| |
| |
| |
Walter Scott en de onbetrouwbare gids
Vanaf mijn negende tot mijn twaalfde jaar heb ik nooit mijn haar gekamd. Voor die tijd deed ik het met tegenzin omdat mijn moeder het wilde en ik haar bevelen niet durfde te weigeren; na die tijd deed ik het omdat ik steeds verliefd was. In die periode van het ongekamde haar fantaseerde ik 's avonds voor het slapen gaan over prinsen met wie ik bevriend was en die ik vergezelde op lange tochten. Lezend in Walter Scott heb ik vaak moeten terugdenken aan die periode: het lijkt wel of Scott zijn inspiratie putte uit dat soort jongensfantasieën die bij hem niet van zijn negende tot zijn twaalfde jaar maar van zijn negende tot zijn zestigste jaar voor het slapen gaan opkwamen. Bovendien is op alle portretten die van hem bestaan een man te zien met ongekamd haar en dat valt slechts daarom niet op omdat vanonder het haar een door en door jongensachtig gezicht je aankijkt. Koningen komen in bijna alle romans van Scott voor; Robert C. Gordon noemde zijn boek over Scott heel toepasselijk Under which king? Dat Scott in veel opzichten zijn leven lang een schrandere jongen van twaalf jaar is gebleven blijkt ook uit het feit dat liefde, verliefdheid en dergelijke in zijn romans zo onbelangrijk zijn, het leek wel alsof hij dat facet van het leven nauwelijks interessant vond, juist zoals een jongen van twaalf al dat gedoe rondom meisjes van oudere vrienden of broers maar belachelijk vindt. Alleen in Rob Roy is sprake van een enigszins acceptabele behandeling van een verliefdheid. Maar dat is dan ook de enige roman van Scott in de ik-vorm en zeer geslaagd kan het verhaal over Frank Obaldistone en Diane Vernon toch niet genoemd worden.
Op grond van het bovenstaande zou men kunnen menen dat Scott een auteur is voor jongens: ik heb inderdaad in die periode van negen tot twaalf jaar voor het eerst Scott gelezen: een onbenullige bewerking van Ivanhoe en na dat boek had ik een groot wantrouwen tegen Scott dat veel later nog toenam toen ik Lucia di Lammermoor van Donizetti hoorde en zag. Dat soort
| |
| |
wantrouwen, dat berust op slechts heel weinig feitelijke informatie, is doorgaans niet meer weg te krijgen. Ben je eenmaal tot de overtuiging gekomen dat een bepaalde auteur niet de moeite waard is, dan kom je daar zeer moeilijk vanaf, vooral als je nog nooit een letter van hem gelezen hebt. Scott is een schrijver die bij velen dit soort wantrouwen opwekt: niemand leest hem, iedereen heeft vage ideeën over ridders, tournooien, tweegevechten, kruistochten en wendt zich huiverend af. Ik ben er ook alleen maar toe gekomen om Scott te lezen omdat Theodor Fontane in zijn brieven en essays telkens zo hoog opgeeft over Scott. Schoorvoetend nam ik Rob Roy ter hand omdat dat niet zo dik was. Maar na al een paar bladzijden begon de betovering, vooral omdat de figuren uit het boek zo direkt tot leven kwamen. Ik was zo onder de indruk van Nicol Jarvie uit die roman dat ik daarna The Heart of Mid-Lothian opsloeg. Ik was toen al wel voorbereid op dat ongelofelijke vermogen om personen tot leven te brengen maar niet op een beschrijving van een bestorming van een gevangenis door een menigte. Die eerste honderd bladzijden - zonder meer het beste dat Scott geschreven heeft - overtroffen mijn stoutste verwachtingen. Daarna moest al het andere werk wel tegenvallen, zo iets is onherhaalbaar. Maar Guy Mannering bleek een verrukkelijk boek te zijn, vooral door die onvergelijkelijke portretten van Dandie Dinmont en Dominie Sampson. The Antiquary kon mij echter maar matig bekoren, het is een zeer vreemd boek. Toch was mijn interesse voldoende gewekt om het nog maar eens te proberen met Old Mortality. Dat bleek een adembenemend boek te zijn, een groots en indrukwekkend werk en na die roman was ik voorgoed verloren, natuurlijk diende ik alles te lezen wat Scott geschreven had. Toen echter kwam de tijd dat ik mij door Ivanhoe heen worstelde, The Black Dwarf in mondjesmaat tot mij nam en Waverley doorploegde. Ook The Bride of Lammermoor viel erg tegen; afgezien van de figuur van Caleb Balderstone was er niet één echt levende persoon in dat boek. Maar A Legend of Montrose deed mij weer in mijn besluit volharden om alles van Scott te lezen: wat een prachtig verhaal over die grandioze, reeds op de brave soldaat Swejk vooruitlopende figuur, die onvergetelijke Captain Dalgetty. Dankzij Dalgetty was ik in staat om The
| |
| |
Monastery, The Abbot, Kenilworth, The Pirate, The Fortunes of Nigel en Peveril of the Peak te lezen, steeds hopend om nog eens zo'n figuur als Dalgetty tegen te komen. Er zijn veel te weinig Dalgetty's op de wereld! Maar in die romans helaas geen Dalgetty's. Toen ik ze gelezen had, had ik er genoeg van. Ik kon het niet meer opbrengen om nog meer van deze saaie romans te lezen, ik nam mij voor om alleen Redgauntlet nog te lezen, dat heette een groots werk te zijn en dan zou ik de rest laten voor wat zij was. Van Redgauntlet was ik echter zo diep onder de indruk dat ik toen manmoedig ook de andere romans gelezen heb. Quentin Durward bleek een prachtige avonturenroman te zijn en het, zoals men zegt op Jane Austen geïnspireerde, St. Ronan's Well, leek nog het meest op een buitengewoon knappe detectiveroman. Daarentegen bleek er weer een groot uithoudingsvermogen nodig te zijn voor het doorwerken van The Bethroted en The Talisman en ook Woodstock en The Surgeon's Daughter waren tamelijk saai. Gelukkig was er toen nog het kostelijke The Fair Maid of Perth en het zeker niet slechte Anna of Geierstein, naast de goede verhalen The Highland Widow en The two Drovers; zij gaven juist genoeg aanmoediging om Scotts slechtste romans, Count Robert of Paris en Castle Dangerous te kunnen doornemen.
