| |
| |
| |
L.S.
Bij de verschijning van de 2e. Aflevering van mijn Spreekwoordenboek, waarmede tevens het bewijs geleverd wordt van deszelfs voortzetting, is het mij eene aangename taak, te vermelden, dat ik bij voortduring belangrijke ondersteuning in mijnen arbeid blijf ondervinden. Bij hen, wie ik vroeger noemde, voegden zich de Heeren: wijlen j. auwen jr. van Groningen, c.g. boonzajer van Gorinchem, j. bouman van de Beemster, Jhr. w.i.c. rammelman elsevier van Leiden, Mr. m.c. van hall van Amsterdam, Mr. j. pan van Assen, Mr. h.j. swaving van Groenlo, Prof. h.w. tydeman van Leiden en Prof. j. van vloten van Deventer. Gaarne breng ik allen opentlijk mijnen dank voor de verleende hulpvaardigheid, waardoor mijn arbeid werd veraangenaamd, en mij een hart onder den riem gestokenGa naar voetnoot1).
Ligt er een betrekkelijk groote tijd tusschen de 1e. en 2e. Aflevering van mijn Spreekwoordenboek, die tijd is niet verloren gegaan. Door anderer hulp en eigene nasporingen zijn de volgende werken over Nederlandsche Spreekwoorden mij bekend geworden:
1. Vermeldde ik van het werk, onder no. 1 opgegeven, reeds vier uitgaven, andere vier kan ik daarbij voegen.
Altniederländische Sprichwörter nach der ältesten Sammlung, zijnde het eerste gedeelte der pars nona van hoffmann von fallersleben's Horae Belgicae. Hannover. rümpler. 1854. 8o. Deze druk, zoowel als de daarmede vergelekene, verschilt in spelling met de door mij opgegeven drukken. Wezentlijk verschil is er weinig; maar het bestaat toch, zelfs zijn er een paar andere spreekwoorden. Alleen het veranderde en bijgevoegde heb ik opgeteekend en aangewezen, en wel door achter den naam Hoffmann het cijfer van het spreekwoord te voegen.
Nog vermeldt het in April 1854 te Praag uitgegeven no. 4 van het Organ des Germanischen Museums, getiteld: Anzeiger für Kunde der Deutsche Vorzeit, onder het opschrift: Niederdeutsche Sprichwörtersammlung, twee uitgaven in quarto van deze oudste verzameling Nederlandsche spreekwoorden, zich bevindende in de Koninklijke bibliotheek te Praag. Het verslag geeft ten duidelijkste te kennen, dat dit andere drukken zijn van hetzelfde werk. Ook deze vier drukken zijn zonder opgave van schrijver, drukker of jaartal.
16*. Proverbia Belgica: ab amico non uno communicata, tali tamen, ut nesciam an nomina sua prodi velit; melioribus monumentis alio qui spectatissima, zijnde bl. 124-169 van Florilegii ethicopolitici nunquam ante hac editi Pars altera: Procurante jano grutero. Accedunt Gnomce paroemiceque Grcecorum: Item Proverbia Germanica, Belgica, Britannica, Italica, Gallica. Francof. rhodius. ciɔiɔcxi. kl. 8o. Alzoo heeft het zich bevestigd, wat ik aan het einde van no. 17 opteekende. Een volledig exemplaar der 3 deelen, in no. 16, 16* en 17 genoemd, bevindt zich in de thysius' bibliotheek te Leiden. De Nederlandsche spreekwoorden, zoowel als die van andere talen, staan in alphabetische volgorde. Dit werk, door tuinman gekend, was hem eene belangrijke bron, want het eerste deel bevat 1237, het tweede 1123, en het derde 1332 Nederlandsche spreekwoorden. Het tweede Deel van no. 25 is geheel uit het 2e. Deel van gruterus geput, ofschoon er nog 224 spreekwoorden hier en daar zijn ingevoegd, maar 20 spreekwoorden van gruterus niet opgenomen.
26. Eene vroegere uitgave van dit werk heeft
| |
| |
tot titel: Adagiorvm Chiliades tres, quce joannes sartorivs in Batavicvm sermonem propriè ac eleganter conuertit &c. breui ac perspicua interpretatione illustrauit. Antverpiae. Ex officina joannis Loëi. 1561. Deze druk komt met de beide opgegeven drukken geheel overeen, uitgenomen dat er enkele spreekwoorden zijn weggelaten, sommige veranderd en eenige bijgevoegd. Van de veranderde en bijgevoegde spreekwoorden zijn alleen, en ter onderscheiding tusschen haakjes, de aanwijzingen gegeven.
