| |
9 Rol en conditionering
Het is duidelijk dat wij met de woorden conditionering en rolpatroon het hart treffen van de feministische dogmatiek. Dat de mannenrol en de vrouwenrol geleerd wordt, is het eerste leerstuk uit hun Catechismus. Meestal trouwens worden de termen rolpatroon, rolperceptie en dergelijke niet eens gedefinieerd. Alleen in een rapport over de rol van de vrouw in Nederland anno 1974 trof ik een nogal voorzichtige definitie aan van het begrip rol. ‘Het uitgangspunt van de meeste roltheorieën is de aanname dat er een zeker sociaal determinisme bestaat dat een belangrijk deel van de variatie in het menselijk gedrag terugvoert op een bestaand patroon van voorschriften en regels.’
Vooral het woord aanname is hier op zijn plaats, bewezen is er nog niets. Toch poneren de meeste feministen glashard onbewezen dogma's. Alice Schwarzer zegt: ‘Mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn geen natuur, maar cultuur.’ (Dat het onderscheid tussen cultuur en natuur een volkomen onbruikbaar, zuiver theoretisch onderscheid is, is tot dit soort werken nog volstrekt niet doorgedrongen. Zie daarover het hoofdstuk ‘Cultuur is natuur’ in mijn boek De kritische af- | |
| |
stand.) Shulamith Firestone spreekt over de socialisatie van mannen en vrouwen volgens een onnatuurlijk sexerollen-systeem. Hierbij rijst uiteraard dadelijk de vraag of er dan ook een natuurlijk sexerollensysteem bestaat, maar daarover worden wij door Firestone niet geïnformeerd. Voor Joke Smit - zie de citaten in het vorige hoofdstuk - was het allemaal heel eenvoudig: het ‘socialisatieproces’ verklaart alle verschillen.
Ook voor Kate Millett ligt hier géén probleem meer. ‘Mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ gedrag is het resultaat van lange behoedzame jaren van sociale conditionering, ‘het produkt van inprenting door straf en beloning’.
Yvonne van de Mosselaar verwoordt vergelijkbare ideeën op deze wijze: ‘Door het gebruik van macht door de opvoeders gaan we ons dan ook gedragen zoals we ons behoren te gedragen; we gaan het zelfs prettig vinden dat we ons zo gedragen, omdat onze omgeving ons daarvoor beloont, prijst (stoute kinderen krijgen veelal straf, lieve kinderen een aai over hun bol, een snoepje of een prijzend woord).’
Ook Andreas Burnier gelooft dat mannelijk en vrouwelijk gedrag door de ‘cultuur’ wordt opgelegd. ‘Voordat iemand heeft kunnen vaststellen,’ zegt zij, ‘of en welke verschillen er zouden kunnen zijn tussen kleine vrouwelijke en mannelijke mensen is er al een heel proces van sociale discriminatie en culturele stereotypering op gang gebracht.’ En ook zij gelooft in het effect van verboden en van speelgoed. ‘Lang voordat er van enig noemenswaard psychisch verschil tussen meisjes en jongens sprake is, wordt meisjes vaak verboden het soort wilde, de buitenwereld explorerende spelletjes te doen die zij even leuk zouden vinden als jongetjes. Meisjes krijgen van hun ouders geen duur technisch speelgoed en jongetjes meestal geen poppen. Meisjes mogen veel minder hun agressie uiten, jongetjes mogen minder hun ge
| |
| |
voelen uiten.’ (Bij al dit soort uitspraken wordt impliciet altijd aangenomen dat jongens en meisjes al deze zotte voorschriften ook blindelings gehoorzamen.)