| |
De motieven
Elke schrijver met een enigszins omvangrijk oeuvre beschikt over een aantal motieven die als tamelijk statische elementen in elke roman terugkeren en waarrond het verhaal zich uitkristalliseert. Bij Scott is dat wel heel duidelijk. In al zijn romans is het verhaal geweven rondom maaltijden die als rustpunten in een verhaal vol actie optreden en die te vergelijken zijn met een do-loop in een computerprogramma. Wie de zesentwintig romans van Scott heeft doorgenomen, heeft ongeveer honderdvijftig uitvoerige beschrijvingen van maaltijden gelezen. Wie Scott leest, krijgt onherroepelijk honger. Het vreemde is dat geen enkele criticus van Scott ooit over die maaltijden schrijft, hoewel ze toch zeer belangrijk zijn. Peveril of the Peak begint met een monstermaaltijd; in Old Mortality wordt een reusachtig ontbijt op grootse wijze
| |
| |
beschreven en in The Fair Maid of Perth is sprake van een begrafenismaaltijd waaraan honderden deelnemen. In zijn Journal spreekt Scott ook voortdurend over ‘diners’ - ik denk dat in het werk en in het leven van Scott de maaltijden de plaats innemen van liefdesscènes. Waar bij andere auteurs bemind wordt, wordt bij Scott gegeten. Vanzelfsprekend: jongens in de groei hebben nu eenmaal altijd honger. Maar je kunt ook denken aan een parallel met Faulkner. Bij Faulkner treffen ook van die rustpunten in een verhaal vol actie: dat zijn de momenten waarop de personen ‘peacefully and quietly’ in bed liggen.
Een tweede motief bij Scott is het verdrinken of bijna verdrinken. Heel belangrijk is dat in The Antiquary waarin het nog juist gered worden van verdrinking en het omkomen door verdrinking de twee polen zijn waarrond het werk geschreven is. Bij het verdrinkingsgeval speelt de onbetrouwbaarheid van de opkomende vloed een belangrijke rol: hetzelfde element zal terugkeren in The Bride of Lammermoor en Redgauntlet. In Quentin Durward is het oversteken van een snelstromende rivier een teken van moed. In bijna al die scènes rondom water is die eigenaardige ambivalentie - lafheid tegenover moed - herkenbaar, een ambivalentie die in hoge mate kenmerkend is voor Scott en uiteindelijk maakt dat zijn werken véél meer zijn dan alleen maar spannende avonturenverhalen, al zijn ze dat ook. Dit watermotief hangt ontegenzeggelijk samen met het centrale motief in Scotts werk, namelijk het motief van de onbetrouwbare gids, want water is ook onbetrouwbaar vooral in de vorm van een opkomende vloed, of in de combinatie van water en aarde: modder. En ook daar is een parallel aanwezig met Faulkner in wiens werk modder een centrale plaats inneemt als symbool voor de hachelijkheid en onzekerheid van het leven.
Vaak heb je ook dat schrijvers één of twee motieven in al hun romans verwerken die niets met het centrale motief uitstaande hebben, soms zelfs geheel overbodig zijn. Bij Scott is dat het motief van de gewelddadige dood. In al zijn romans treft het voorkomen van een vaak geïsoleerde en meestal volkomen onnodige scène waarin verslag gedaan wordt van de dood van een bijfiguur. Het valt daarbij op dat het verslag zelden langer is dan honderd woorden. Scott heeft voor de beschrijving van moord
| |
| |
en doodslag veel minder woorden nodig dan voor de beschrijving van een maaltijd. De meest gruwelijke moord in zijn werk is stellig het verslag van de wijze waarop de gijzelaar Morris uit Rob Roy door verdrinking om het leven gebracht wordt. Gijzelingen komen veel voor in het werk van Scott (The Pirate, Quentin Durward) evenals agressie van kleine, nationalistisch gezinde minderheden. Het werk van Scott is vaak beangstigend actueel!
Wat bij Scott ook nooit ontbreekt is het tweegevecht. Vanzelfsprekend komt het voor in de ridderromans over de kruistochten en in de historische romans maar zelfs in een niet-historische roman als St. Roman's Well neemt het een belangrijke plaats in. Daar is het echter geworden tot een humoristisch onderdeel van het verhaal: één bepaalde figuur uit dat werk probeert de mensen in zijn omgeving steeds tegen elkaar op te zetten om maar secondant bij een tweegevecht te kunnen zijn. Hij wordt slachtoffer van zijn eigen streven.