38. Duo Proverbia Belgica exposita, voorkomende, bl. 158, in th. j. ab almeloveen Opuscula Sive antiquitatum e sacris profanarum specimen, conjectanea, veterum poetarum fragmenta, & plagiariorum syllabus. Amst. waesbergios. ƆiɔiɔƆlxxxvi. kl. 8o. Het Katje van de baan zijn en Geen Kat zijn om sonder handschoen aan te grijpen, worden hier, als om ons van de baan af te brengen, van de oude volksstam de Katten afgeleid.
39*. jan zoet, Amsterdammer. d'Uitsteekenste digtkunstige werken, bestaande in verscheiden Ernsthaftige en boertige Stoffen. Naa zijn leven byeen gebragt, door een liefhebber der Nederduitsche Digtkunst. 2e. druk. Amst. verbeek. 1714. kl. 8o. De spreekwoorden komen in margine voor bij het dichtstuk: Hedensdaagsche Mantel-eer, voorstellende de groote Geldzugt deezer bedorven Eeuwen, bl. 3-29, alsmede bij een tweede dichtstuk: Bacchus Hoogtijd, ofte Dronkerts Slempdag, vertoonende de zotte overdaaden, der verkeerde Vastenavond, bl. 234-243. De 1e. druk is waarschijnlijk van 1675, blijkens een bijschrift van h.v.b.
43. De 1e. druk is van 1711, dus moet het no. 38* zijn.
† 45*. jan schut. Twee duizend zinryke beknopte Spreuken, Spreekwoorden en Sententien. Rott. maronier. 1740. 8o.
59. 2e. druk: Amst. 1807. 12o.
63. nopitsch heeft niedersächsisch-holsteinische voor Niederländische Sprichwörter aangezien. Dit nommer kan alzoo geschrapt worden.
78. Hetzelfde werkje is in 1828 uitgegeven te Groningen bij schierbeek.
116*. h. hoffmann von fallersleben. Niederländische Sprüchwörter, Denksprüche und sprüchwörtliche Redensarten, voorkomende bl. xxxviii en xxxix der Einleitung van zijne Horae Belgicae, pars sexta, ook onder den titel: Altniederländische Schaubühne. Abele Spelen ende Sotternien. Breslau. aderholz. 1838. 8o.
142. Hierbij komt: Vierde twaalftal, aldaar: 4e. Deel, bl. 337-356, in 1853-54.
144*. De Antwerpsche sancho-pança. Verzameling van ongeveer 700 spreekwoorden, uitdrukkingen en vergelykingen, die dagelyks onder het volk voorkomen. Almanach voor 1849. Antw. buschmann. kl. 8o. De ‘tweede uitgaef’ verscheen in den Almanach voor 1850.
145*. [Dr. j. van] v[loten]. Spreekwoorden, voorkomende, bl. 369, in zijne Verzameling van Nederlandsche prozastukken, van 1229-1476, naar tijdsorde gerangschikt. Leiden en Amst. gebhard & Comp. 1851. 8o. Met eenige veranderde spelling is het een uittreksel uit no. 1.
146*. Enige Friesche Spreekwijzen en Spreekwoorden, verzameld en opgeteekend door w. de wendt, in leven Schoolmeester te Ternaard. Uitgegeven en opgehelderd door r. posthumus, opgenomen in den Frieschen Volks-Almanak van 1852, bl. 49-61. Vervolg, in den Nieuwen Frieschen Volks-Almanak van 1854, bl. 60-65. Sneek. v. druten & bleeker, en Franeker. ippius fokkens. kl. 8o.
149*. Volks-Almanak, voor 1853, bevattende Verhalen, Liedjes, Anekdoten enz., en een Spreekwoord per Dag. Gent. van doosselaere. kl. 8o.
152. Mr. m.c. van hall. De Nederlandsche Spreekwoorden, tot het Regt betrekkelijk, voorkomende, bl. 247-314, in de Nieuwe Bijdragen voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving, verzameld en uitgegeven door Mr. c.a. den tex en Mr. j. van hall, 3e. Deel, no. 2. Amst. müller. 1853. 8o. Hiertoe behoort mede het spreekwoord: Kerkegoed heeft ijzeren tanden, geplaatst in het 2e. Deel, no. 2, bl. 260-264, van dat tijdschrift, en waarop ik bl. iii van mijn Spreekwoordenboek heb gewezen.
