Als je Zit je goed? van Katier leest, zie je al die weldoorvoede, gezonde lieve meisjes gezellig rondom een theelichtje zitten, genoeglijk brainstormend over knuffels en aanminnig keuvelend over het feit dat hun leven nu zoveel ‘lekkerder’ voelt.
Maar ook als we ons tot de wat serieuzere Nederlandse feministen wenden, lijkt het vaak nauwelijks alsof het hun inderdaad om gelijkheid en gelijke rechten is begonnen. Bij Burnier lijkt het kernprobleem het haar aangedane onrecht dat zij niet als jongen ter wereld is gekomen, een gevoel van onrecht dat zij als een exclusief privilege van haar sexe beschouwt. Daar mannen de heersers zijn, kunnen zij niet er naar verlangen om als vrouw te leven. Streven naar ‘androgynie’ lijkt haar de oplossing. Ach, allemaal androgyn - wat lijkt me dat verbazend saai!
Het feminisme van Burnier heeft gepaard met de theosofie, en het resultaat is een boreling die, met z'n Jung-buikje, z'n holle Rudolf Steiner-oogjes en z'n Anne Besant-oortjes, gedoemd lijkt om alleen nog maar religieuze wartaal over reïncarnatie en oosterse wijsheid te kunnen voortbrengen.
Alleen bij Joke Smit leek het erop dat zij streed voor gelijke rechten. Haar artikelen waren nuchter, reëel, verstandig, maar ook loodzwaar en ernstig, en als je haar goed leest, lijkt het er toch vooral op alsof zij gegriefd was door het feit dat mannen op bestuurlijk niveau de dienst uitmaken. Bovendien geloofde ze kennelijk dat bijna alle problemen opgelost kunnen worden door de invoering van een vijf-urige werkdag.
Zo bezien lijkt het alsof elke feministe haar eigen vorm van feminisme beleed en belijdt. Zo bezien is het evenzeer onjuist om over ‘het feminisme’ en ‘de feministe’ te spreken als over ‘de vrouw’. Daarom lijkt het mij goed de raad van Virgina Woolf op te volgen. Zij schreef in Three Guineas:
‘Wat is passender dan een oud woord teniet te doen, een