| |
| |
| |
L.S.
Het is mij hoogst aangenaam, dat de belangstelling in onzen nationalen spreekwoordenschat steeds grooter en grooter wordt, waardoor de vrijwillig op mij genomen taak, om dien schat bijeen te brengen, steeds meerder en meerder aan haar doel kan beantwoorden. Gaarne vermeld ik, dat de Heeren: Prof. p.o. van der chijs van Leiden, l.e. hinrichs en a. scheffers van Gorinchem, Dr. f.a. snellaert van Gent, Dr. a. de vries van Haarlem en mijn oudste zoon mij in mijn werk belangrijke diensten bewezen, zoowel als zij, die dat vroeger deden, en hunne belangstelling bleven betoonen.
Als hulpbronnen heb ik de volgende werken te vermelden:
1. Van dit werk heeft men nog een andere druk, berustende in de Haarlemsche Bibliotheek. Er bestaat hier en daar verschil in spelling met de beide drukken, die ik mogt inzien: die, welke in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage berust, en die, welke Prof. hoffmann von fallersleben in zijn pars nona der Horae Belgicae aan 't licht bragt. De overeenkomst met het laatste exemplaar is grooter dan die met het eerste. En gelijk de druk, door Prof. hoffmann von fallersleben gegeven, een spreekwoord meer heeft dan de druk, in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage voorhanden, zoo heeft het Haarlemsche exemplaar een spreekwoord meer dan het eene en dus twee meer dan het andere. Als titel, die bij de beide genoemde drukken niet gevonden wordt, vindt men in het Haarlemsche exemplaar: Ista sunt prouerbia comunia, en daar dit op de lijst der werken over Nederlandsche Spreekwoorden onder no. 2 is opgegeven, kan dat nommer vervallen, daar ook hoogstwaarschijnlijk het exemplaar van Dr. j.h. halbertsma, wat ik dáár vermeldde, wel mede tot no. 1 zal moeten gebragt worden. Die titel hier is versierd met eene houtsneêplaat, jezus op zijn twaalfde jaar voorstellende, waar Hij zich onder de wetgeleerden bevindt. Ondertusschen zijn beide en opschrift en figuur ieder afzonderlijk uitgeknipt en op een blad, niet tot het boek behoorende, opgeplakt. Achter het boek staat, op een afzonderlijk blad, met groote letteren: Delf in hollandia, boven het wapen van Delft, mede in houtsnede. In den Catalogus der Haarlemsche bibliotheek vindt men de volgende omschrijving van dit exemplaar:
‘Libellus constat 24 foliis s. 48 pagines impressis cum textu et 2 figuris xylographicis, illâ, de quâ jam dictum est, tituli loco, alterâ ultimo opusculi folio, insignia exhibente urbis Delphensis cum emblemate typographei Henrici Eckert van Homberch, a quo itaque librum typis expressum esse, dubitari nequit, quippe qui primum varia, 7 saltem cognita, scripta Antverpiae edidit, dein autem, seculo xvo. ad finem vergente, Delphos migravit, ibique suum exercitium typographicum continuavit, ut ex libris, ao. 1498 et 1499 illic ab illo editis, patet; quare et huic libello idem circiter impressionis tempus adsignandum videtur. Egit de hoc opusculo du puy, l.c. p. 71-74, koning in Cat. II. p. 14, no. 49.’
Wat met de beide genoemde drukken verschilt, heb ik alleen, en wel met het woordje Delf, aangewezen.
Het in de 2e. Afl. opgegeven no. 145* is kennelijk uit dit exemplaar geput, zoodat dáár thans van geene veranderde spelling behoeft gewaagd te worden.
34. Scielta de Proverbi, E Sentenze Italiani tolti da varie lingve, particolarmente dall' Hebrea, Araba, Caldea, Greca, Latina, Todesca, Francese, Spagnuola, Fiamenga & Italiana. Opra, in cui l'vtile contrasta co'l curioso, l'acuto co'l facile, & il vago co'l breue tessuta da givlio varrini. In questa terza editione corretta, migliorata, & accresciuta. In Venetia. m. dc. lvi. Apresso gi- | |
| |
acomo bortolv. Con licenza de' svperiori. 12o. Dit Italiaansche boekje bevat 287 bladz., en is in 28 Cap., elk weder in §§, afgedeeld. Geen spreekwoord van de op den titel genoemde talen komt hier anders dan in het Italiaansch voor, zelfs wordt er nergens opgegeven, uit welke taal het spreekwoord in de Italiaansche taal is overgebragt. Deze verzameling van varrini schijnt dus voor het Italiaansch te zijn, wat de onder no. 24 vermelde van de brune voor het Nederlandsch is. En hoewel jaartal en drukker van dit exemplaar, berustende in de Akademische Bibliotheek te Leiden, van dat, wat nopitsch opgeeft, verschilt, geloof ik, dat wij het gerustelijk van de lijst van werken over Nederlandsche Spreekwoorden kunnen schrappen.
39. a.a. pagenstecheri ad Paroemias Belgicas Dissertatio Quam Illo Praeside Publice defenderunt d. henr. blanckenstein Groninganus & d. johannes camerling Coevord. Drentinus, zijnde bl. 483-522 van zijne Sylloge Dissertationum. Franequeroe. pluvier. mdccxiii. 12o.