153. p.j. harrebomée. Eenige beschouwingen over den tijd, in betrekking gebragt tot het lager onderwijs, in spreekwoorden, aan den tijd ontleend, voorkomende, bl. 284-312, in de Zuid-Hollander, tijdschrift voor Opvoeding en Onderwijs, 2e. Jaarg., 4e. Afl. Leiden. noothoven v. goor. 1853. 8o. Er zijn vele, zelfs zinstorende drukfouten ingeslopen; maar ik heb geene correctie gehad.
Eerlang staat onze spreekwoorden-literatuur weder belangrijk verrijkt te worden, naardien Mr. j. van lennep sedert geruimen tijd bezig is met het bewerken eener nieuwe uitgave van winschootens Seeman. Zie Dr. m. de vries, op bl. 40 en 41 van het ten vorigen jare uitgebragte Verslag der redactie van het Nederlandsch Woordenboek. Ik zou nog meerdere titels van werken, tot de spreekwoorden-literatuur betrekkelijk, kunnen opgeven; maar daar ik de gegronde hoop heb, die werken zelven eerlang in handen te krijgen, zal ik de opgave tot zoo lang verschuiven.
Voor zoo verre ik hier nieuwe werken heb opgegeven, zijn de verkortingen, met welke deze werken aan den voet der bladzijden in het Spreekwoordenboek zijn aangewezen, als volgt:
| |
| |
16*. | Gruterus II. |
38. | Almeloveen. |
39*. | Zoet. |
116*. | Hoffmann. |
144*. | Sancho-Pança. |
145*. | v. Vloten. |
146*. | de Wendt-Posthumus I. óf de Wendt-Posthumus II. |
149*. | 1 Jan. 53. enz. tot 31 Dec. 53. |
152. | v. Hall. |
153. | Harrebomée Tijd. |
De aanwijzing voor no. 16* is van die der no. 16 en 17 genoegzaam onderscheiden; no. 116* heeft eene bijgevoegde bladzijde, en verschilt daardoor van de verdere aanwijzingen voor no. 1, die een nommer achter zich hebben; no. 149* heeft het jaartal bijgevoegd, en verschilt daardoor van no. 14; no. 152 heeft geen Deel aan te wijzen, en maakt daardoor genoegzaam onderscheid met no. 144; terwijl no. 153 ook Tijd opneemt, en daardoor van no. 142 verschilt.
Het aantal spreekwoorden, dat voor de reeds behandelde onderwerpen nog moet worden opgenomen, volgt hier, thans alleen aangewezen voor het eerste alphabetische woord. Ook voor de overige woorden, die erin voorkomen, zullen deze spreekwoorden in het Spreekwoordenboek niet worden opgenomen; maar later, op dezelfde wijze als al het andere, in een Aanhangsel eene plaatse vinden.
Aal. Aal is een zwaar maal: ik draag liever een' steen, dan dat ik ze eet. [Het laatste deel van het spreekwoord ziet op het eten van den steen: aal moge zwaar in de maag liggen, de steen wint het hem af.] De grijze aal looptGa naar voetnoot1). Het is eene aaltobbe. Hij is gevangen als een aal in de fuik. Men kan niet weten, waar de aal loopt, zei de boer, en hij zette de fuik in het wagenspoor. |
Aaltje. Alemoêr, wat doe je aan de schop? |
Aangezigt. De voorzigtigheid heeft twee aangezigten, van welke het eene dient, om ons tot het goede aan te sporen, en het andere, om het kwade van ons af te keeren. Het is een dagelijksch gezigt. [Zij is noch schoon noch leelijk.]Ga naar voetnoot2) Hij heeft een gezigt als een bietebaauw. Hij trekt een gezigt, alsof hij een' citroen voor een' china's-appel aangebeten had. Hij zet een gezigt als een loods, die het vaarwater niet kent. Hij zet een gezigt als twaalf en een oordje. Iemand in zijn aangezigt prijzen: Dat doen geen wijzen. |
Aanhouder. Waren er geene aanhouders, er waren geene dievenGa naar voetnoot3). |
Aap. Een matroos zonder mes is een aap zonder staart. Hij ging met den aap strijken, En een ander kon toekijken. Hoe mooi is de aap met zijn' nieuwen rokGa naar voetnoot4). Iemand voor den aap houdenGa naar voetnoot5). Ik sch.. een' aap, als 't waar is. Ter apenhuis wandelenGa naar voetnoot6). |
Aard. Vogels van een' aard zingen aleensGa naar voetnoot1). |
Aarde. Afgunst blijft op aarde, liefde gaat naar den hemel. De groote dieven rijden te paard, De kleine hangt men tusschen hemel en aard. Hij heeft zooveel met de aarde te doen, dat hij geen' tijd overheeft, om aan den hemel te denken. |