Toch staat het tweegevecht bij Scott niet los van het centrale motief in zijn werk. In het leven zijn er altijd situaties waarin twee partijen tegenover elkaar staan die elkaar heftig bekampen maar waarbij niet goed is uit te maken wie van de twee gelijk heeft. Om nu vast te stellen wie gelijk heeft kan men een tweegevecht houden; de uitslag daarvan is bepalend, is een soort hoger gericht. Natuurlijk is het geen goede methode maar een onbetrouwbare methode is altijd nog beter dan helemaal geen methode.
Een helaas nogal schadelijk element in het werk van Scott is de telkens voorkomende werkzaamheid van het bovennatuurlijke. Hij kon blijkbaar niet zonder maar toch past het volstrekt niet in het werk van iemand die, alle gepraat over Scott als romanticus ten spijt, in feite een uitgesproken realist was. Scotts beste beschrijvingen zijn uitermate realistisch, bij voorbeeld de fabelachtig mooie weergave van het gemekker van een aantal vrouwen in een postkantoor in The Antiquary. Als je zo iets kunt beschrijven ben je per definitie ongeschikt voor het beschrijven van bovennatuurlijke verschijnselen; dan beschrijf je zulke verschijnselen als realiteiten in plaats van ze te suggereren met subtiele aanduidingen. Scott beschrijft in The
| |
| |
Monastery het verschijnen van de White Lady alsof het een postbode is die aan de deur komt; daardoor is deze Witte Dame volstrekt ongeloofwaardig. In vele andere romans zijn er ook van dat soort verschijningen, hoewel nooit zo uitbundig als in The Monastery. Vaak zijn het dan verschijningen van reële personen uit het verhaal die op de meest onverwachte momenten opduiken (Meg Merillies, Edie Ochiltree, Norna). Meestal is dat op de grens van het aanvaardbare behalve in het geval van Norna uit The Pirate. Slechts eenmaal is Scott erin geslaagd om het bovennatuurlijke motief op een functionele en aanvaardbare wijze in een verhaal te verwerken, namelijk in het onvolprezen ‘Wandering Willie's Tale’ in Redgauntlet. In dat verhaal is er ook een samenhang tussen het bovennatuurlijke en het belangrijkste motief in het werk van Scott, namelijk het motief van de onbetrouwbare gids.
| |
De onbetrouwbare gids
Het motief van de onbetrouwbare gids komt voor in bijna alle romans van Scott. Slechts in The Pirate en The Bethroted lijkt het afwezig. Dit motief is uitermate onthullend voor datgene waar het in het werk van Scott om gaat. Al in de eerste roman, Waverly, is de onbetrouwbare gids aanwezig en hij zal, in allerlei vormen en vermommingen, optreden in de andere romans van Scott. Soms is de gids onbetrouwbaar omdat hij, volgens de maatstaven van de mensen uit de romans van Scott, behoort tot een bevolkingsgroep die niet te vertrouwen is. Ronald MacEagh, de gids van Dalgetty is één van de ‘Children of the mist’, een gewantrouwde groep. De gids van Quentin Durward is een zigeuner en de gids van Count Robert is een neger. De figuren bij Scott zijn dan ook bijna altijd geneigd om hun gidsen weg te sturen (Frank Obaldistone uit Rob Roy doet herhaaldelijk pogingen om van Andrew Fairservice af te komen) maar zoals de neger zegt die Count Robert begeleidt: ‘Geen mens, dat is zeker, die zijn weg wil ontdekken, zou beginnen met het wegjagen van zijn gids.’ De figuren bij Scott kunnen hun gids niet wegsturen want zonder hem (of haar: in Guy Mannering en in The Heart of Mid-Lothian is een vrouw de onbetrouwbare gids)
| |
| |
kun je niets beginnen ‘in deze streken, die voor een vreemdeling zonder gids, vaak ruw en ongastvrij blijken te zijn.’ Bijna altijd zijn deze streken landstreken; slechts in The Fortunes of Nigel en in The Fair Maid of Perth wordt iemand door een stad geleid, respectievelijk Londen en Perth. In het laatste geval is niet de gids maar degene die geleid wordt, een meisje van lichte zeden, de onbetrouwbare, een interessante inversie van het motief.
In enkele romans is sprake van iemand die een ander wil vergezellen en gidsen terwijl die ander alles in het werk stelt om van de gids af te komen (St. Ronan's Well, Peveril of the Peak, Woodstock). Dat lukt dan evenwel niet. Het motief van de onbetrouwbare gids is het meest luisterrijk aanwezig in Redgauntlet. In dat boek is Wandering Willie, een blinde violist, de gids van Darsie Latimer. Maar hoe kan ooit iemand die blind is een goede gids zijn? Tijdens de voettocht van Willie en Darsie vertelt Willie aan Darsie een verhaal, namelijk ‘Wandering Willie's Tale’. In dat verhaal is ook alweer sprake van een onbetrouwbare figuur die de hoofdpersoon uit dat verhaal, Steenie Steenson, Willie's Grandsire, eerst door een bos en later zelfs naar de hel gidst. Het is duidelijk dat deze onbetrouwbare persoon de duivel moet zijn en het is ook duidelijk dat we hier te maken hebben met het Droste-doos effect. Een blinde gidst een jonge man en vertelt een verhaal over iemand die door de duivel gegidst wordt. In deze vorm verteld mag dit een onwaarschijnlijke constructie lijken, in Redgauntlet is het volstrekt overtuigend mede door dat plotseling unieke taalgebruik van Willie. Scott is helaas een bedroevend slecht stilist, behalve hier. ‘Wandering Willie's Tale’ is een uniek verhaal, het wordt slechts geëvenaard door het erop lijkende verhaal Die Schwarze Spinne van Jeremias Gotthelf. In Redgauntlet is ook later opnieuw sprake van de onbetrouwbare gids, namelijk als Alex Fairford op weg gaat om zijn vriend, Darsie Latimer, te zoeken en ook hij gidsen nodig heeft om zijn weg te vinden.