42. Adagia quaedam ac carmina Magis obvia et ex optimis quibusdam auctoribus collecta nec non alphabeticè digesta. In gratiam studiosoe juventutis. Brugis. vincent. m.d. cc. xxvii. kl. 8o. In alphabetische orde voor het Nederlandsch komen hier 919 spreekwoorden voor, elk door een Latijnsch spreekwoord gevolgd.
45*. p. carlos folqman. Portugeese en Nederduitse Spraakkonst, met eene wydloopige naamnoeminge, verscheide t'zamenspraaken, en eene verzamelinge van de uitgeleezenste spreekwoorden van beide talen. Lisboa. galram. m. dcc. xlii. kl. 8o. De Collecçaō de varios proverbios Hollandezes, e Portuguezes komt voor bl. 122-127, voor de Nederlandsche in alphabetische volgorde.
46. Wel niet een exemplaar van dit werkje met het vignet van de twee blaffende honden heb ik gevonden, maar toch een, dat het dáár genoemde aantal spreekwoorden bevat. In het 1e. deel vindt men 84 spreekwoorden, die in den anderen druk niet gevonden worden, doch 3 van de andere komen hier niet voor, terwijl no. 500 dáár hier zonder no. is bijgevoegd. In het 2e. deel komen 7 spreekwoorden voor, die in den anderen druk niet zijn opgenomen, doch 3 van de andere komen er niet in voor, zoodat hier dus 4 spreekwoorden meer gevonden worden. Daar dit werkje afzonderlijk is uitgegeven, en er geene Lyste van Rariteyten vooraf gaat, komt er de naam van anna folie niet voor. Er staat hier: Te Zeg-waardt. By johannes silentiarium, in Momus. Ik heb echter dezelfde aanwijzing behouden, doch alleen voor het meerdere, dat ter onderscheiding hier tusschen haakjes is geplaatst.
47. Adagiorum maximé vulgarium Thesaurus, ex Probatissimis scriptoribus Partim selectus, Carminibus Partim redditus. In Gratiam Studiosoe Juventutis. Aldenardoe. vereecken. kl. 8o. Achteraan staat: Imprimi poterit, Gandavi hâc 25. Martii 1747, onderteekend door j.f. bruynsteen Lib. Cens. Vele van de 791 in alphabetische volgorde voorkomende Nederlandsche spreekwoorden, elk door een Latijnsch gevolgd, worden mede in no. 42 gevonden, ofschoon het blijkbaar is, dat ze daarvan niet zijn overgenomen. Er bevinden zich eene menigte spreuken in, die zeer zeker niet tot spreekwoorden zullen overgegaan zijn, en die ik daarom niet heb opgenomen.
102*. Sermoen van pater Proverbus, voorkomende, bl. 47-57, in den Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen. Amst. brest van kempen. mdcccxxxiv. kl. 8o.
De aanwijzingen dezer werken is als volgt:
39. | Pagenstecher. |
42. | Adag. quaedam. |
45*. | Folqman. |
47. | Adag. Thesaurus. |
102*. | Sermoen. |
Tot de reeds behandelde rubrieken behooren nog de volgende spreekwoorden:
Aal. Hij meende eene koe bij de horens te hebben, maar hij had een' aal bij den staart gevat. |
Aandacht. Aandacht baart profijtGa naar voetnoot1). |
Aanspreker. Alle aansprekers Zijn geen hartebrekersGa naar voetnoot2). |
Aap. Apen doen apenwerkenGa naar voetnoot3). Hij heeft veel van een' omgekeerden aap. Hij houdt den aap met hemGa naar voetnoot4). Hij klouwt den aap. Je kunt sloffen ophangen, en er de apen rond laten dansen. Om met een' aap te trouwen, moet men eene meerkat zijn. Zij gapen Gelijk de apenGa naar voetnoot1). |
Aard. Twee vrienden van éénen aard helpen elkander welGa naar voetnoot2). Verscheiden aard Dient niet gepaardGa naar voetnoot3). |
Aarde. Eene en dezelfde aarde brengt niet alle vruchten voortGa naar voetnoot4). Mijn aardsche tabernakel wordt verbrokenGa naar voetnoot5). [Dit spreekwoord is ontleend uit 2 Cor. v: 1.] |
Accident. De chirurgijns kunnen den patiënt niet altijd helpen; Want de accidenten zijn somtijds meer, dan hunne kunst in 't stelpenGa naar voetnoot6). (Zie de Bijlage.) |
| |
| |
Acht. Laat ons den man vier duitjes doen: twaalf en acht is twintig. |
