18 Anja Meulenbelt
Al wat ik indertijd, op zolderkamers en in studentenhuizen, onder de titel De vrouw bestaat niet, naar voren heb gebracht, heb ik later, meestal in andere bewoordingen, teruggezien in feministische werken, behalve dan de theorie van de discriminerende bevoorrechting. Maar die had ik al gevonden bij Mary Wollstonecraft.
In het begin had het opkomende feminisme dan ook mijn sympathie. Met instemming las ik het befaamde artikel van Joke Kool-Smit in De Gids van 1967. Over het optreden van Dolle Mina verheugde ik mij, al had ik - en toen kon dat nog - niet de neiging mij erbij aan te sluiten, maar dat komt omdat ik mij nooit ergens bij wil aansluiten. Toen er echter in de uit Amerika en Engeland komende feministische werken van Greer, Firestone, Figes en vooral Evelyn Reed zo verbazend luchthartig met biologische feiten werd omgesprongen, heb ik, in een artikel in De Gids (later opgenomen in De kritische afstand) mijn eerste bezwaren tegen deze vormen van feministisch denken geuit, hoewel ik, zoals Hillenius in een recensie over De kritische afstand opmerkte, toen nog ‘duidelijke sympathie had voor de vrouwelijke zaak’.
Mijn sympathie is steeds kleiner geworden. In de eerste plaats omdat ik het gezucht en geweeklaag over onderdrukking zo belachelijk vind. Wie wordt er nu niet tegengewerkt in deze of in welke andere maatschappij ook. Basil Ransome zegt in The Bostonians van Henry James tegen een feministe die ook al over onderdrukking zeurt: ‘We are born to suffer and to bear it, like decent people.’ In de welvaartsstaat waarin wij leven is het onzinnig om over onderdrukking te zeuren. Dat vrouwen en mannen ongelijk behandeld worden, en on-