Het motief van de onbetrouwbare gids zou verder niet zoveel te betekenen hebben (in de werken van Jules Verne komt het tenslotte ook vaak voor, denk aan Naar het middelpunt der aarde en De kinderen van Kapitein Grant) als het niet in hoge mate symbolisch was voor datgene waar het om gaat bij Scott, en ook
| |
| |
symbolisch voor Scott zelf. Hij was als schrijver een onbetrouwbare gids, iemand die 's avonds nog niet wist hoe hij de volgende dag zijn roman zou schrijven; hij maakte geen plan vooraf, wat zowel de eigenaardige losse structuur van zijn werk alsook die aparte, voor hem zo karakteristieke levendigheid enigszins verklaart. Geen schrijver bij wie van tevoren zo moeilijk te voorspellen is hoe het zal aflopen als bij Scott, hij wist het namelijk zelf niet. Belangrijker dan dat is evenwel dat Scotts romans bijna alle gaan over jongemannen die genoodzaakt zijn ‘to discover their way in life’, het zijn altijd mensen die geplaatst worden voor de keuze om zich te verklaren voor of tegen één van twee elkaar bestrijdende partijen. Kiezen zij voor de één dan betekent dat dat zij tegen de ander zijn. De tragiek van het niet kunnen kiezen omdat in beide partijen goede en slechte elementen of omdat in de slechte partij nu juist familieleden of vrienden of zelfs gelieven te vinden zijn, is het onderwerp van de romans van Scott. En daar past ook de onbetrouwbare gids in want deze is het negatief, de schaduw van de jonge man die niet kiezen kan. De onbetrouwbare gids bevindt zich ook tussen de twee partijen, is ook iemand die niet echt een keuze heeft gemaakt of geen keuze kan maken. Of hij is iemand die geen kleur bekent, iemand van wie je niet weet tot welke partij hij behoort. Scotts grootheid als schrijver ligt daarin dat hij steeds schrijft over mensen die tussen twee partijen instaan, mensen die niet weten te kiezen omdat zij inzien dat de wereld niet in te delen is in ‘goeden’ en ‘slechten’. Scotts falen als romanschrijver ligt hierin dat hij nooit ten volle de tragiek van het tussen twee partijen ingeklemd zijn heeft weten weer te geven, al is hij er dichtbij gekomen in Redgauntlet en Old Mortality. Die tragiek bestaat namelijk vaak daarin dat de tussen twee partijen staande figuur verketterd wordt door mensen die tot beide partijen behoren, of nog erger, vermoord worden door tijdelijk samen opererende leden van beide groepen. Zover komt het bij Scott nooit maar Morton uit Old Mortality wordt zowel door de Engelsen als door de Covenanters bijna ter dood gebracht. In Old Mortality heeft Scott zijn thema het meest volledig en meest consistent uitgewerkt. Henry Morton wordt de zondebok van de beide strijdende partijen. Ook in Waverley, waarin de gelijknamige hoofdper- | |
| |
soon is ingeklemd tussen de Jacobieten en de Engelsen heeft Scott dit thema op overtuigende wijze gestalte gegeven.
Een enkele keer is het niet een jonge man die geplaatst wordt voor het dilemma van de keuze tussen twee partijen. In Peveril of the Peak is het Bridgenorth, een al oudere man, die zich door zijn integriteit niet volledig kan vereenzelvigen met zijn partijgenoten, de Presbyterianen. Het is jammer dat dit boek zo weinig geslaagd is, het materiaal om iets groots te scheppen was ruimschoots voorhanden. Er is slechts één goed gedeelte in het boek, dat zijn de bladzijden waarin verhaald wordt hoe Julian Peveril probeert een man van zich af te schudden die hem als gids wil dienen. Zodra bij Scott mensen op weg zijn is hij op zijn best: daarom zijn de romans die bijna uitsluitend uit tochten bestaan (Waverley, Guy Mannering, Old Mortality, Rob Roy, A legend of Montrose, The Heart of Mid-Lothian en Redgauntlet) zonder meer de meest geslaagde.