Achter. Eerbare lieden kloppen niet van achterenGa naar voetnoot1). Hij zal kussende bijten, en, gelijk de katten, vóór lekken en achter krabben. Ik zou je lang van voren wachten, zei Katelijntje, en Jan kwam achter inGa naar voetnoot2). Men ziet de schamele lieden liever van achteren dan van vorenGa naar voetnoot3). Te regt zoo acht men 't slimme katten, Die van voren lekken en van achter krattenGa naar voetnoot4). Wacht u voor de labben, Die vóór lekken en achter krabbenGa naar voetnoot5). [Labben of labbekakken zijn achterklappers of klappeijen, omdat labben, volgens tuinman, in zijne Fakkel der Nederd. taale, verbasterd is van klappen.] |
Adam. De eerste appelman was Adam, zoo men weet, Die zijn geluk verloor door een' appelbeetGa naar voetnoot6). |
Adel. Hij is van adel; want hij heeft een kruis op zijn gat. |
Adeldom. De ouderdom is adeldomGa naar voetnoot7). |
Ader. In de aders vloeit het bloed, Dat door 't lijf zijn' cirkel doetGa naar voetnoot8). |
Admiraal. Admiraal zeilen. |
Advocaat. Duistere en lange processen zijn der advocaten spijs en drankGa naar voetnoot9). Je lijkt den advocaat van 't vaandel wel. Zijn keelgat staat altijd open, gelijk de beurs van den advocaatGa naar voetnoot10). Het eerste en laatste spreekwoord, van deze rubriek thans opgegeven, had ik vroeger als vreemde geschrapt. |
Afgrond. Hij staat aan (of: op) den rand des afgronds. |
Alarm. Het is een leven, of er alarm wordt geslagen. |
Amsterdam. Beter burgemeester te Naarden dan schepen te Amsterdam. |
Anker. Hij blijft daar voor anker. Voor onklaar anker liggen. |
Apostel. Hij is er dominé, waar de apostels aan het kannebord hangenGa naar voetnoot11). |
Apotheker. Om goed bediend te worden, moet men een' jong' chirurgijn, een' oud' doctoor en een' rijk' apotheker hebben. |
Appel. Het is vlak in mijn oog, zei appelepiet. [Bij iets, dat juist getroffen is, bezigt men te Breda dit spreek woord.] Zij werden zoo zoet als een appeltje. |
Arbeid. Arbeid dempt de ledigheidGa naar voetnoot12). Arbeid overwint allesGa naar voetnoot13). Arbeid zockt rustGa naar voetnoot14). Daar steekt arbeid inGa naar voetnoot15). De begeerlijkheid wordt door den arbeid verslondenGa naar voetnoot16). Gij doet verloren arrebeid, Zoo gij met spotters tijd verslijtGa naar voetnoot17). Men vindt nooit minder arbeid, Dun te zwijgen op zijn' tijdGa naar voetnoot1). Wijsheid zoekt arbeidGa naar voetnoot2). Zwarigheid en arbeid Wijzen den weg tot geleerdheidGa naar voetnoot3). |
Arkel. Bredero de edelste, Wassenaar de oudste, Egmond de rijkste, Arkel de stoutste. [Reeds in den aanvang van het grafelijke stamhuis van Holland, begonnen de vier in het spreekwoord genoemde edelen zich beroemd te maken. Het eigenaardig karakter, dat in elks geslacht bijzonder uitkwam, deed het spreekwoord ontstaan.] |
Arm. De geregtigheid heeft lange armen. Hij blijft met de armen over elkander zitten. Hij heeft een' ijzeren arm. Zich in iemands armen werpen (of: Iemand in de armen vallen). |
Arme. Daar is niemand arm, dan die meent, dat 't zijne te klein isGa naar voetnoot4). Die arm is, heeft niet verloren, Daar ieder arm wordt geborenGa naar voetnoot5). |
Armoede. Wees in armoede altijd geduldig; Want God was niemand ooit rijkdom schuldigGa naar voetnoot6). |
Atmospheer. Dat valt niet in zijn' atmospheer. |
Avond. 's Avonds vóór Driekoningen mag men roepen: de koning drinktGa naar voetnoot7). De dag is de avond nietGa naar voetnoot8). Des morgens bergen; des avonds waterGa naar voetnoot9). Ik heb niets met hem uitstaande dan goeden dag en goeden morgen (of: avond)Ga naar voetnoot10). |
Azijn. Dat zijn zure bruids tranen, zei de mof, en hij dronk azijn. Hij is als een scheutje azijn in de zoete melk. [Dit spreekwoord ziet op den waanwijze.] |
Baan. De baan is gebroken. Men houdt God voor de medicijn, Zoo lang men is in smart en pijn; Maar als de ziekte is gedaan, Tracht men weêr de oude baan te gaanGa naar voetnoot11). |
Baar. Hij is nog baar. [Dat wil zeggen: het is nog een nieuweling in zijn vak. Te scheep noemt men hem een' baar, die pas aan boord komt, en lompe streken doet.] |
Baard. Daar zult gij u den baard niet vet (of: den mond niet vuil) aan maken. Zoudt gij zoeken te scheren, waar geen baard isGa naar voetnoot12)? |
