zen. Daar hij op de lagere
school onophoudelijk gepest werd, haalde Krijnie hem elke dag af. Als ze dan één van zijn belagers in het oog kreeg, gebeurde het volgende: ‘Dan stond ze te kijken, lang, knorrig, verongelijkt, een smalend trekje om de mond, de zwarte ogen vol provinciale demonie, jonge godin der wrake weggelopen achter een theelichtje, - en dan naderde ze, heerszuchtig, met hoofdschokjes, als een loerende schommelende slang, en dan kwam, soms zonder aanleiding, de trap, met een moordende kalmte en feilloos anatomisch inzicht.’ Zo beschrijft Vestdijk Koosje in Zo de ouden zongen... en toen ik dat las, riep ik stomverbaasd uit: ‘Maar heeft hij Krijnie Baks dan gekend?’
Dat Vestdijk ook een Krijnie Baks heeft beschreven, bewijst mij dat deze straatvorstin niet uitzonderlijk was. Trouwens, twee straten verder woonde nog een onbetwist leidster, en in de Sandelijnstraat wist ik een Koosje te wonen die haar schrikbewind zelfs tot de Ridderstraat uitoefende. Zij was het enige wezen op de wereld voor wie Krijnie bang was.
Denk niet dat Koosjes en Krijnies alleen bij Vestdijk voorkomen. In Call it Sleep beschrijft Henry Roth twee onvergetelijke meisjes, Esther en Polly, die op ongehoord brute wijze hun neefje David tiranniseren. Soms zijn zulke Krijnies ook vriendelijker, zoals in Wuthering Heights waarin de beide Catherines onmiskenbaar de trekken vertonen van deze grandioze straatvorstinnen. Vooral de tweede Catherine torent hoog uit boven het zwakke, ziekelijke neefje over wie zij de baas speelt.
In The Sound and the Fury durft alleen Caddy in een boom te klimmen om te kijken wat volwassenen in een slaapkamer uitvoeren, terwijl haar broers op de grond blijven staan. En in de boeken over Pippi Langkous wordt ons eveneens een beeld voorgehouden van een meisje dat alles durft, een on-