De vrouw bestaat niet
(1982)–Maarten 't Hart– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
aan denken toen ik, mijn lezing houdend, tegenover een studente zat die Sanskrit studeerde? Ik herinner mij dat niet meer; wel heb ik later vaak aan een andere uitspraak van Mill moeten denken: ‘De beste gelegenheid die een man in de regel kan hebben om het karakter van een vrouw te bestuderen, is bij zijn eigen vrouw; de omstandigheden zijn gunstiger, en de gevallen van sympathie niet zo uiterst zeldzaam.’ Nu ik al veertienjaar met deze studie bezig ben, neig ik er nog meer dan vroeger toe om te zeggen dat er niet zo iets bestaat als ‘vrouwelijk’ en ‘mannelijk’ denken en voelen. Verschillen genoeg, maar die zijn allereerst al nauwelijks in woorden te vangen, en in de tweede plaats zijn het verschillen die los staan van zulke categorieën als verstand, gevoel, intuïtie, invoelingsvermogen en al die andere zaken waarvan sommige feministen denken dat ze bij vrouwen wel, bij mannen niet gevonden worden. Hoe het ook zij, in de maanden na de lezing leerde ik haar steeds beter kennen, en geleidelijk aan kwam het ervan dat ik elke avond bij haar at. In het allereerste begin vond ik het prachtig dat er, terwijl ik daarvoor in de Mensa steeds gaarkeukenvoedsel had moeten eten, zomaar elke avond een vegetarische maaltijd voor mij werd klaargemaakt. Maar allengs begon het mij steeds meer te hinderen dat ik niets deed aan het voedsel dat mij werd voorgezet. Thuis had ik, in het schuurtje achter ons huis, af en toe op een petroleumstel patat mogen bakken - met desastreuze resultaten overigensmaar hoe je moest koken had ik nooit geleerd. Mijn moeder gaf dat werk niet graag uit handen. Mijn broer heeft zo af en toe weleens mogen koken; voor mijn zuster en mij was dat niet weggelegd. Omdat ik niets van koken afwist, en daarmee dus niet helpen kon, stelde ik Hanneke voor dat ik tijdens het koken zou voorlezen. Zij zou, uien snijden, tegelijkertijd kennis kunnen nemen van de wereldliteratuur, want | |
[pagina 113]
| |
daar wist ze ongeveer evenveel van af als Nicolaas Matsier of Tom van Deel, en ik zou daarmee iets terugdoen voor al die maaltijden. Zo las ik jarenlang, mijn stem vaak verheffend boven bruisend water, de ene roman na de andere voor. Het heeft mijn kijk op de romankunst ingrijpend gewijzigd. Schrijvers die ik altijd hoog had geschat bleken oersaai als men ze voorlas naast de pruttelende soep. Vooral Dostojewski is in die dagen bij mij door de mand gevallen; na één bladzijde wasje keel schor omdat je drie keer iets met overslaande stem had moeten schreeuwen. Omgekeerd waren onleesbare figuren soms openbaringen tijdens de bereiding van rauwkost. Vestdijk, toch al goed leesbaar, leent zich er buitengewoon goed voor om hardop te lezen. We hebben zijn hele oeuvre doorgewerkt en nooit heb ik lekkerder gegeten. Als je hem voorleest blijkt pas wat een prachtige, sardonische humor hij heeft, merkje eerst goed wat een voortreffelijke dialoog-monologen hij schreef. Er is eigenlijk maar één auteur die nog prettiger voorleest: Charles Dickens. Op den duur begonnen de voorleesbare boeken op te raken. Veel, zeer veel werken moesten we al na twee, drie bladzijden terzijde leggen; als er iets aanbrandde wist ik het al: dit is ongeschikt. Soms probeerde ik om Engelse of Franse romans te lezen, maar mijn uitspraak van die talen is zo slecht dat de gerechten al verpuffeld waren voor ze op tafel kwamen. Ik droeg voor uit gedichtenbundels, maar de maaltijden bestonden dan, gek genoeg, uit heel kleine hapjes. Eén keer, toen ik gedichten voorlas van Hans Warren, bleven de borden leeg. Tenslotte vonden wij nog één boek dat ons de heerlijkste maaltijden bezorgde: Een dwaze maagd van Ida Simons, maar daarna was het afgelopen. Toen ook daagde het besef dat ik misschien zelf zou kunnen koken. Tijdens het voorlezen had ik vaak genoeg opgekeken en gezien dat koken een keten is van op zichzelf simpele handelingen die in | |
[pagina 114]
| |