Baars. Het is een vette buit, zei de visscher, en hij haalde een' walbaars op. |
Baas. Het gemak voor de eer, zei de meid, en ze sliep bij haar' baas: toen had ze maar één bed te schuddenGa naar voetnoot13). Het is een profitabel beroep, als de baas zoo aardig is, Dat hij een' daalder maakt, van hetgeen een' stuiver waardig isGa naar voetnoot14). Promptibus, zei baas Knegjes, en dan deugt het nog niet. [Dit spreekwoord is oorspronkelijk van een' te Heemstede, bij Haarlem, wonenden smid, knegjes
|
| |
| |
genaamd, die zijne goedkeuring over eenige zaak altijd door promptibus te kennen gaf. Ondertusschen bestond er weinig reden, om over de deugdelijkheid van zijn werk een gelijk oordeel te vellen.] |
Babbelaar. Zotten en bulderaars (of: babbelaars) moet men verdragen; Want zij hebben dikwijls kwade buijen en vlagenGa naar voetnoot1). |
Bacchus. Bacchus' ruiters moeten zulk een spel verwachten, Daar zij 't geld zoo zelden bij zich laten vernachtenGa naar voetnoot2). |
Bagijn. Hij is doortrapt gelijk eene bagijnenhuikGa naar voetnoot3). |
Bajonet. Dat doet mij het corpus goed, zei de soldaat, toen hem de bajonet in het lijf werd gestoken. |
Bak. Daar zal een bakkie theewater op smaken, dominé! zei de boer, en hij had zijne vrouw begraven. |
Bakhuis. Gij loopt daar den wolf in 't bakhuisGa naar voetnoot4). |
Bakkerin. Daar liggen de weggen, zei de bakkerin. [Eene wegge is eene soort van wittebrood. Het spreekwoord wordt gebezigd, wanneer eene zaak haar beslag heeft gekregen, en niet meer te veranderen is.] |
Bal. Die zich tot hoogen staat verheft, Wordt door een' harden bal getreftGa naar voetnoot5). - Het is soep van ellende en balletjes van narigheid. |
Ballast. Hij sukkelt met een slecht geballast en half geladen schip tusschen klippen en ondiepten door. |
Band. Hij is van den band gebroken. Waar hier verstand, Daar waar geen bandGa naar voetnoot6). |
Barkas. De barkas is in. [Dat wil zeggen: men leent hem niet meer. Wanneer de barkas, dat is: de groote sloep, is ingehaald, dan is de gelegenheid, om iets af te geven, voorbij.] |
Bed. Hij zocht zijn' hond onder het bed, en hij lag erop. 't Is ligt te geven goeden raad, Wanneer ik lijd, en gij voor 't bedde staatGa naar voetnoot7). |
Bederf. Veel verdoen en luttel winnen, Is 't bederf van huisgezinnenGa naar voetnoot8). |
Bedrog. Bedrog door bedrog verzetten, Is geoorloofd door de wettenGa naar voetnoot9). Die zoekt te liegen en te bedriegen, Die weet wel van 't eene bedrog op 't andere te vliegenGa naar voetnoot10). |
Beeld. Het is niet meer dan een borstbeeld. [Men zegt dit van eene schoone vrouw, die geen verstand heeft.] |
Beenderen. Blij toe is onze hond, dat hij om de beentjes komtGa naar voetnoot11). |
Beenen. Dat is eene fistel op een houten been. De bliksem is hem in de beenen geslagen. De wandeling zit mij in de beenen. |
Beer. De beeren brullen hem aan. |
Beest. Als men mensch en beest wil temmen en leeren, Dan moet men hun de portie verminderen en die zelf vermeerenGa naar voetnoot1). Het beest moet weiden, naar zijn land is. Voor menschen is de wijn; Voor beesten zal het water zijnGa naar voetnoot2). |
Bek. Als de twistzoeker zijn' bek wil bewaren, Dan moet hij niet met matrozen varen. Bek aan, of bek af. |
Bekwaamheid. Door een' kruiwagen komt men verder dan door bekwaamheid. |
Beleefdheid. De helft van uwe beleefdheid maakt mij confuus. |
Belofte. Beloften vullen den zak nietGa naar voetnoot3). Groote gaper! wat zal't al zijn? Wondere beloften (of: Vergankelijke lof) en ijdele schijnGa naar voetnoot4). |
Beraad. Bij eene dringende zaak dient kort beraad. |
Berg. Achter den berg wonen ook menschen. Als stront magt had, zou hij bergen verzetten. Bergen zonder dalen Kan niemand achterhalenGa naar voetnoot5). |
Beschroomd. Zoo gij beschroomd zijt, beneemt u de vijand het levenGa naar voetnoot6). |
Beugel. Ik zal hem door den beugel halen. |