Aars. Had de stumper maar een' aars. Hij moet door eens andermans aars ter kerke gaan. Hij lacht zoo wit, of hij met een' gebraden appel voor zijn' aars gehad heeft. Houd je aars digt: je hemd staat in den brand. Kaarswerk Is aarswerk. Steek een' duim in uw' aars, dan kunt ge erop ronddraaijen (of: dan hebt ge een' stoel met eene kruk). Wat men mij verder over dit onderwerp heeft opgegeven, en niet reeds bij bil is opgenomen, zal men later bij gat vinden aangewezen. |
Aas. Het is zoo wit als schoppen-aasGa naar voetnoot2) |
Abraham. Zoo mijn wijf in Abrahams schoot is, zei Dorus, dan beklaag ik dien armen Abraham; want het duurt geene veertien dagen, of zij krabt hem de oogen uit. |
Absolutie. Hij zal u wel absolutie geven, zoo ge hem maar een stuk geld laat zien. |
Achtenveertigponder. Een groote titel voor een klein boek is als een achtenveertigponder voor een hoenderhok. |
Achter. De wellust moet men van achteren, niet van voren bezien. Er is geen achter zonder vóór. Het is een mal moêrtje: zij zou het hem van voren en van achteren wel willen instoppen. Hij bedriegt hem van achteren tot voren. Hij weet van voren niet, dat hij van achteren leeftGa naar voetnoot3). Van achteren: zoo kussen de hondjes. Wacht u voor een paard van achteren, voor eene hoer van voren, voor een' wagen op zij, en voor een' monnik van alle kanten. |
Achterste. Hij is zoo trotsch, of hij van 's keizers achterste was gevallen. |
Adam. Het is Adams zonde. |
Adder. Er schuilt eene adder onder de rozen. |
Adem. Men schuwt haar' adem als de dampen van Averno. [In het koningrijk Napels, in de nabijheid van de stad Pozzuoli, ligt het meer Averno. De geheele vorm van hetzelve toont aan, dat het de diepe krater van een' uitgebranden vuurspuwenden berg is geweest. Zoo helder en gezond deszelfs water thans is, zoo troebel en doodend was het vroeger, als wanneer het zulke vergiftige dam- |
| |
| |
pen uitliet, dat de vogels, die er overheen volgen, levenloos daarin nedervielen.] |
Advocaat. Daar had een zee-advocaat mij bijna beet genomen, zei de matroos, toen hij over boord was gevallen. [De zee-advocaat van den matroos is het zeemonster de haai.] Een advocaat, Een duivels kwaad. Een boer, te midden van twee advocaten: Dat is, of om één' visch twee katten zaten. Een goed advocaat is een kwaad buurman. Hij rekent als een advocaat. [Dat is: hij rekent grof, zijne rekening is zeer hoog.] Hij stelt als een advocaat, en schrijft als een meester. |
Affaire. Affaire gaat voor smerenGa naar voetnoot1). |
Afloop. Ieder watertje heeft zijn' afloop. |
Afrika. Afrika brengt altijd wat nieuws voort. |
Afrikaan. Bij velen is het bidden vreemd, gelijk bij de Afrikanen de ijskegels. |
Aken. God dank! De proost van Aken op de vischbank. [Nadat jan van bueren, proost van Aken, bij vele gelegenheden een woelig en woest leven had geleid, werd hij, den 23 Februarij 1428, door rudolf van diepholt, aan het hoofd van eenige honderden Hoekschen, naar Kuilenburg gezonden, om de stad in te nemen, te moorden, te plunderen en te branden. De aanslag, in den nacht ondernomen, scheen al dadelijk te gelukken: eene brug, over de gracht geslagen, bragt den proost met 40 man binnen. Doch de burgers boden dapperen tegenstand, verbraken de brug, deden het leger de vlugt nemen, en kregen den proost met 18 man gevangen. De laatsten werden terstond afgemaakt; maar jan van bueren wachtte een smadelijke en smartelijke dood. Hij werd naar de oude vischmarkt gesleept, op eene der vischbanken gelegd, en daar letterlijk aan mooten gekapt. Sedert is daar, onder het gemeen, dit spreekwoord ontstaan.] |
