De vrouw bestaat niet
(1982)–Maarten 't Hart– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
achtjarige formuleerde, ‘vrouwen altijd de baas zijn’. Dat vond ik zelfs het opvallendste verschil tussen mannen en vrouwen; mijn vader deed altijd precies wat mijn moeder wilde; nooit was het andersom. Ook bij de familie Baks gold dat de spraakzame mevrouw Baks haar man aan de leiband had. Het gold ook voor jannetje Smoor en Japie Voogd die aan de overkant van onze straat woonden - zij gaf hem bevelen, zij schold hem uit als hij te laat thuiskwam, zij liet hem buiten op straat staan als hij zich bedronken had. Het gold ook voor Mijna en Jacob en Kareltje die in één huis aan de overkant woonden en het had, vertelde mijn vader vaak, ook gegolden voor de familie Boog die recht tegenover ons woonde. Toen de oude mevrouw Boog nog leefde had ze haar zonen verboden te trouwen en daarom waren ze ongehuwd gebleven. Toen ik, twaalf jaar oud, 's morgens vroeg van zeven tot negen uur als loopjongen bij een slager ging werken, ontdekte ik dat de slagersvrouw in de winkel de leiding had. Zij hield de administratie bij, zij betaalde mij mijn schamel weekloon uit, zij bepaalde welke klanten het eerst aan de beurt waren, zij besliste welke achterhammen er ingekocht werden, en zij schreef haar man voor in welke volgorde hij zijn bestellingen moest klaarmaken. De roodblozende slager was slechts een knoestig verlengstuk vair de botzaag, en daarom ging het ook zo goed, daarom hadden ze samen een zaak opgebouwd die klonk als een klok. Later, toen ik als broodbezorger ging werken, merkte ik precies hetzelfde op. De bakkersvrouw was de chef. Zij bepaalde hoeveel broden er de volgende dag gebakken moesten worden, zij dirigeerde de broodbezorgers naar de verschillende wijken, zij zorgde ervoor dat ik, als jongste broodbezorger, achter de zwaarste kar werd geplaatst. En waar ik ook voorreed niet de broodkar, of het nu op het Hoofd, op het Stort, of in de straten rondom de Haven | |
[pagina 25]
| |
was - overal leken de vrouwen de baas en deden de mannen als geduldige lammeren al wat hun opgedragen werd, al hing in de vele huiskamers waarin ik de rekening op zaterdag opmaakte op een Delftsblauw bord de veelzeggende spreuk aan de muur: ‘Ik ben de baas in huis, maar wat mijn vrouw zegt zal gebeuren.’ Mijn vader formuleerde een vergelijkbare gedachte altijd als volgt: ‘Ja, jongen, wij kunnen nu wel onweren, maar zij doen het bliksemen.’ En bij F.B. Hotz vond ik hetzelfde nog anders verwoord: ‘Vrouwen zijn van aard geen democraten, schreef Mencken lang geleden ongeveer; hun wil geschiedt als vanzelf - zonder hoofdelijke stemming - tegenover gezin en personeel.’ Als ik nu om me heen kijk en her en der mijn getrouwde vrienden waarneem, lijkt het alsof er niets is veranderd. ‘Ik zit nu eenmaal onder de plak bij Eva,’ verzucht de bekende schrijver Maarten B. vaak, ‘net als Karel van het R. bij Jozien.’ Meestal voegt hij er opgewekt aan toe: ‘Nou ja, de meeste mannen zitten onder de plak bij hun vrouw en dat is misschien maar goed ook.’ Soms ben ik geneigd het hem na te zeggen; in ieder geval is ook mijn ervaring dat de beste en duurzaamste verbintenissen die zijn waarbij de vrouw enigszins domineert. Als men het niet in deze termen wil uitdrukken, kan men altijd uitwijken naar Jungs formulering. Hij betoogde in een opstel dat er in een huwelijk altijd een omsluitende en een omslotene is. Welnu, mijn ervaring is dat de vrouw meestal de omsluitendeis. Als jongen overal om mij heen dominerende vrouwen en sullige, goedaardige, trouwhartige mannen waarnemend, meende ik dat het zo hoorde en ik vroeg mij nooit af hoe dat nu kwam. Nog is mij niet geheel duidelijk waar die onnadrukkelijke macht van vrouwen vandaan komt, maar het heeft ongetwijfeld te maken met datgene wat in feministi- | |
[pagina 26]
| |