Beul. Hij loopt den beul te gemoet. Sic itur ad astra, zei de dief, en de beul sloeg hem ridder van het houten non plus ultraGa naar voetnoot7). |
Beurs. Alle monden zijn gezusters, waren alle beurzen gebroêrsGa naar voetnoot8). Hij zal den ouden man zijne beurs vlooijenGa naar voetnoot9). |
Bier. Als mijn keeltje drinkt rijnschen wijn, dan spreekt mijn tongetje met vreugd Latijn; Maar als ik veel drink bier, Dan verlies ik al mijn wijsheid schierGa naar voetnoot10). Bier geeft aan het ligchaam kracht, Waardoor nieuw bloed wordt bijgebragtGa naar voetnoot11). Het bier wil niet bottelen. Men kan uit een vat bier geen' rooden wijn tappenGa naar voetnoot12). |
Bij. De bijen zwermenGa naar voetnoot13). Het bijtjc steekt, als 't stralen moet, al geeft het zoeten honigGa naar voetnoot14). |
Bijstand. Door eens anders bijstand Kan men wel stout zijn tegen den vijandGa naar voetnoot15). |
Binnen. Alle waakzaamheid is verloren (of: Al verloren gewacht), als het kasteel van binnen verraden isGa naar voetnoot16). Het kasteel is gemakkelijk te winnen, als het van binnen verraden isGa naar voetnoot17). |
Bitter. In zoetigheid smaakt men ook wel bitterheidGa naar voetnoot18). |
Blad. Hij lacht als een ram, die koolbladeren eetGa naar voetnoot19). |
| |
| |
Blei. Beter blei gevangen, dan stil gezetenGa naar voetnoot1). |
Blij. Blij, Door de slavernijGa naar voetnoot2). |
Blijdschap. Als de Mei komt, schuift de droefheid, en groeit de blijdschapGa naar voetnoot3). Blijdschap en droefheid hangen aan malkanderen: Heden is er blijdschap, en morgen kan 't veranderenGa naar voetnoot4). De blijdschap praat gaarne. |
Bliksem. Hooge boomen worden het eerst van den bliksem getroffen. |
Blind. Een blinde speelt nog wel eens raakGa naar voetnoot5). Geen erger blinde, dan die niet zien wil. Hij geeft er even weinig om, als een blinde om een vergrootglas. |
Bloed. Hij heeft bloed voor zijn hart. [Men zegt dit van iemand, die angstig is, voornamelijk van den borg, die meent, dat zijne goederen zullen worden aangesproken.] |
Bloem. Hij doet er nog een bloempje bij. |
Blood. Door al te bloode te zijn, verliest men somtijds eene goede gelegenheidGa naar voetnoot6). |
Bodem. Hij p... ook niet in een mandje, of er moet een goede bodem in zijn. [Men zegt dit van iemand, die vasthoudend is.] |
Boef. Zij schrijven, Gelijk de boeven kijvenGa naar voetnoot7). |
Boek. Die veel boeken hebben, maar niet lezen, Kunnen niet verstandig wezenGa naar voetnoot8). Kwade boeken moet men verachtenGa naar voetnoot9). Nieuwe boeken maken naarstige klerkenGa naar voetnoot10). Vuile boeken maken de klerken zoo lui als een varkenGa naar voetnoot11). |
Boelijn. Daar is de boelijn voor de nok. [Men bezigt dit spreekwoord bij eene algemeene verwarring.] Hij heeft het bij de boelijn moeten ophalen. [Hij heeft veel moeite, om er zich door te redderen.] |
Boer. Als de oogst in de schuur raakt, vergeet de boer zijn zwoegenGa naar voetnoot12). Boeren zijn pleitzakken. Dat is eene andere boeren-kermis. Een boer en een varken hebben zamen maar ééne ziel. Een vorst kan somtijds met een' boer te rade gaan. Haal na je, zei de boer, tien schellingen is een pond grootGa naar voetnoot13). Het is als de druif in je mond, zei de smid, en hij verkocht aan een' boer eene ijzeren treeftGa naar voetnoot14). Het is den boeren niet wijs te maken, hoe de edelluî aan den kost komenGa naar voetnoot15). Hij scheidt eraf als een boer van zijn' stront. Hij slaat den boer op den hoed. [Dat wil zeggen: hij tracht zijn oogmerk te bereiken. Het spreekwoord wordt vooral gebruikt, wanneer er pogingen worden aangewend, om geld te verkijgen.] Ik ben nog niet nootvast, zei de boer. Kul den boer: hij komt van buiten. |
Bok. Dat spreekt als een bok. Den bok tot tuinman maken. Het is nul, ik houd een bokjeGa naar voetnoot16). Hij is zoo geil als een bok. |
Bokking. Ze maken den bokking hoe langer hoe kleiner, zei de vrouw, en zij zag sprot liggenGa naar voetnoot1). |