Een heel interessante variant van de figuur zonder identiteit die niet kan kiezen levert A legend of Montrose. Dalgetty is namelijk iemand die het allang heeft opgegeven om een verantwoorde keuze te doen en die daarom slechts één leidraad heeft bij de keuze: wie betaalt mij het meeste? Het geld is Dalgetty's gids, een onbetrouwbare gids ongetwijfeld, maar beter een onbetrouwbare gids dan helemaal geen gids. Dankzij zijn geldelijke cynisme is Dalgetty een figuur die boven de partijen staat. Daarom kan hij ook zonder schroom zijn mening verkondigen over die partijen - hij is volkomen zich zelf, een figuur, die door volstrekte loyaliteit integer is en tegelijkertijd vrij omdat slechts geld hem bindt aan degenen voor wie hij gekozen heeft. Dalgetty is één van de weinige figuren bij Scott die het probleem van de keuze heeft kunnen oplossen. Dat het eigenlijk een schijnoplossing is betekent dat het probleem in feite onoplosbaar is. Een andere variant vinden we in The Fair Maid of Perth. In dat boek is moed de onbetrouwbare gids van Henry Smith, moed gepaard gaande met een drang tot vechten. Het brengt deze wapensmid voortdurend in moeilijkheden maar tragisch is zijn lot nooit. Scott heeft de tragiek, inherent aan dit thema, nimmer op grootse wijze gestalte kunnen geven. Dat is, merkwaardig genoeg, te danken aan een unieke eigenschap van
| |
| |
Scott, namelijk zijn boven alle lof verheven vermogen om mensen te creëren. Zijn figuren zijn te levend dan dat ze tragisch zouden kunnen zijn, vitaliteit en tragiek verdragen elkaar niet, humor en tragiek evenmin. De enige echt tragische figuur in het werk van Scott is Ravenswood; hij is dan ook niet geloofwaardig. Had Scott inderdaad de in dit thema opgesloten mogelijkheden volledig ontwikkeld dan zou hij misschien werken hebben geschreven als de zozeer door hem beïnvloede Thomas Hardy. Maar bij Hardy leven de mensen nu juist veel minder. Scotts tragiek is dat hij te veel een humorist was om één van de allergrootste romanschrijvers te kunnen worden.
| |
Scott en zijn figuren
De romans van Scott kunnen worden onderverdeeld in vier groepen. Erzijn vier kruisvaarderromans, twee buiten Engeland spelende historische romans over Karel de Stoute en Lodewijk xi, vier in Engeland spelende historische romans die ieder voor zich een bepaald gedeelte van de Engelse geschiedenis van Elizabeth i tot Karel ii behandelen. Bij die vier romans behoren ook duidelijk de twee in Schotland spelende romans voor en tijdens het leven van Mary Stuart (The Monastery en The Abbot). Ten slotte zijn er nog de echte Schotse romans, veertien in getal. In al de niet Schotse historische romans staat een koning of koningin centraal; deze koning(inn)en zijn prachtig weergegeven. Toch is het niet in deze figuren dat Scotts vermogen om mensen tot leven te wekken het meest luisterrijk schittert. Scotts beste figuren bevinden zich in de romans die in Schotland spelen; in die romans zijn het ook maar zelden de hoofdfiguren die je niet meer vergeet maar de bijfiguren. Scott kon koningen of laag op de maatschappelijke ladder staande Schotten tot leven brengen: alles wat daar tussen ligt is meestal mislukt. Dat is minder vreemd dan het op het eerste gezicht lijkt. Koningen voeren zelden of nooit gesprekken, zij geven alleen maar bevelen of spreken andere mensen toe. Laaggeplaatsten voeren eigenlijk evenmin gesprekken, ze leuteren maar wat. En dat doen die figuren bij Scott dan ook: nooit is er sprake van echte dialogen, nooit van gepsychologiseer, nooit (behalve in St. Ronan's Well,
| |
| |
een roman van Balzac avant-la-lettre) ook spreken de mensen in zijn werk over elkaar. Bij hoge uitzondering geeft Scott een enkele keer weer wat iemand denkt: in The Fortunes of Nigel verontschuldigt hij er zich zelfs voor dat hij op een bepaald moment vermeldt wat er in Nigel omgaat.
De mensen bij Scott, en dan vooral de Schotten, komen tot leven omdat ze, ieder weer anders, op een voor hen karakteristieke manier spreken. Ze hoeven maar twee zinnen te uiten en dan leven ze al. Vaak zijn het losse, volstrekt absurde of althans ongebruikelijke uitspraken waardoor die figuren tot leven komen. Zo ontmoet Alain Fairford (in Redgauntlet) een schipper, Trumbull geheten, die, ten onrechte overigens, meent dat Fairford niet onder zijn eigen naam reist. Hij houdt dan een soort toespraak tegen Fairford: ‘Young man, my grey hairs stand unreproved in this matter; for, in my line of business, when I sit under my vine and my fig-tree, exchanging the strong waters of the north for the gold which is the price thereof, I have, I thank Heaven, no disguises to keep with any man, and wear my own name of Thomas Trumbull, without any chance that the same may be polluted. Whereas, thou, who art to journey in miry ways, and amongst a strange people, mayst do well to have two names, as thou hast two shirts, the one to keep the other clean.’ Met deze woorden staat Trumbull voor je, vooral ook dankzij het merkwaardige slot van zijn monoloog dat op zo originele wijze samenvat wat hij zeggen wil.
Scott is wel The Wizard of the North genoemd. Vooral ten aanzien van dit vermogen zijn deze woorden gerechtvaardigd. Het is een vermogen dat bij mijn weten tamelijk uniek is, zelfs Dickens heeft meer ruimte nodig dan Scott om zijn figuren tot leven te wekken al gebruiken ze dezelfde methode: lange, potsierlijke maar binnen één figuur wel consistente monologen. Scott onthield waarschijnlijk heel goed wat mensen in zijn omgeving zeiden en hij heeft vast ook een grote belangstelling gehad voor alle figuren die hij ontmoette. In dit verband is een passage uit The Fortunes of Nigel interessant, ook omdat ze zo mooi contrasteert met een soortgelijke uitspraak van Gerard van het Reve die immers heeft beweerd dat datgene wat mensen in een trein zeggen nog geen twee seconden overweging waard is. ‘We
| |
| |
never found ourselves in company with the stupidest of all possible companions in a post-chaise, or with the most arrant cumber-corner that ever occupied a place in the mail-coach, without finding that, in the course of our conversation with him we had some ideas suggested to us, either grave or gay, or some information communicated in the course of our journey, which we should have regretted not to have learned, and which we should be sorry to have immediately forgotten.’ Dat immediately forgotten is kennelijk een understatement, Scott vergat zo iets blijkbaar nooit meer of hij noteerde alles. In ieder geval is in zijn werken een reusachtige hoeveelheid ‘praat’ weergegeven van allerlei aard dat domweg een neerslag moet zijn van wat hij om zich heen hoorde.