Zelfs in officieel van regeringswege uitgegeven publikaties worden dit soort onbewezen veronderstellingen als vaststaande feiten aangehaald. In Spelen met rollen, een crm-uitgave, zegt Angenies Brandenburg: ‘Een hoofdrol wordt in dit geheel gespeeld door sociale conditionering.’ En zij voegt er nog aan toe: ‘Dat ligt zó voor de hand dat het er bijna niet toe doet of het nu een zuiver verstandelijke conclusie is of iets wat je intuïtief aanneemt.’ In de Sociale atlas van de vrouw, een staatsuitgave uit 1977, schrijft meur. drs. J.L. Meyer: ‘Een kind wordt geboren met een biologisch geslacht. Na de geboorte worden allerlei sociale invloeden van kracht, die het leren zijn of haar geslachtsrol te vervullen en dus “mannelijk” of “vrouwelijk” gedrag te vertonen.’ Eén bladzijde verder wordt ons uitgelegd hoe dan de ontwikkeling van de geslachtsidentiteit tot stand komt. Op drie manieren volgens mevrouw Meyer. Door het belonen en ontmoedigen van gedragingen van het kind door de omgeving. Dit, zegt zij, moet men zich niet te beperkt voorstellen. Beloningen kunnen bestaan uit allerlei vormen van positieve aandacht, zoals glimlachen, oppakken, vasthouden; door de toon van de stem, oogcontact, en dergelijke. Ontmoedigen kan bestaan uit negatieve aandacht, of het niet geven van positieve aandacht. Dan komt de geslachtsrol voorts tot stand door imitatie en identificatie van het kind met anderen. En tenslotte als de basis al gelegd is, door selectie door het kind van gedragingen die bij zijn of haar sexe behoren.
Reuze indrukwekkend allemaal, maar toch vooral volstrekt onbewezen. Helaas achten de meeste feministen zich ontslagen van de verplichting zulke stoutmoedige opvattingen zelfs maar aannemelijk te maken. Dat zo en niet anders
| |
| |
vrouwelijk en mannelijk gedrag ontstaat, wordt eenvoudigweg geponeerd. ‘De vrouwenrol,’ schrijft Suzanne Katier, ‘wordt er van jongsaf aan ingegoten, ze kruipt heel stiekempjes onder je huid, en op den duur denk je dat ditje eigen karakter is.’ Juist omdat het zo ‘stiekempjes’ gebeurt, is er wetenschappelijk kennelijk helemaal geen vat op te krijgen. Maar ja, er hoeft hier niets bewezen te worden; we voelen volgens Angenies Brandenburg intuïtief wel aan dat het waar is.
Toch wordt er soins nog een poging gedaan om een en ander te bewijzen. Alice Schwarzer vertelt in het hoofdstuk ‘Hoe van mensen mannen en vrouwen gemaakt worden’ in haar boek Het kleine verschil over een ‘frappant’ geval. ‘In de zevende maand werd bij de ene helft van een ééneiige mannelijke tweeling tijdens de in de u.s.a. gebruikelijke besnijdenis per ongeluk de penis in zijn geheel weggebrand,’ vertelt ze. Als meisje werd het ongelukkige slachtoffer vanaf dat moment opgevoed, en, ziedaar, ze begon zich ook als meisje te gedragen. Zie je wel, roept Schwarzer uit, dat de man-vrouw rol ‘kunstmatig wordt aangebracht, een zaak van gevormde psychische identiteit is’.
Tja, alsof een penis afbranden een ingreep is zonder gevolgen. Alsof je, wanneer je iemand zijn ogen uitsteekt en hij niet meer kan zien, daarna kunt beweren dat zien ‘een psychisch gevormde identiteit’ is. En passant vertelt Schwarzer ook nog dat het ‘meisje’ zonder penis continu met hormonen werd behandeld. Alsof hormonen géén invloed hebben op gedrag.
Toch moeten we Alice Schwarzer nageven dat ze tenminste een poging doet om te bewijzen dat er uitsluitend van ‘rolgedrag’ sprake zou zijn in onze cultuur. De meeste anderen beweren het alleen maar. Daarbij wordt doorgaans dan ook nog aangegeven hoe dit leerproces zou plaatsvinden:
| |
| |
door ‘operaut conditioning’, dus door aanmoedigen en belonen van gewenst en bestraffen en ontmoedigen van ongewenst gedrag.
Betty Friedan schreef in The feminine mystique nog schamper over de ‘psychologen die de complexiteit van de mens schenen terug te willen brengen tot het eenvoudig bepaalbaar gedrag van ratten in proefkooitjes’.
