. Werd je losgemaakt. Dus jij wordt dan alleen maar vastge- | |
| |
bonden. En je krijgt bedenktijd. Laatste kans. Kan je nog zeggen goed ik kleed me uit. Anders doe ik het. Maak je eerst weer los. Dus dat gebeurt in elk geval. En dan weer vast en vierde fase: folteren.
Ophijsen. Niet zo hoog, je tenen kunnen net nog bij de grond. Maar o je polsen en de spieren van je armen arme armen, dragen nu zowat je hele lichaam. Is ook tragisch voor je voeten, die dit niet gewend zijn, willen steunen, nu alleen maar bengelen. Een beetje, want je schaamt je, want je bent zo bloot. Drukt dus je dijen stijf tegen elkaar. Maar au die kramp. Kramp overal. De rest vergeet je en bevrijd zwaaien je benen: voorwaarts, zijwaarts, achterwaarts. Dus ik zie alles. Jij ziet niets.
Heet dit nog spartelen? Men kan zich beter onbeweeglijk houden, maar dat lukt niet. En je schreeuwt, wat kermen wordt, wat steunen, hijgen: niet omdat je schor wordt maar de pijn... daar kan de stem niet tegenop.
Als ik die prop al uit je mond haal. Is niet zeker. Wordt door vele handboeken ontraden. Schreeuwen namelijk lucht op, houdt de reakties weg van je gezicht. Heel dat spektakel in je ogen, rond je mond en niet erin dus. Dat moet fraai zijn, maar daar kunnen we nog over praten.
De strappado. Simpel. Een katrol, een touw - elke verhuizer kan het. Niet verbleken, nu nog niet. Kan het ook ingenieuzer. Aan het touw gaan hangen, hijsen, snel en langzaam laten zakken. Ringen in de muur, waar je het touw aan vast kan maken. Kan je rustig naar haar kijken. Slangemens akrobatiek naar haar gezicht en alles alles zien.
Ook kan hij je hard slaan. Deden ze vroeger met een zweep. Kan ook natuurlijk met een stok de hond of met de vlakke hand. Daar waren zelfs nog theorieën over. Hoe en waar.
| |
| |
En wat je moest vermijden. Een orgasme. Bij de vrouw. Bij jou. Want er gebeuren rare dingen Els.
Vóór je het weet ben je martelares. Francisca, Margarita, Clara, Lucia, en Els. Kalender vol. Hou je nu van me? Zacht van binnen in de buik bekennen kleren uit bij Ewoud is het veilig machteloos? Of weet je het nog niet, niet zeker, denk je nou mijn voeten daar gebeurt tenminste niets mee loopt wel los, hangen boven de grond, worden niet vuil ook, stap gewoon weer in m'n schoenen, loop ik zo weer weg.
Mag je niet denken. Terug naar fase 3 of 2 of doet er ook niet toe. Een bankje. Dunne stok. Jij vastgebonden. Voeten, onderkant omhoog. Blijven ze schoon, worden ze wel geraakt. Ook weer in fasen.
Eerst het middenstuk. Dat hoeft niet eens zo vaak, gauw denk je voet is weg, van voet niets over. Pijn. Daarna je tenen: kunnen meer verdragen, maar de pijn schiet prompt omhoog. Heel gek, vanuit je tenen naar je benen, verder niet. Maar dan de hiel. Slaat alles. Is een zee. Is vuur. Je hele lichaam, en je hoofd barst uit elkaar. Zo voelt het. En dan blijf je rustig liggen. Touwen los. Niets van te zien. Maar ook niet lopen. Urenlang, tot het weer eb is, vuurwerk op.
Voorlopig. En voor eeuwig als je toegeeft. Toe geef toe. Vermijden wij de vierde fase. Wil ik niet. Ben geen sadist. Vind je zo aardig. Zou toch moeten folteren. Toe kleed je uit. Als jij het doet, doe ik het niet. Niet folteren. Maar snel beslissen want het is géén gril begrijp je.
