zijn minst met een citaat uit Freuds werk geillustreerd moeten worden. Maar dat acht Burnier niet nodig. Overbekend is dit overigens alleen bij degenen die Freud niet kennen.
Op dezelfde wijze werkt Yvonne van de Mosselaar. Zij schreef: ‘Hoewel de Freudiaanse en neo-Freudiaanse opvattingen over de vrouw zeer bekend zijn - de vrouw heeft een passief-masochistische natuur, een minder ontwikkeld geweten, lijdt onder het gemis van een penis (penisnijd), is narcistisch en irrationeel - kan ik niet nalaten een recent gepubliceerde psycho-analytische opvatting over de vrouw te publiceren.’
In de vorm zoals ze hierboven tussen de gedachtenstreepjes staan, heeft Freud zijn opvattingen nimmer gepubliceerd. Bovendien heeft Juliet Mitchell al aangetoond dat Freud er helemaal niet dergelijke opvattingen op na hield.
Men doet Freud, hoe men ook over hem moge denken, groot onrecht aan door zijn voorzichtige, altijd met groot voorbehoud gebrachte ideeën zo samen te vatten als Van de Mosselaar doet.
Zo bescheiden en relativerend als Freud schreef, zo verwaten, hol en bombastisch schreef Jung. Hij doopte zijn pen niet in inkt maar in levertraan. Zijn proza is het logste, lompste, meest humorloze Duitstalig proza dat ik ken. Zijn gedachten vloeien als appelstroop over de bladzijden. Dat zou op zich uiteraard geen bezwaar zijn, als die gedachten dan ook maar iets om het lijf hadden. Helaas is dat niet het geval. Frits Staal merkte in Het wetenschappelijk onderzoek van de mystiek terecht op: ‘Jungs metafysische systeem dat met zijn individueel en collectief onderbewuste, anima, animus, archetypen, en andere begrippen op een zeer zwakke basis rust, is zo flexibel, alles omvattend en vaag dat het door alles te verklaren in wezen niets verklaart.’
Niettemin wordt Jung door Burnier in De zwembadmenta-