Verder is Scott uniek omdat hij fabelachtig goed massascènes kon beschrijven. Noch de veldslagen in Old Mortality noch ook de weergave van de Portuous Riot in The Heart of Mid-Lothian (in zekere zin is daarin de menigte die Portuous naar de galg leidt één van de onbetrouwbare gidsen in dit boek) vergeet men ooit. Het is vreemd dat Scott, die vaak uitgesproken rommelige en slechte zinnen schrijft, dan plotseling in staat blijkt te zijn sober en krachtig proza te schrijven.
Er waren echter ook dingen die Scott niet kon. Zo zegt hij zelf over Jane Austen: ‘That young lady has a talent for describing the involvements and feelings and characters of ordinary life which is to me the most wonderful I ever met with. The Big Bow-wow strain I can do myself like any now going, but the exquisite touch which renders ordinary commonplace things and characters interesting from the truth of the description and the sentiment is denied to me.’
Uit deze passage, die niet alleen opvalt door het gebruik van een lelijk klinkende uitdrukking als Bow-wow strain, maar ook door de voor Scott zo karakteristieke bescheidenheid, blijkt duidelijk dat hij heel goed zijn eigen beperkingen zag. Wat bij Scott ook zo opvalt is dat al zijn mensen zo door en door gezond zijn, ze kunnen slecht zijn maar er zijn nooit psychopathologische gevallen bij zoals zo vaak bij Dickens. Scott moet zelf psychisch werkelijk door en door gezond zijn geweest en toch schreef hij als een bezetene romans. Hoe is dat mogelijk? Wat was Scott voor iemand?
| |
| |
| |
Leven
Hij leefde van 1771 tot 1832. Eén van zijn benen was niet normaal - hij had min of meer een verlamd been maar hij kon ermee paardrijden en ook wandelen was niet uitgesloten. Ook in andere opzichten was de constitutie van Scott niet wat hij had kunnen zijn: hij is vaak ernstig ziek geweest en sommige van zijn werken heeft hij, tussen kreten van pijn door, vanaf zijn ziekbed gedicteerd (onder andere The Bride of Lammermoor). Scotts vader moet een echte calvinist geweest zijn, een man ook met een voorkeur voor kerkhoven die hij, samen met zijn zoon, regelmatig bezocht. Dit alles heeft in zoverre sporen nagelaten in Scotts werken dat hij een paar meesterlijke portretten van calvinisten heeft gegeven, vooral in Old Mortality. Scott is echter, ondanks of juist als gevolg van zijn calvinistische opvoeding, een volstrekt a-religieus schrijver. Godsdienst is zelfs niet eens een onbetrouwbare gids, het betekent helemaal niets in zijn werk, het heeft alleen af en toe politieke betekenis.
Dat Scott rechten heeft gestudeerd, is in veel van zijn boeken te merken. The Heart of Mid-Lothian is een roman over wetten en rechtspraak en vooral over gerechtigheid. St. Ronan's Well moet welhaast de eerste echte detectiveroman zijn (en wellicht ook de beste). Touchwood is een prachtig specimen van een privédetective, zijn voorgewende onnozelheid doet denken aan de schijnbare argeloosheid van zoveel helden uit latere detectiveromans. Het schijnt dat Scott, zoals zoveel anderen, in de puberteit een ongelukkige liefde heeft beleefd. Sommige critici (Edwin Muir) zijn geneigd daar het gehele oeuvre van Scott uit te verklaren. Maar Scott schrijft zo zelden, en als hij het doet zo weinig overtuigend, over verliefdheid of liefde dat ik niet kan geloven dat er van een ernstig jeugdtrauma sprake kan zijn geweest. Eenmaal slechts schrijft hij een paar verhelderende zinnen over liefde, namelijk in Quentin Durward: ‘They were placed in that relation to each other, in which sentiments of mutual regard are rather understood then annouched, and which often forms the most delightful hours of human existence, and as frequently leads to those which are darkened by disappointment, fickleness and all the pains of blighted hope and unrequited
| |
| |
attachment.’ De schrijver van deze, helaas ook weer lelijke zinnen, was overigens gelukkig getrouwd en had twee dochters.