sche ogen zo verwerpelijk is: verzorging. Inderdaad, zorgen voor is verwerpelijk - althans zo voor iemand zorgen dat hij of zij zelf niets meer hoeft te doen in het huishouden - omdat de vrouw die voor een man zorgt, hem in haar macht heeft. Macht is de keerzijde van zorg. Dat zorg en macht zo nauw samenhangen is niet onbegrijpelijk. Wie het eten klaarmaakt, bepaalt wat er gegeten zal worden. Wie het huis schoon houdt kan daaraan gemakkelijk het recht ontlenen om met stentorstem ‘voeten vegen’ te roepen als een ander binnenkomt. Wie andermans overhemden strijkt, kan ook bepalen wanneer die ‘andere man’ ze draagt. Als er voor je gezorgd wordt ga je je, tenzij je een botterik bent, ook altijd enigszins schuldig voelen tegenover de verzorgster. Nu is schuldgevoel volgens mij een verbazend goede voedingsbodem voor een machtsverhouding. Wie zich schuldig voelt, laat zich een bevel van degene bij wie hij in het krijt staat gemakkelijker aanleunen. Alleszins begrijpelijk dus dat feministen met grote verontwaardiging de van oudsher aan vrouwen toebedeelde verzorgende taak van de hand wijzen. Maar dat zij deze taak zien als een onderdeel van hun onderdrukking is een raadsel. Dank zij de verzorging zijn vrouwen nu juist dominant. In Socialisties Feministiese teksten 1 schreef Anja Meulenbelt een artikel over de machtsstructuren in het gezin. Ze geeft toe dat de mogelijkheid van ‘verzorging’ met zich meebrengt dat een vrouw ‘veel invloed’ heeft, maar invloed, zegt zij, is nog geen macht, ‘als je daaronder verstaat de zeggenschap over je eigen bestaan of zelfs dat van anderen’. Ja, maar zeggenschap over hun eigen bestaan of dat van anderen hebben mannen meestal ook niet. Los van die zeggenschap hebben vrouwen, dank zij de verzorging, wel degelijk macht. Als kind zag ik in ieder geval dat veel vrouwen, elk naar hun eigen aard en op hun eigen manier, domineerden, en of- | |
[pagina 27]
| |
schoon ik daaraan uiteraard niet de les verbond die Betty Friedan vrouwen geeft - ‘het is voor een vrouw veel beter op een onpersoonlijke manier in de maatschappij te concurreren zoals mannen doen, dan in haar eigen gezin haar geldingsdrang te botvieren door haar echtgenoot onder de duim te houden’ - trok ik wel de conclusie: zo wil ik later niet leven. Maar hoe het dan wel moest, wist ik ook niet. Enerzijds leek het nle beter om ongetrouwd te blijven - dan geen last van hun heerszucht -, maar anderzijds trok het mij ook niet om als vrijgezel te leven, om de simpele reden dat alle vrijgezellen die ik als kind ontmoette óf een beetje eigenaardig waren, óf naar ongewassen sokken stonken, en vaak zelfs beide. Maar trouwde je, dan bracht een engel doorgaans kinderen. Op zich geen bezwaar, maar er was altijd een kans dat zo'n kind later ongelovig zou worden en dan door een rechtvaardige God naar de buitenste duisternis zou worden verdoemd. Had je geen kinderen dan wist je tenminste zeker dat ze nooit verloren zouden gaan. Had je ze wel, dan moest je maar afwachten, hopen en bidden. Die redenering heb ik, in mijn onschuld, vaak aan dominees, ouderlingen en onderwijzers verteld. Altijd werden ze, op mijn onvergetelijke meester Mollema na, woedend. En toch vond ik het zo simpel en voor de hand liggend. Maar ja, volwassenen hadden wel meer vreemde dingen, wist ik. Ook in andere milieus dan het mijne ontdekte ik vaak dat vrouwen maar zelden de ‘onderliggende partij’ zijn. Toen ik bij mijn oom logeerde die dominee was, merkte ik dat hij zijn preken aan zijn vrouw voorlegde. Zij schrapte naar het haar goeddunkte. Zij verbood hem lange citaten uit preken van anderen op te nemen. Zij ontstak in grote woede toen hij een keer in een preek iets uit Het Beste wilde citeren. Nog zie ik haar onverbiddelijk flikkerende brilleglazen toen ze hem zei: ‘Nico, ik wil het niet hebben.’ | |
[pagina 28]
| |