Bonte. Hij rijdt op den bonteGa naar voetnoot2). |
Boom. Boomen zonder vruchten Baren ongenugtenGa naar voetnoot3). De grond moet zijn gezocht, Wil de boom zijn opgebrogtGa naar voetnoot4). Geen boom wast op éénen dagGa naar voetnoot5). Uit eenen eikel groeit een eikenboom. |
Boon. Hij heeft de boonen in het hoofdGa naar voetnoot6). Ik zal mijne boonen daarna zulten. Zij heeft hobbel aan hare tuinboon. [Men zegt dit van eene in ontucht levende vrouw.] |
Boord. Hij durft niet eens zijn' eigen' mast over boord zeilen. [Het is een durfniet: hij is te bloode, om een meisje te vragen.] |
Boot. Hij doet zijn best, om het bootje vlot te houden. |
Boter. Het is boter van gisterenGa naar voetnoot7). |
Boven. Boven is een magt: Die moet zijn volbragtGa naar voetnoot8). |
Brand. De brand, de zee en de vrouwen Kunnen veel kwaad brouwenGa naar voetnoot9). Ook brand in zeeGa naar voetnoot10). |
Broeder. Toezien is een geluksbroêr in alle dingenGa naar voetnoot11). |
Broek. Daarom niet getreurd, Al is de broek gescheurdGa naar voetnoot12). |
Brok. Aan dezen brok kunt gij wel worgenGa naar voetnoot13). |
Bruiloft. Tweemaal trouwen En bruiloft houën, Doet berouwen En 't hoofd klouwenGa naar voetnoot14). |
Buik. De oogen zijn gieriger dan de buikGa naar voetnoot15). Een hongerige buik vreest geen' knuppelGa naar voetnoot16). Houd heerschappij over uwen buik; want men ziet er meer door gulzigheid dan door het zwaard stervenGa naar voetnoot17). Mijn buik rammeltGa naar voetnoot18). |
Compeer. Wat zal den rijke de rijkdom baten? Zoo compeer komt, moet hij het al verlatenGa naar voetnoot19). |
Conscientie. Ik maak daar geen conscientiewerk vanGa naar voetnoot20). |
Crediet. Als gij uw crediet verloren hebt, is 't al om niet, wat gij ook doetGa naar voetnoot21). |
Curieusheid. 't Zijn vele nieuwe maren, Die curieusheid barenGa naar voetnoot22). |
Daad. Een zorgelooze raad Komt zelden tot de daadGa naar voetnoot23). |
Dag. Als het haantje kraait, dan wordt het dagGa naar voetnoot24). |
| |
| |
De spreekwoorden, die vroeger zonder aanwijzingen voorkwamen, verkrijgen thans de volgende:
De reeds gegeven aanwijzingen moeten nog met de volgende vermeerderd worden:
bl. 1. aanw. 1: Sermoen bl. 55. aanw. 2: Adag. quaedam bl. 34, 50. Adag. Thesaurus bl. 34. aanw. 17: Adag. quaedam bl. 24. aanw. 20: Adag. quaedam bl. 26. Adag. Thesaurus bl. 28. |
bl. 3. aanw. 1: Adag. quaedum bl. 40. Adag. Thesaurus bl. 39. aanw. 30: Sermoen bl. 52. |
bl. 4. aanw. 40: (Folie I. 138.) |
bl. 5. aanw. 6: Adag. quaedam bl. 34. Adag. Thesaurus bl. 34, 45. |
bl. 6. aanw. 31: Adag. Thesaurus bl. 4. |
bl. 7. aanw. 21: Adag. quaedam bl. 23. aanw. 40: Adag. quaedam bl. 39. Adag. Thesaurus bl. 36. |
bl. 9. aanw. 5: Adag. quaedam bl. 65. |
bl. 12. aanw. 1: (Folie I. 563.) aanw. 9: Adag. quaedam bl. 9. Adag. Thesaurus bl. 10. aanw. 21: Adag. quaedam bl. 27. |
bl. 14. aanw. 21: Adag. quaedam bl. 45. Adag. Thesaurus bl. 44. aanw. 22: Adag. quaedam bl. 60. |
bl. 17. aanw 6: Adag. quaedam bl. 66. aanw. 15: Sermoen bl. 48. aanw. 28: Adag. quaedam bl. 3. Sermoen bl. 55. |
bl. 18. aanw. 3: Adag. quaedam bl. 32. Adag. Thesaurus bl. 33. aanw. 4: Adag. quaedam bl. 58. aanw. 27: Adag. quaedam bl. 8. aanw. 42: Adag. quaedam bl. 65. |
bl. 20. aanw. 44: Adag. quaedam bl. 3. Adag. Thesaurus bl. 6. aanw. 45: Sermoen bl. 51. |
bl. 21. aanw. 30: Adag. quaedam bl. 11, 16. Adag. Thesaurus bl. 20. aanw. 44: Adag. quaedam bl. 61. (Folie I. 9.) Sermoen bl. 48. |
bl. 22. aanw. 1: Pagenstecher VII. |
bl. 24. aanw. 7: Sermoen bl. 51. aanw. 20: Adag. quaedam bl. 22. |
bl. 25. aanw. 8: Adag. quaedam bl. 40. Adag. Thesaurus bl. 39. aanw. 21: Adag. quaedam bl. 13. Adag. Thesaurus bl. 19. aanw. 29: Adag. quaedam bl. 35. aanw. 31: Adag. quaedam bl. 16. |
bl. 26. aanw. 7: Adag. Thesaurus bl. 2. aanw. 10: Adag. quaedam bl. 3. aanw. 26: Adag. quaedam bl. 54. |
bl. 28. aanw. 21: (Folie I. 561.) aanw. 22: Adag. quaedam bl. 68. |