En wat gebeurt er? Nog geen tienjaar later brengen feministen het verbazend complexe gedrag van kleine kinderen terug tot het gedrag van ratten in proefkooien. Want het idee dat mannelijk en vrouwelijk gedrag een produkt is van inprenting door beloning en straf, is rechtstreeks ontleend aan het werk van de heer B.F. Skinner, die ratten in een heel klein kooitje plaatste. Deze ratten dienden, als zij wilden eten, op een pedaaltje te drukken, en kregen dan een voerkorrel. In zo'n kooitje, naar deze behaviorist de Skinner-box genoemd, zit ook altijd een lampje en een zoemertje en het is nu mogelijk om de rat, als hij op het pedaal drukt terwijl het zoemertje gaat of het lampje aan is, onder stroom te zetten. De rat leert in zo'n situatie heel snel af om op het pedaal te drukken als het licht brandt of het geluid klinkt. Skinner heeft in tal van boeken betoogd dat het gedrag van mensen ook op vergelijkbare wijze onder invloed van beloning en straf manipuleerbaar is. Hij heeft zelfs een grote Skinner-box gebouwd, en zijn dochter daarin geplaatst, met het begrijpelijke gevolg dat zij nu niets meer van haar vader wil weten.
Klakkeloos zijn Skinners beweringen door de feministen overgenomen. En dat terwijl inmiddels allang is gebleken dat het gedrag van de rat alleen maar een produkt is van de immens verarmde omgeving waarin hij verkeert. Buiten de Skinner-box gaan de beloning- en straf-wetten helemaal niet op. Inmiddels is ook allang gebleken dat lang niet alle gedrag
| |
| |
van dieren zich laat conditioneren en dat de wijze waarop de conditionering plaatsvindt sterk afhankelijk is van het soort beloning dat men kiest, en van het soort handeling dat men het te conditioneren dier wil laten uitvoeren. Bij kleine kinderen is onder heel bepaalde, gestandaardiseerde omstandigheden ooit weleens iets waargenomen dat op operaut conditioning lijkt, maar dat waren dan kinderen met leermoeilijkheden of kinderen die het buitengewoon lager onderwijs volgden. Er is nog nooit bewezen dat het gedrag van gewone mensen en kinderen inderdaad onder invloed van beloning en straf duurzaam gewijzigd wordt. Volgens Popper bestaat operaut conditioning zelfs helemaal niet. Nu, zover wil ik niet gaan, maar dat het iets is dat uitsluitend bestaat in kleine, lege proefkooitjes is wel zeker.
Terwijl zelfs bij ratten gedragswijzigingen niet verklaard kunnen worden door te wijzen op de invloed van beloning en straf, blijven feministen maar hardnekkig beweren dat het gedrag van kinderen, zo oneindig veel gecompliceerder dan het gedrag van ratten, gevormd wordt onder invloed van aanmoediging en ontmoediging.
Volgens mevrouw Meyer moeten we ons beloningen niet te beperkt voorstellen, zelfs glimlachen en oogcontact kunnen het gewenste gedrag al te voorschijn toveren. Als iemand mij vroeger op zo'n speciaal toontje toevoegde: ‘Wat een grote jongen,’ als ik iets bijzonders presteerde, dacht ik: weer zo'n aansteller, wat zijn grote mensen toch dom.
In de conditioneringstheorie schuilen allerlei verborgen vooronderstellingen die nooit onderzocht zijn. Zo impliceert de theorie dat alle volwassenen kinderen op dezelfde wijze en voor dezelfde mannelijke respectievelijk vrouwelijke gedragingen belonen en bestraffen. Als dat niet zo zou zijn, zou het kind evenveel soorten mannelijk en vrouwelijk gedrag leren als er volwassenen in zijn omgeving zijn met wie
| |
| |
het omgaat. Ook impliceert de theorie dat kinderen zich heel gemakkelijk laten conditioneren. De ouders hoeven maar even aan te moedigen ofte straffen en ja hoor, daar komt het gewenste gedrag al te voorschijn. Geef je zoontje een speelgoedwc'tje voor zijn verjaardag en laat het knulletje nu later rioolwerker worden!
Alsof kinderen, net als de Hongaarse kubus, door een simpele handomdraai in de gewenste stand kunnen worden gezet. Alsof ze zich niet juist, als ze ook maar een beetje spirit hebben, met alle macht verzetten tegen elke vorm van dwang, tegen al die onbeholpen pogingen van ouders om iets aan het gedrag bij te sturen door middel van bedreigingen, bestraffingen, en, bij hoge uitzondering, beloningen.