Het zou te doen zijn. Dacht hij. Liep de trap af. Kamer. Opende de serredeuren. Moeizaam. Nieuwbouw. Liep de tuin in. Oprijlaan, het pad. Het regende niet meer. Het water kwam nu uit de grond: volgde de kiezelsteentjes die hij
| |
| |
raakte. Hard. Suizend het gras in of recht voor zich uit.
Want hier kwam niemand. En geen buren, zag bij nooit. Het souterrain of de logeerkamer voor Els. Dubbele ramen. En de bel eraf. Naambordje ook. Brievenbus dichtgemetseld. Wie zou hem verdenken. Zeven maanden al had hij haar niet gezien.
Maar hoe kreeg hij haar weg. Zal ik je thuisbrengen of rijden we meteen naar de politie. Moest hij haar soms vasthouden totdat ze doodging. Oude vrouw, begraven in een tuin. Sporen van folteringen op haar lichaam. Deftig huis. Inquisiteur ontsnapt.
Toch zou het kunnen, hij zou het niet kunnen. Wat niet. Folteren. Als hij erover nadacht. Kon er nauwelijks over denken. Leerde schema's uit het hoofd. Pijn op papier. Is nog geen kronkelend lichaam. Niet de ruimte waar de pijn zich door verplaatst. Als hitte, stroom, vonken die overspringen. Ewoud zou geblakerd zijn.
Dus treiteren. Maar hoe. Hoe kan je iemand treiteren die je niet kent! Ontwapenen: ontroeren of verdriet doen. Hoe. Als zij hem aardig vond, vroeg of hij eens kwam eten. Hij wou haar veroveren, iets doen, iets meenemen dat haar niet loslaat. Staan blijft. Wat. Geen bosje bloemen dus. En verder kwam hij niet, omdat hij haar niet kende. Zou mislukken. Treiteren ook. Het kan pas als het niet meer hoeft.
De daad. Terwijl niet eens de dagdroom vorm kreeg! En zij zou hem ook de kans niet geven. Spottend knikken. Wijzen naar haar mond. Als hij de prop had weggehaald, zou het beginnen. Jurk, beha. Kijk Ewoud, zou ze zeggen, kijk maar, zie je het verschil. Rond waar het rond moet zijn, hier smal, hier breed, zo hoort het ook. Zo en niet zó. En nu ga ik naar huis.
| |
| |
Dus alles was voor niets geweest? Deze fixatie, zieke waan? Niets is voor niets. De eenzaamheid verdreven. Zeven maanden lang. Filosofie. Je leeft zolang je jakkert. Met iets bezig bent. Hoe zinloos het ook lijkt. Want niets heeft zin. Dus alles. Soms. Wat zin voor mij heeft, had hééft zin of had het heeft gehad. En nu.
De eenzaamheid verdrijven. Bezig blijven. Niet berusten. Wat kon hij gaan doen. De inquisitie. Daar had hij ideeën over. Interessante. Dat het volk erachter stond. Dat je de inquisitie kan verwerpen, maar het volk, demokratie, hoe zit het daar dan mee. Een thema voor een boek. Kan je het volk verwerpen?
De vernedering. Die bleef. Dat feestje. Kwam hij niet meer overheen. Moest hij vergeten. Kon niet. Over praten. Els! Zou die het willen? Als hij het haar smeekte, zeggen dat hij nu veranderd was, bijna een heel jaar later. Er nog één keer over wilde praten. Vragen wat ze had bedoeld. Vragen of ze wou komen. Kom. Els. Kom. Ik zal Niet lastig zijn.
Eindelijk viel de beklemming van hem af. Nu rende hij, gleed uit, krabbelde overeind. Rende en jubelde. ‘Ik win, ze komt, machtig en knielend en vernederd en verhoogd.’ Bleef staan. Bleef buiten. Sprong. Riep dwaze dingen. Wist dat van zichzelf, wist ook dat hij gelukkig was.
|
|