bl. 29. aanw. 38: Adag. quaedam bl. 41. Adag. Thesaurus bl. 39. aanw. 39: Folqman bl. 125. |
bl. 31. aanw. 22: Sermoen bl. 48. aanw. 30: Adag. quaedam bl. 7. |
bl. 33. aanw. 7: Adag. quaedam bl. 4. |
bl. 34. aanw. 8: Adag. Thesaurus bl. 12. |
bl. 36. aanw. 33: Adag. quaedam bl. 58. |
bl. 37. aanw. 10: Adag. quaedam bl. 47. Adag. Thesaurus bl. 47. |
bl. 38. aanw. 2: Adag. quaedam bl. 21. |
bl. 39. aanw. 3: Adag quaedam bl. 60. Adag. Thesaurus bl. 64. aanw. 8: Adag. quaedam bl. 63. |
bl. 40. aanw. 3: Adag. quaedam bl. 63. aanw. 4: Adag. quaedam bl. 35. |
bl. 42. aanw. 39: Adag. quaedam bl. 22. Adag. Thesaurus bl. 25. |
bl. 43. aanw. 23: Adag. quaedam bl. 61. aanw. 26: Adag. quaedam bl. 23, 25. aanw. 29: Adag Thesaurus bl. 40. aanw. 35: Adag. Thesaurus bl. 56. |
bl. 44. aanw. 24: Adag. quaedam bl. 23, 40. Adag. Thesaurus bl. 38. |
bl. 45. aanw. 9: Adag. quaedam bl. 25. aanw. 33: Adag. quaedam bl. 37. aanw. 36: Adag. quaedam bl. 40. Adag. Thesaurus bl. 39. |
bl. 46. aanw. 14: Pagenstecher VII. Adag. quaedam bl. 28. Adag. Thesaurus bl. 8. |
bl. 48. aanw. 15: Sermoen bl. 55. |
bl. 50. aanw. 2: (Folie I. 558.) |
bl. 51. aanw. 11: Adag. quaedam bl. 7. (Folie I. 518.) aanw. 30: Adag. quaedam bl. 57. |
bl. 54. aanw. 3: (Folie I. 570.) aanw. 10: Folqman bl. 126. |
bl. 55. aanw. 22: Sermoen bl. 53. aanw. 23: Adag. quaedam bl. 61. |
bl. 56. aanw. 23: Adag. quaedam bl. 37. |
bl. 57. aanw. 17: Adag. quaedam bl. 36. |
bl. 58. aanw. 8: Sermoen bl. 51. aanw. 11: Sermoen bl. 48. |
bl. 59. aanw. 1: Sermoen bl. 48. aanw. 5: Meijer bl. 80. aanw. 7: Sermoen bl. 50. aanw. 19: Sermoen bl. 50. |
bl. 60. aanw. 20: Adag. Thesaurus bl. 25. |
bl. 61. aanw. 7: Adag. quaedam bl. 12. aanw. 22: Adag. quaedam bl. 2. Folqman bl. 123. Adag. Thesaurus bl. 6, 70. aanw. 24: Adag. quaedam bl. 8. |
bl. 62. aanw. 1: Adag. quaedum bl. 15. Folqman bl. 124. aanw. 7: Adag. Thesau us bl. 23. aanw. 13: Adag. quaedam bl. 36, 55. aanw. 20: (Folie I. 549.) |
bl. 63. aanw. 25: Adag. quaedam bl. 26. Adag. Thesaurus bl. 28. aanw. 29: Sermoen bl. 48. |
bl. 64. aanw. 25: Sermoen bl. 48. |
bl. 65. aanw. 39: Adag. quaedam bl. 36. |
bl. 68. aanw. 3: Adag. quaedam bl. 2. Adag. Thesaurus bl. 49. Sermoen bl. 54. |
bl. 69. aanw. 29: Pagenstecher VII. |
bl. 72. aanw. 12: (Folie I. 556.) |
bl. 73. aanw. 16: Folqman bl. 124. |
bl. 74. aanw. 30: Adag. quaedam bl. 12. Adag. Thesaurus bl. 18. |
bl. 76. aanw 19: Adag. quaedam bl. 12. Adag. Thesaurus bl. 13. aanw. 25: Adag. quaedam bl. 15. |
bl. 77. aanw. 5: Adag. quaedam bl. 66. aanw. 7: Adag. quaedam bl. 46. aanw. 20: Adag. quaedam bl. 53. Adag. Thesaurus bl. 55. aanw. 24: (Folie I. 288.) Adag. Thesaurus bl. 11. aanw. 27: Adag. quaedam bl. 26, 29. Adag. Thesaurus bl. 28. |
bl. 78. aanw. 11: Adag. quaedam bl. 62. aanw. 30: Adag. quaedam bl. 1. |
bl. 82. aanw. 5: Adag. quaedam bl. 39. Adag. Thesaurus bl. 36. |
bl. 83. aanw. 4: Adag. quaedam bl. 33. Adag. Thesaurus bl. 33. aanw. 25: Adag. quaedam bl. 7. aanw 30: Adag. quaedam bl. 7, 8. aanw. 37: Adag. quaedam bl. 11. |
bl. 84. aanw. 28: Adag. Thesaurus bl. 46. |
bl. 85. aanw. 17: Adag. quaedam bl. 34. |
bl. 87. aanw. 2: Adag. quaedam bl. 4. Adag. Thesaurus bl. 7. |
bl. 89. aanw. 18: Adag. quaedam bl. 64. |
bl. 91. aanw. 8: Adag. quaedam bl. 50. aanw. 11: Adag. quaedam bl. 68. |
bl. 93. aanw. 26: Adag. quaedam bl. 62. |
bl. 94. aanw. 20: Adag. quaedam bl. 4. |
bl. 98. aanw. 29: Adag. Thesaurus bl. 32. |
bl. 100. aanw. 17: Adag. quaedam bl. 10. |
bl. 102. aanw. 19: Adag. Thesaurus bl. 2. aanw. 23: Adag. quaedam bl. 41. Adag. Thesaurus bl. 39. |
bl. 106. aanw. 3: Adag. quaedam bl. 64. |
bl. 111. aanw. 13: Adag. Thesaurus bl. 69, aanw. 14: Adag. quaedam bl. 21. aanw. 18: Adag. Thesaurus bl. 57. |
Toen het tweede blad dezer Aflevering reeds ter perse was, ontving ik de hiervoren opgegeven n5. 42 en 47, die ik voor het derde blad nog heb kunnen gebruiken. Ook voor de genoemde twee eerste bladen, heb ik thans de bijkomende spreekwoorden opgegeven.