Dat kinderen het een en ander leren door imitatie en identificatie zal ik niet bestrijden. Maar ook dat moet men zich vooral niet te eenvoudig voorstellen. Bij dieren is omstreden of zij ooit door imitatie iets leren. Bij chimpansees is men er wel zeker van, maar het blijft moeilijk om het echt te bewijzen. Enkele onderzoekers van onze afdeling Ethologie hebben op kleuterscholen en in crèches geprobeerd te onderzoeken of kleine kinderen inderdaad leren door imitatie. Die onderzoekers zijn thuisgekomen met een ongelooflijke hoeveelheid tegenstrijdige gegevens. Of en wat een kind imiteert is van vele factoren afhankelijk - van de leeftijd van de geïmiteerde, van het gedrag van de geïmiteerde, en van de plaats van het kind in de groep. Op het verschijnsel imitatie kon men haast geen vat krijgen. Dat geslachtsrollen door imitatie tot stand komen is in ieder geval nog volstrekt onbewezen.
Op het gebied van gedrag wordt er waarschijnlijk verrassend weinig geleerd. Georg Groddeck zei eens: ‘We spreken veel over opvoeding. Maar hoe komt het dan dat in dezelfde familie met dezelfde opvoedingsmethoden, het éne kind
| |
| |
goed terecht komt en het andere niet?’ Hoe komt het dat mijn broer, mijn zuster en ik, alle drie op precies dezelfde wijze opgevoed, totaal verschillend zijn?
Het enige houvast dat we hebben met betrekking tot het gedragsverschil van jongens en meisjes is dat van de hormonen. Niemand kan loochenen dat er verschillen in hormoonconcentraties zijn in het bloed van nog heel jonge kinderen. Niemand ook, dat bijzonder kleine hormoonhoeveelheden al verbijsterend grote invloed kunnen hebben. ‘Veel onderzoekingen tonen aan dat jongens sterker, agressiever, waarneembaar actiever zijn dan meisjes en meer sturen en leiden,’ zegt Yvonne van de Mosselaar, en dan laat ze volgen: ‘Deze verschillen in aktiviteit worden in eerste instantie enigszins veroorzaakt door het verschil in geslachtshormonen bij vrouwen en mannen.’ En zo is het. Waarbij de woorden ‘in eerste instantie enigszins’ gerust geschrapt mogen worden. Overigens impliceert dat niet dat er verschil is tussen mannen en vrouwen. Als je aan meisjes de hormonen zou toedienen die in het bloed van jongens circuleren, dan zouden zij ook agressiever en actiever worden.
Mij lijkt dat ook langs andere weg nog wel aannemelijk te maken valt dat er niet zo iets bestaat als een mannenrol en een vrouwenrol. Er bestaan alleen bepaalde taken die door mannen respectievelijk vrouwen vaker worden uitgevoerd. Dat veel vrouwen het huishouden doen en voor hun kindederen zorgen, en veel mannen buitenshuis werken, kan men betreuren of niet betreuren, maar is in de meeste gevallen de simpelste oplossing voor de verdeling van werkzaamheden die men gedwongen is uit te voeren om in leven te blijven en om zijn nageslacht niet al te beroerd groot te brengen. Dat lang niet iedereen gelukkig blijkt met deze taakverdeling is, lijkt me, doodgewoon het gevolg van het ontbreken van goede alternatieven. Zulke alternatieven komen wel in
| |
| |
zicht als men maar geld genoeg heeft. Dan kan men, zoals in de vorige eeuw op grote schaal gebeurde in de betere standen, de opvoeding van kinderen aan gouvernantes overlaten en de bereiding van maaltijden aan keukenpersoneel, terwijl werksters de gangen kunnen dweilen. Niet dat ik hier overigens voor ben, maar het is wel opvallend dat feministen uit de vorige en het begin van deze eeuw er niet het minste bezwaar tegen hadden dat het vuile huishoudelijke werk door kamermeisjes en keukenpersoneel werd opgeknapt. Zo schrijft Virginia Woolf in Three Guineas: ‘We vinden het voorts heel normaal dat dienstmeisjes onze maaltijden bereiden en na de maaltijd de afwas doen.’ Bij Virginia Woolf hield het feminisme bij haar stand op.