Scotts romans zijn alle ontstaan na 1814, dus nadat hij drieenveertig was geworden. Als men bedenkt dat hij in de periode van 1814 tot zijn dood in 1832 behalve zesentwintig dikke romans ook nog twaalf delen brieven, twaalf delen ‘miscellaneous’ proza, een zes-delige biografie van Napoleon en een tweedelig dagboek schreef, kan men zich alleen maar verbazen over de ontzaglijke ijver van deze man. Hij moet ongeveer tweeduizend pagina's per jaar geproduceerd hebben in deze periode. Watmag het raadsel van zijn arbeid wezen? Tot op het moment dat de firma die zijn romans publiceerde en waarin Scott een deel van zijn geld had gestoken, failliet ging, is dat onduidelijk. Na het bankroet van de firma schreef Scott omdat hij vond dat hij geld moest verdienen om de schulden, ontstaan als gevolg van het bankroet, terug te kunnen betalen. Dat Scott zonder dat daarvoor een dringende noodzaak was - het kon hem tenslotte niet verweten worden dat anderen een wanbeleid hadden gevoerd - de schuldenlast op zich nam, is weer een voorbeeld van die ridderlijke en jongensachtige generositeit die zo kenmerkend is voor deze door en door edelmoedige man. Tweemaal heeft Scott in zijn leven een familielid minder vriendelijk behandeld (terecht volgens mij); voor het overige is geen biograaf in staat om ook maar één misstap van Scott op te tekenen en uit de memoires van van tijdgenoten rijst een beeld op van een uiterst vriendelijk, gastvrij en goedhartig mens.
Waarom schreef hij zo onvoorstelbaar veel? Goed: hij schreef voor geld maar hij had niet zoveel nodig. Jaarlijks inde hij duizenden ponden van de al uitgegeven werken; elke nieuwe roman leverde ook nog weer duizenden ponden op. In 1821 betaalde men hem duizend pond voor één gedicht! Er was zoveel vraag naar zijn romans dat de Ocean, een schip uit Schotland geladen met zevenduizend exemplaren van The Fortunes of Nigel, in Londen aankomend op zondag en gelost in de nacht van zondag op maandag, dadelijk terug had kunnen gaan voor een nieuwe lading. Maandagmorgen om half elf waren namelijk alle zevenduizend exemplaren van Scotts nieuwste roman verkocht en men vertelt dat in Londen de mensen op straat, al
| |
| |
wandelend, liepen te lezen in deze nieuwe roman. Scott verdiende met één roman meer dan vele andere auteurs met een heel oeuvre. Scott gebruikte het geld voor landaankopen rondom Abbotsford, net zoals Faulkner later zou doen in Oxford, Mississippi. Was landhonger de drijfveer? Charlotte, de Franse vrouw van Scott, moet eens hebben gezegd dat haar man die miserabele romans schreef omdat zij geld nodig hadden en Scott zelf heeft zich in soortgelijke bewoordingen uitgelaten over zijn eigen werk. Zo zei hij over The Monastery: ‘I agree with the public in thinking the work not very interesting; but it was written with as much care as the others - that is, with no care at all.’ Maar als hij dan alleen voor geld schreef is het weer onbegrijpelijk dat hij, toen hij zelf vond dat het nodig was na het bankroet, geen plezier meer beleefde aan het schrijven. In het Journal zijn vele uitspraken waaruit dat blijkt. Toch ontstond in die periode nog het frisse boek The Fair Maid of Perth.
Scotts persoon en werk roepen vele vragen op die niet te beantwoorden zijn. Hoe meer je van en over deze man leest, hoe minder je ervan begrijpt. Scott was geen kunstenaar die streefde naar het maken van een zo volmaakt mogelijk kunstwerk, hij was geen man met een zodanig scherpe kijk op mensen en een zodanig kwaadaardige en rancuneuze instelling ten opzichte van mensen dat dat, zoals bij toch veel romanschrijvers, zijn tijdgenote Jane Austen voorop, de inspiratie leverde voor zijn werk. En al evenmin was hij een gekweld genie zoals Emily Brontë, die trouwens veel van hem geleerd heeft. Scott was een slecht dichter; degeen die dat het eerste inzag was hij zelf. Nadat hij gelezen had hoe het ook kon, bij Byron, heeft hij bijna geen gedicht meer geschreven. Noch zijn brieven noch zijn dagboek geven ook maar enig inzicht in het waarom en het waartoe van het bij elkaar toch reusachtige oeuvre dat de Waverley-novels vormen. Scott uit zich nooit zo over zich zelf dat daardoor iets opgehelderd wordt. Ik denk niet dat hij het niet wilde maar dat hij het niet kon. Misschien is het zijn belangstelling voor geschiedenis geweest die hem ertoe bracht romans te schrijven. Hij heeft met zijn romans de geschiedenis gevitaliseerd en hij heeft, tot in onze tijd toe, honderden schrijvers geleerd hoe je historische romans moet schrijven. En toch zijn zijn echte historische romans lang
| |
| |
zo goed niet als nauwelijks historische romans te noemen werken als Redgauntlet en The Heart of Mid-Lothian. Twee dingen kan men van hem leren: uit zijn romans, brieven en dagboek blijkt dat hij elk mens, hoe hoog gestegen of hoe laag geplaatst ook met diezelfde onbevooroordeelde en onbevangen instelling benaderde; hij veroordeelt nooit, hij deprecieert nooit, hij ziet in elk individu een medemens die met respect en waardigheid behandeld moet worden. Als je zijn romans leest, leer je om alle uitingen over medemensen die een moreel oordeel, een kwalificatie inhouden, te verafschuwen. De keerzijde van deze instelling was dat Scott in het geheel geen sociale bekommernis kende. Voor hem was een doodgraver even uniek als een koning en daarom was het ook niet nodig om ze in sociaal opzicht gelijk te trekken.