In een Spreekwoordenboek hebben getallen, op zich zelven genomen, geene waarde, of nemen althans eene zeer ondergeschikte plaats in; en daarom heb ik geen' tijd en ook weinig lust, om op de hoogte te blijven van het aantal spreekwoorden, dat wij in onze taal bezitten, voor zoo verre deze te mijner kennisse kwamen. Aan den anderen kant verdient het algemeene goedkeuring, wanneer iemand den geheelen omvang kennen wil van de zaak, waarin hij belang stelt. Uit het laatste oogpunt gezien, heb ik altijd de vraag, tot mij gerigt, beschouwd: hoe groot is het aantal Nederlandsche spreek woorden? Toen ik, voor eenige jaren, noodig had, het register der woorden over te schrijven, kon ik ook het getal spreekwoorden gemakkelijk opnemen, en bevond ik het een vijfen twintig duizendtal uit te maken. Als ik thans zou verklaren, dat het tusschen de acht en twintig en negen
| |
| |
en twintig duizend beliep, dan kon ik welligt een duizendtal te veel of te weinig opgeven. Ik wil echter gaarne voor de belangstellenden doen, wat ik, zonder veel moeite, doen kan, en opgeven, wat in eene vorige Afl. voorkomt. Het is daarom, dat ik thans mededeel, dat de 1e. Afl. 1758 spreekwoorden bevat, waaronder 54, die reeds waren opgenomen, dat is dus: 1704. Daarvan zijn er 1233 van aanwijzingen voorzien en 65 uitgelegd, terwijl er 90 in de Bijlage zullen voorkomen. De 2e. Afl. bevat 2562 spreekwoorden, waaronder 243, die reeds waren opgenomen, dat is dus: 2319. Daarvan zijn er 1482 van aanwijzingen voorzien en 173 uitgelegd, terwijl er 122 in de Bijlage zullen voorkomen. Wanneer meerdere spreekwoorden in dezelfde uitlegging zijn opgenomen, is dit slechts voor ééne uitlegging geteld. Voor het Aanhangsel bevat de 2e. Afl. 146 en de 3e Afl. 191 spreekwoorden.
Mag geen oordeel, in 't openbaar over mijn werk geveld, mij onverschillig zijn: allerminst dat van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Veelzins moet ik mij vereerd achten door het bij haar uitgebragt verslag, en ik vlei mij, dat eene aanbeveling van zulk eene aanzienlijke Instelling, mogt zij ook bij de Hooge Regering niet tot het beoogde doel hebben geleid, op het publiek niet zonder uitwerking zal blijven.
Op de aangenaamste wijze werd ik voor weinige dagen verrast, door het besluit van de Algemeene Vergadering van de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, om aan mijn werk een openbaar blijk van belangstelling te schenken, dat ik op zeer hoogen prijs stel, en dat mij niet weinig aanmoedigt, mijne taak met ijver voort te zetten.
Gorinchem,
24 September 1855.
P.J. HARREBOMÉE.
|
-
voetnoot6)
-
Adag. quaedam bl. 48. Adag. Thesaurus bl. 47.
-
voetnoot4)
- Cats bl. 461, 494. de Brune bl. 21, 22, 160. Mergh bl. 56. Tuinman I. bl. 186.
-
voetnoot5)
- Gruterus II. bl. 166. Mergh bl. 42. Tuinman II. bl. 206.
-
voetnoot9)
- de Brune bl. 2. Adag. Thesaurus bl. 55.
-
voetnoot10)
- de Brune bl. 9, 432. Adag. Thesaurus bl. 30.
-
voetnoot17)
-
Adag. quaedam bl. 27. Adag. Thesaurus bl. 26, 29.
-
voetnoot3)
-
Adag. quaedam bl. 55. Adag. Thesaurus bl. 60.
-
voetnoot4)
-
Adag. quaedam bl. 18, 49. Adag. Thesaurus bl. 21.
-
voetnoot6)
-
Adag. quaedam bl. 42. Adag. Thesaurus bl. 40.
-
voetnoot10)
-
Adag. quaedam bl. 41. Adag. Thesaurus bl. 39.
-
voetnoot1)
-
Adag. quaedam bl. 55. Adag. Thesaurus bl. 60.
-
voetnoot5)
-
Adag. quaedam bl. 13. Adag. Thesaurus bl. 18.
-
voetnoot1)
-
Adag. quaedam bl. 5. Adag. Thesaurus bl. 8.
-
voetnoot4)
-
Adag. quaedam bl. 27. Folqman bl. 124. Adag. Thesaurus bl. 29.
-
voetnoot10)
-
Adag. quaedam bl. 5. Adag. Thesaurus bl. 7.
-
voetnoot16)
- Gruterus III. bl. 153. Tuinman I. bl. 245, 313. Fakkel bl. 196. Meijer bl. 98.
-
voetnoot18)
-
Adag. quaedam bl. 47. Adag. Thesaurus bl. 47.
-
voetnoot20)
-
Adag. quaedam bl. 43. Adag. Thesaurus bl. 40.
-
voetnoot4)
-
Adag. quaedam bl. 40. Folqman bl. 126. Adag. Thesaurus bl. 38.
|