Pas toen ik, in het eerste jaar van mijn studie, bij een andere oom en tante ging inwonen, kon ik een huwelijk observeren waarbij de machtsverhouding niet zo duidelijk was. Het leek wel of mijn oer-vitale, levendige, vrolijke tante spelenderwijs alle macht in handen had, maar als mijn oom Piet wilde gaan vissen en zij vond dat het te regenachtig was, kon het in ongeveer de helft van de gevallen gebeuren dat hij toch ging. Ik was in ieder geval geen partij voor mijn tante; al na een week zat ik zo grondig onder haar duim, dat ik mij zelfs niet voorstellen kon dat ik haar goede raadgevingen niet in praktijk zou brengen. Denk niet dat ze ooit ‘bevelen’ uitdeelde. Alleen slechte machthebbers delen bevelen uit; alleen als er iets aan de onderdrukking schort wordt ze als zodanig gevoeld. Wie echt de macht in handen heeft, hoeft geen bevelen te geven. Macht wordt pas dan een probleem als ze begint te tanen. En eerst dan zal een machthebber gebruik maken van zijn lichaamskracht. Anja Meulenbelt zegt: ‘Een andere machtsfaktor die tot nu toe zwaar onderschat werd, is die van fysiek geweld.’ Of die machtsfactor zwaar onderschat wordt, betwijfel ik. Mijn grootvaders sloegen er duchtig op los bij hun kinderen, maar er zijn geen berichten over fysiek geweld tegen hun vrouwen. Eén van mijn grootvaders heeft twee ouderlingen het huis uit geslagen, maar tegen mijn grootmoeder heeft hij nooit zijn hand opgeheven. Mijn vader, bij wie de handen toch gevaarlijk los zaten, heeft mijn moeder nooit geslagen of zelfs maar geknepen of vastgehouden. Terwijl mannen en vrouwen in het milieu waarin ik opgroeide bepaald niet zachtzinnig met elkaar omgingen, was fysiek geweld in mijn jeugd toch iets heel bijzonders. Het heette dat er op de Zuidvliet een roomskatholieke man woonde die zijn vrouw weleens sloeg. Samen met Krijnie Baks sloop ik op donkere winteravonden langs het huis van de paap om de jammerkreten van de vrouw te horen. | |
[pagina 29]
| |
Wij hebben nooit iets vernomen, al drukten wij soms een oor tegen het venster waarachter de gordijnen gesloten waren. Zo hebben Krijnie Baks en ik ook nooit iets gezien of gehoord van de aframmeling die ouderling Vreugdenhil steeds van zijn vrouw scheen te krijgen, en toch slopen we ook vaak genoeg langs zijn huis. Terwijl ik een jaar lang door juffrouw De Kievit neet een lang houten liniaaltje bijna elke dag geslagen werd, heb ik in mijn jeugd nooit ook maar één keer gezien dat een man zijn hand ophief tegen een vrouw. Daar uitsluitend leraren die geen orde kunnen houden hun leerlingen slaan, is het maar zeer de vraag of fysiek geweld een ‘machtsfactor’ is. Slaan is eerder een teken van onmacht dan van macht. Wat natuurlijk niet wegneemt dat fysiek geweld buitengewoon onplezierige consequenties kan hebben. Dat er ‘blijf van mijn lijf huizen’ zijn lijkt me één van de beste zaken die het feminisme heeft opgeleverd. Maar fysiek geweld hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat vrouwen ‘onderdrukt’ worden, het betekent eerder dat bepaalde mannen niet in staat zijn hun vrouwen te onderdrukken of onder de onderdrukking van hun vrouw uit te komen en daarom tot fysiek geweld overgaan. Macht is ook lang niet altijd hinderlijk. Bij de contact-advertenties van Vrij Nederland vond ik de volgende annonce: ‘Ik, jonge ongehuwde bisex vrouw, onderdanig van aard, zoek een vriendin met mannelijke instelling die mij haar wil oplegt.’ Misschien een extreem geval, maar niettemin zijn weinig dingen zo prettig als gedomineerd worden. Weinig maakt je zo gelukkig als het besef dat iemand anders, sterker en wijzer dan jij, je leidt en bestuurt. Daaraan danken godsdienststichters hun aanhang, en daardoor kan iemand als de Bhagwan geheel legaal zijn mensen financieel tot op het bot uitkleden zonder dat er iemand protesteert. Tot mijn ver- | |
[pagina 30]
| |