Wat je verder van Scott kunt leren is die verwonderlijke, gelijkmatige wijze waarop de dood aanvaard wordt. In enkele van zijn romans uiten mensen, vlak voordat zij sterven, zich over het doodgaan en dat levert soms wonderlijke uitspraken op: ‘My hope, trust and expectation is, that the mysterious frame of humanity shall melt into the general mass of nature, to be recompounded in other forms with which she daily supplies those which daily disappear, and return under different forms,’ zegt de zigeuner, de onbetrouwbare gids in Quentin Durward, kort voordat hij wordt verhangen. Hoe vreemd is dit wonderlijke pantheïsme van een calvinistisch opgevoed schrijver! Scott is werkelijk een raadsel, een man van wie je minder begrijpt naarmate je meer van hem weet.
| |
De invloed van Scott
Scott heeft ongetwijfeld meer invloed gehad dan ooit enig ander schrijver. Hij heeft de gehele negentiende eeuw onder zijn voogdij genomen, bij is een gletscher waaruit vele rivieren ontspringen. Hij heeft bovendien de geschiedschrijving diepgaand beinvloed en tweehonderd nieuwe woorden in de Engelse taal geïntroduceerd. In zijn romans is het vertellen belangrijker dan al het andere en daarmee heeft hij de roman geëmancipeerd van de achttiende-eeuwse verhandeling over mensen tot vertelling
| |
| |
waarin mensen handelend en sprekend optreden. Hij heeft een synthese gemaakt van het Engelse drama en de Engelse roman voor hem en daarmee alle romanschrijvers die na hem kwamen zeer verplicht. Van Poeskin, die in De kapiteinsdochter rustig enkele passages opnam uit The Heart of Mid-Lothian tot Vestdijk toe heeft men roofbouw gepleegd op Scott. Zowel qua thematiek als sfeer lijkt een werk als De Vuuraanbidders, waarin ook sprake is van een jonge man die tussen twee partijen in staat en een keuze moet doen maar dat nalaat, een meesterlijke roman van Scott en het is misschien geen toeval dat de passage in De Vuuraanbidders waarin wordt beschreven hoe een dominee van de preekstoel wordt gesleurd, verdacht veel lijkt op het begin van Woodstock. Ik neem aan dat Vestdijk, in zijn jeugd bij voorbeeld, veel Scott heeft gelezen: romans als Puriteinen en Piraten, Het vijfde zegel en Ierse nachten doen zo sterk aan Scott denken dat dat nauwelijks toeval kan zijn.
| |
Scotts status als schrijver
De bewonderaars van Scott, bij voorbeeld F.R. Hart in Scotts Novels en E. Johnson in The Great Unknown, zien in hem vaak één van de grootste, zo niet de grootste romanschrijver uit de wereldliteratuur. Zijn dagboek wordt door zijn bewonderaars geprezen alsof er nooit een menselijker en ontroerender document zou zijn ontstaan. Men spreekt over zijn grote wijsheid, zijn edelmoedigheid en zijn groot psychologisch inzicht. Ja, de critici en biografen van Scott behoren ook tot de klasse der onbetrouwbare gidsen. Scott is een groot schrijver en één van zijn beste romans lezen is een gebeurtenis. Maar zelden ontroert Scott je, zelden word je getroffen door een indringende uitspraak, een helder inzicht. Voor een deel is dat te wijten aan zijn slechte stijl ook al was hij dan een ongeëvenaard verteller. Hij stapelde bijzinnen en tussenzinnen op elkaar alsof de punt nog niet bestond. Ook daarin lijkt hij op Vestdijk. Zijn proza is noch eenvoudig noch poëtisch en dat is soms jammer. Maar anderzijds vind je een merkwaardige frisheid in zijn werk, een vitaliteit en een krachtige hand die uitermate aantrekkelijk zijn.
Om het niveau aan te geven kan men hem, al lijkt dat op het
| |
| |
eerste gezicht vreemd, het beste vergelijken met een componist wiens leven bijna geheel samenvalt met dat van Scott, namelijk Beethoven (1770-1827). In ieder geval hebben zij gemeen dat zij op hun beider terrein de gehele negentiende eeuw hebben beheerst. Bij beiden treft ook die voorkeur voor het heroïsche, bij beiden diezelfde verering voor Shakespeare, diezelfde ambivalente bewondering voor Napoleon, bij beiden ook die onverschrokken, koene beheersing van het materiaal. Het zijn beiden uitgesproken extraverte persoonlijkheden al heeft Beethoven dan ook op het eind van zijn leven nog een dimensie aan zijn muziek toegevoegd. Dankzij hun extraversie kunnen zij andermans oppervlakte in heftige beroering brengen en daarin ligt hun grootheid maar tevens hun beperktheid. Dat zij veel met elkaar gemeen hadden blijkt wel uit het feit dat een derde tijdgenoot, ook zo'n soort reus, Goethe, ze beiden zeer bewonderde. Diezelfde Goethe had geen begrip voor Schubert, die zich tot Beethoven verhoudt als Jane Austen tot Walter Scott. In de wereld van Scott is weinig plaats voor het innerlijk, weinig ruimte voor al die subtiele verschuivingen en halftinten in iemands gemoed, geen begrip voor verliefdheid, geen aandacht voor mijmeringen, herinneringen, dromen, gedachtenspinsels. Het kan zeer bevrijdend zijn om enige tijd in een dergelijke atmosfeer te verkeren want in Scotts wereld is geen plaats voor alles wat ook maar enigszins ziekelijk of morbide is, geen plaats voor melancholie, bitterheid of rancune maar dat maakt ook dat men daarna des te meer kan verlangen naar de ‘Tedere ontroeringen, de droeve en dierbare tochten van het hart, | het bittere herdenken’ (Leopardi).
|
|