de juiste volgorde moeten worden uitgevoerd. Maar pas toen wij samen gingen wonen, en verhuisden, lukte het mij om in de keuken door te dringen. Die keuken was nog niemandsland. Ik kreeg langzaam maar zeker de smaak te pakken van het bereiden van maaltijden en gaandeweg wist ik ook het voorrecht te veroveren dat ik alle dagen van de week boodschappen mocht doen. Maar nu komt het! Als het gesprek bij vrienden op eten kwam en zij hoorden dat ik meestal kookte, keken juist de feministisch angehauchte meisjes Hanneke vol afschuw aan en zeiden: ‘Maakt hij dan niet een ontzettende rotzooi in de keuken?’ Of ze deelden mee: ‘Mijn vriend mag niet koken, geen denken aan, hij maakt zo'n troep.’ Hoe vaak hebben wij dat niet moeten horen, juist uit de mond van meisjes die zo roerend kunnen spreken over de eeuwenlange onderdrukking van de vrouw. Meen niet dat schrijvende feministes er anders over denken. Anja Meulenbelt zegt in Socialisties Feministiese teksten: ‘...dat ze al roepen dat een man meehelpt als hij na enig aandringen niet te beroerd is om de vuilniszakken buiten te zetten, hij zich niet meer schaamt als hij met hun kind tussen de moeders bij de zuigelingenzorg zit, of als hij eens in de week, met achterlaten van een gigantische rotzooi, het eten kookt.’ Wat kun je uit deze woorden anders opmaken dan een diep geworteld wantrouwen tegenover de kok? Ook Hannemieke Stamperius zei in een interview in de Haagse Post: ‘Als ik mijn man vraag om te koken doet hij dat best, maar de rotzooi die hij daarbij maakt, ruim ik wel op.’ En dezelfde Anja Meulenbelt van zoëven vertelt in De schaamte voorbij over Willem die ‘nauwelijks kan koken, zoveel troep maakt in de keuken dat ik het liever zelf doe’. Gesteld al dat het waar is dat kokende mannen rotzooi maken, hoe dat te ondervangen? Door de rotzooi gewoon | |
[pagina 115]
| |
te laten staan en hem de volgende dag weer te laten koken. Hij zal dan heus wel inzien dat het handig is om eerst op te ruimen en af te wassen voor je begint. Overigens zijn de begrippen rotzooi en troep maar betrekkelijk. Nu ik zo goed als altijd kook, kan ik het ook maar moeilijk verwerken wanneer Hanneke een enkele keer een maaltijd bereidt. En wel om de simpele reden dat zij, omdat ze niet goed weet waar alle kruiden en ingrediënten staan, alles overhoop haalt voor zij begint. Dan is, na afloop van het kookproces, inderdaad sprake van een zekere rotzooi, maar dat is moeilijk te ondervangen. Zou je dat willen voorkomen, dan zou je twee keukens moeten bezitten. De keuken is geordend naar de smaak van degene die geregeld kookt. De werkwijze van een ander impliceert onvermijdelijk een zekere chaos. Maar om op voorhand al luid te gaan schreeuwen dat een man niet koken mag, daar hij zoveel troep maakt, lijkt me kortzichtig en sexistisch. Uit dergeljke kreten blijkt dat vrouwen kennelijk nog altijd de keuken als hun eigen terrein beschouwen. Het bereiden van een maaltijd is een van de aangenaamste bezigheden. Niet het koken op zichzelf is vervelend, maar het feit dat het elke dag moet gebeuren, en men niet iedere dag de inspiratie heeft om iets nieuws te bedenken. Het is in het algemeen niet eenvoudig om de huishoudelijke taken rechtvaardig over beide partners te verdelen. Mijn ervaring is dat altijd één van de twee, bij twee met elkaar samenwonende mensen - en dat geldt dus ook voor twee samenwonende mannen of twee samenwonende vrouwen - bijna alle huishoudelijke werkzaamheden opknapt. Waarom kan het zo moeilijk anders? Wie kookt kan in ieder geval ook beter zelf de boodschappen doen omdat hij weet wat er nodig is en bovendien al winkelend nog eens op ideeën kan komen. Wie de was doet, kan ook beter strijken, centrifuge- | |
[pagina 116]
| |
ren, de was ophangen. Het is ook mijn ervaring dat je niet moet proberen om de taken exact gelijk te verdelen. Zodra je krampachtig met lijstjes gaat werken, om toch vooral gelijkheid van taakverdeling na te streven, eindig je vrij snel bij de psychiater. Natuurlijk wordt alles veel ingewikkelder als er kinderen komen. Dan is het haast onvermijdelijk dat de vrouw toch het slachtoffer wordt. Maar wie zich daaraan ergert of zich daarover opwindt, hoeft toch geen kinderen te krijgen. Er is geen verplichting tot voortplanting. Sterker: in deze wereld waar geldt dat de mens de enige diersoort is die alle andere diersoorten een groot genoegen doet door uit te sterven, lijkt het mij, ook gelet op de overbevolking en de kernwapens, haast een plicht om je niet voort te planten. In de vorige eeuw schreef Giuseppina Strepponi, de vrouw van Verdi, in een brief: ‘Denk eraan dat er net zoveel poëzie kan schuilen in nederige, en om zo maar te zeggen, eenzame huishoudelijke bezigheden als in de opwinding die men voelt staande op een podium voor een volgepakt auditorium.’ Dat schreef een vrouw die triomfen had gevierd op alle podia van de grootste Italiaanse operahuizen.
|
|