rassing heb ik gemerkt dat deze notie zelfs in feministische werken is doorgedrongen; in Vrouwenwerk, een uitgave van De Bonte Was, zegt iemand: ‘Mijn ervaring is echter dat zowel mannen als vrouwen altijd alleen maar zeggen dat dominerende vrouwen onaantrekkelijk zijn voor een man. In de praktijk vindt een man een dominerende vrouw voor zichzelf alleen heerlijk, op voorwaarde dat ze zich een beetje gedwee gedraagt als er anderen bij zijn, anders gaat hij af. Maar zodra ze samen zijn kan hij zich door een dominerende vrouw laten vertroetelen en hoeft hij niet langer mannelijk te zijn.’ In dit werkje lezen we trouwens wel meer opmerkelijke uitspraken over dit onderwerp. Op pagina 52 zegt een vrouw: ‘Ik ben in m'n gezin de dominerende persoonlijkheid.’ Op pagina 144 lezen we over ‘types in een vrouwengroep die niet over zich heen lieten lopen’ en op pagina 163 wordt ons verteld dat Cogita erg weerbaar is en niet over zich laat lopen. Kennelijk worden toch niet alle vrouwen met een ‘zwak ego’ de wereld ingestuurd; zelfs in feministische werken dringt zo af en toe een beeld door van een vrouw met een opmerkelijk sterk ego. Zo schrijft Betty Friedan in haar boek over een vrouw: ‘Ze was de drijvende kracht achter iedereen, ze domineerde het leven van de kinderen, zette zodra hij thuiskwam haar echtgenoot aan het werk, regeerde het huishouden met ijzeren hand.’ Is misschien dan toch waar wat Harry Mulisch in een interview zei: ‘De vrouw die onderdrukt wordt! Flauwekul, het is de mati die onderdrukt wordt. Als hij een vaasje op de schoorsteen verschuift, krijgt hij een grote mond. Overdag krijgt hij op zijn sodemieter van zijn baas, 's avonds krijgt hij met de pantoffel van zijn vrouw en nu hoort hij ook nog dat hij een onderdrukker is. Maar goed, laten we erover ophouden, eind van de maand is het feminisme voorbij.’ | |
[pagina 31]
| |
Overigens is maar de vraag of onderdrukking zich ooit laat vermijden bij verhoudingen tussen twee mensen. Ook bij homosexuele vrienden en lesbische vriendinnen heb ik vaak genoeg gezien dat in een relatie één van de twee altijd de dominerende, en de ander altijd de onderliggende partij is. Renate Rubinstein had gelijk toen ze het onvergetelijke aforisme formuleerde: ‘Eros zelf genereert onderdrukking.’ Blijft natuurlijk de vraag open waarom vrouwen, als ze thuis dan zo dominerend zijn, in het openbare leven zo zelden in bestuursfuncties worden aangetroffen. Ik heb daar onvoldoende inzicht in omdat ik mij nooit bemoei met bestuur en beheer, met organisatie en politiek. Het kan zijn dat vrouwen actief geweerd worden uit dit soort functies, maar ik heb toch ook de indruk dat ze wat dit betreft net zo zijn als ik: ze ambiëren dit soort functies helemaal niet, ze vinden vergaderen buitengewoon vervelend (en wie kan in een democratie besturen zonder te vergaderen?) en het lijkt hun eigenlijk verschrikkelijk om minister-president of kerkvoogd of commissaris van politie of curator van de universiteit te zijn. Maar betekent dat nu dat vrouwen daardoor net zo machteloos zijn als de mannen die geen bestuursfunctie ambiëren? Annie Romein-Verschoor, die wij niet van anti-feminisme kruinen beschuldigen, gewaagt van de ‘verborgen machtsuitoefening van vrouwen aan de ontbijttafel en achter de bedgordijnen’ en zij vermoedt zelfs dat dat de ‘meest spectaculaire machtsuitoefening is geweest’. Ook John Stuart Mill bespreekt in The subjection of women uitgebreid de macht achter de schermen van vrouwen van beroemde mannen en zegt dan: ‘De vrouw heeft dikwijls zelfs te veel macht over haar man; zij kan invloed hebben op zijn gedrag in zaken, waarop zij misschien niet berekend is een goede invloed uit te oefenen.’ | |
[pagina 32]
| |
Ik laat in het midden of dit alles waar is, maar zoveel is wel zeker dat je als je de feministische klassieken leest, steeds weer het gevoel krijgt dat de schrijfsters ervan niet tegen hun vaders, maar tegen hun moeders in opstand komen.
|
|