langd om een meisje te zijn. En zelfs daarvoor verlangde ik er al naar, maar niet zo hevig. Vanaf mijn achtste jaar is het, door het lezen van Een zwitserse Robinson, waarin een jongen voorkomt die later een meisje blijkt te zijn, tot een bijna obsessief te noemen hunker naar geslachtsverandering uitgegroeid. Toen ik vijftien jaar was, werd ik bijna gek van verlangen naar mooie borsten, lang haar, mooie vrouwenkleren, ja, naar alles wat mij een vrouw zou kunnen maken en dat verlangen is onverminderd blijven bestaan tot ik begon te schrijven. Al schrijvend heb ik het op de achtergrond weten te dringen - goddank, want er is niet mee te leven.
Als ik Een tevreden lach of Het jongensuur lees, is het net alsof ik lees over mijzelf, terwijl tegelijkertijd alles omgekeerd is. Zo schrijft Burnier in Het jongensuur: ‘Ik ging in bed liggen, trok het licht uit, en begon aan mijn oefeningen. Het waren een reeks magische formules en voorstellingen, die mij binnen afzienbare tijd aan de ontbrekende geslachtsorganen moesten helpen, en mijn borsten zouden doen terugslinken naar hun natuurlijke staat.’
Op analoge wijze ging ik te werk. Voor het naar bed gaan reed ik vaak anderhalf uur op de fiets omdat je geslachtsorganen, als je heel hard gefietst hebt, bijna helemaal verdwenen lijken. Na het fietsen ging ik naar bed en dan keek ik naar het weinige dat er nog over was van mijn geslachtsorgaan en dan stelde ik mij voor hoe ik de volgende morgen zou ontwaken met lang haar en borsten en zonder die knullige aanhangsels tussen mijn benen. Maar als ik dan de volgende dag wakker werd en mijn jongenstepels nog niet eens met een vergrootglas vinden kon, wist ik dat het weer niet gebeurd was en dat het ook nooit zou gebeuren.
Zoals Andreas Burnier beschrijft hoe verschrikkelijk ze het vond dat ze voor het eerst menstrueerde, zo zou ik kunnen beschrijven hoe ellendig ik mij voelde toen ik mij voor het