Een aardig indirect argument tegen het conditioneringsgeloof leverde het blad Opzij van december 1978. Daarin is opgenomen een brief van Hedy d'Ancona aan haar dochter. In deze brief schrijft zij: ‘Ik zie zo vaak dat dochters van feministen niets van de vrouwenbevrijding moeten hebben. Geen ander ideaal hebben dan een mevrouw van een meneer te worden; moeder van koters; koninginnetje van het privé-domein met de voordeur op slot.’ Hoe is dat nu toch mogelijk, vraagt de naïeve lezer zich hier af. Juist die dochters zijn met behulp van hijskraantjes en speelgoedtweedekamers een andere kant uit geconditioneerd. Al die dochters hebben een roldoorbrekende opvoeding gehad. En toch heeft het niets geholpen. Geen speelgoedijskastjes en toch moeders van koters.
Hier wreekt zich de onvoorstelbaar onnozele gedachte dat een andere opvoeding ook andere mensen kweekt. Zoals trouwens de opkomst van het feminisme al bewijst. Dat vrouwen zich verzetten tegen hun ‘vrouwenrol’ bewijst dat de conditionering waaraan zij blootgesteld zijn geweest, toch niet zo erg veel effect heeft gehad. Gotthelf wist in de
| |
| |
vorige eeuw al: ‘Meitscheni tun oft das am liebsten, was man ihnen am meisten wehrt.’ Heus, als je wilt dat een kind iets doet, moet je het hem verbieden.
In Socialisties Feministiese teksten 1 staat een opstel van Joyce Outshoorn, getiteld ‘Zo vader zo zoon en van moeder op dochter’ waarin, weliswaar heel voorzichtig, het conditioneringsdogma wordt aangevallen. ‘Kennelijk valt rolgedrag toch niet geheel te verklaren uit imitatie en sankties,’ concludeert Joyce Outshoorn, en even verderop deelt zij mee: ‘Tot nu toe kunnen we concluderen dat het rolbegrip uit de sociale wetenschappen, dat we meestal gedachteloos gebruiken in diskussies in de vrouwenbeweging, niet voldoet.’
Een wondermooi opstel! In een omgeving waar vrouwen klakkeloos in conditioneringstheorieën geloven staat plotseling iemand op die al deze onzin verwerpt.
Als ik als kind met mijn fiets tegen een stoeprand opreed, en mijn vader zag dat toevallig, werd hij razend kwaad. Hij schold me uit, gaf me niet zelden een draai om de oren, en liet mij meestal opnieuw naar de stoeprand toerijden alwaar ik dan diende af te stappen om vervolgens mijn fiets met beide handen op de stoep te tillen. Dit heeft zich vele malen herhaald. Nu zou je toch denken dat ik onder invloed van al die bedreigingen en bestraffingen wel afleerde om met mijn fiets tegen stoepranden op te rijden. Maar het vreemde was dat ik, als mijn vader erbij was, een onbedwingbare neiging had om tegen een stoeprand op te rijden, zelfs als dat helemaal niet nodig was. En ik deed dat ook. Met als gevolg: nieuwe bedreigingen, en de rauwe kreet: ‘Hoe vaak heb ik je dat, voor de donder, nou al niet gezegd.’ Meestal kreeg ik ook een klap. Als mijn vader niet in de buurt was, kwam het eenvoudig niet bij me op om tegen een stoeprand aan te rijden, ook niet als dat handig zou zijn geweest. Dan leek het alsof ik mijn vader rustig hoorde uitleggen dat het slecht is voor band, velg en
| |
| |
wiel als je tegen een stoeprand oprijdt. Maar kon hij het zien, dan deed ik het; hij schold me uit, gaf me een klap, en ik beloofde beterschap. Nu hij al jaren dood is, betrap ik me er welhaast dagelijks op dat ik tegen stoepranden op wil rijden met mijn fiets. Toch doe ik het nooit, hoewel mijn vader het nimmer meer zien kan. En altijd denk ik: was hij er maar weer, dan zou ik tegen deze stoeprand oprijden en dan zou hij me weer uitschelden en slaan.
Soms kan gestraft worden door iemand van wie je houdt een grotere beloning zijn dan lof van iemand die je verafschuwt.
|
|