Akker. Hij is aan den wenakker. [In Groningen is een wenakker bij den landman het einde, waar hij wennen of omkeeren moet. Zie de jager, Taalk. Magazijn, 2e. Deel, bl. 344. Het spreekwoord beteekent, dat iemands zaken niet pluis zijn.] Nederigheid is geene plant, die op onzen akker groeit. |
Akte. Hij heeft de akte van vrije jagt. [Met den haarkam heeft hij vrij jagen.] |
Al. Drie allen, Drie mallen En drie niemendallen. [Dat is het personeel, waaruit een goed bestuur moet bestaan.] |
Alarm. Zijne tong is gelijk eene trompet, die steekt, en als eene trom, die alarm slaat. |
Allerheiligen. Het nazomertje van Allerheiligen Kan voor den winter niet beveiligen. |
Almanak. Almanakken zijn maar kwakken: Zij komen van Delft, En liegen de helft. Hij heeft een' almanak. [Hij heeft een ligchamelijk gebrek, daar hij niet meer afkomt.] |
Almkerk. Het blinkt als verroest Almkerk, dat zeven jaar in den rook heeft gehangen. |
Altaar. Een altaar zonder heiligen is gelijk eene taart zonder suiker. |
Ambacht. Geen ambacht zoo gering, of het voedt zijn' meester. |
Ambitie. Eer zal de beer zijne huid laten varen, dan dat een krijgsman zijne ambitie verliest. |
Ambt. Een ambt is het vogellijm voor een huwelijk. Wien God een ambt geeft, dien geeft Hij ook eene vrouw. |
Amen. Amen, zei de koster, en hij deed het boek toe. |
Amsterdam. Ik kom zoo regtstreeks van Amsterdam, zei het krom gebogcheld mannetje. |
Anker. Des duivels valstrik is sterker dan een ankertouw, en fijner dan een spinrag. Het kwade anker slachten. Stop je anker. Werp het anker uit: hier is land omtrentGa naar voetnoot1). |
Anna. Annekemoei komt om zijn geld. [Het spreekwoord wordt gebruikt van iemand, die van zijn ongeregeld leven de wrange vruchten plukt.]Ga naar voetnoot2) |
Ansjovis. Zij vroeg om Spekmannetjes, en kreeg ansjovis. [Dit is een Groningsch spreekwoord. Eene dienstmaagd zon dáár bij spekman ansjovis halen; maar zij vergiste zich, en vroeg, of ansjovis ook 50 spekmannetjes had.] |
Apostel. Dat was de meening van den apostel niet. |
Apotheker. Hij rekent als een apotheker. [Dat wil zeggen: men kan hem niet nagaan, zijne rekening is verward.] |
Appel. Ergens een appeltje van opwerpenGa naar voetnoot3). Het is een pijnappel. [Hij is te gierig, dat hij eet.] Het was er zoo vol, dat er schier geen appel tusschen de koppen doorkon. Men plukt geene oranjeappelen van brandnetels. Zij gooijen malkander met rotte appelen. Zij zou op een' oogenblik zoo gezond willen zijn als een verrotte appel. |
April. Als April blaast op zijn' hoorn, Is het goed voor gras en koorn. Aprilsche regenbuijen geven meibloemen. De heeren en de Aprillen Bedriegen, dien ze willen. 't Mag vroeg of laat zijn: April wil kwaad zijn. |
Arabier. Hij komt er per Arabier. [Men zegt dit, wanneer iets bij geluk geschiedt.] |
Arbeid. Met arbeid en geduld knaagt de muis een kabeltouw door. |
Arm. De meid loopt den vrijer met het hemd onder den arm na. Hij heeft een' sterken arm. |
Arme. De rijken te willen nadoen, staat den
|
| |
| |
armen even zoo gek, als den kikvorsch, die zich opblies, om zoo groot te zijn als een os. Konden de rijken het afkoopen, en de armen het ontloopen, er stierf geen mensch. |
Arminius. Toen aanbad elk Gomars pop, En Armijn: die kreeg den schop. |
Armoede. Als de broodzak wat goeds bekomt, is de armoede geheel en al vergeten. Als God u voor armoede bewaart, gij zult wel zorgen, dat gij niet rijk wordt. Rijke armoede is een arme rijkdom. |
Asch. Dat rijmt als eene tang op eene aschschop. |
Asschepoetster. Zij is zoo vuil als eene asschepoetsterGa naar voetnoot1). |
Athene. Hij zendt uilen naar AtheneGa naar voetnoot2). Ik had dit vroeger als een vreemd spreekwoord verworpen; thans is mij verzekerd, dat het mede tot de onzen behoort. |
Augustinus. Zijne conscientie is gelijk eene Augustijns-mouwGa naar voetnoot3). |
Avond. Een' avond spelen gaan, is een gat vol slagenGa naar voetnoot4). Hij heeft te veel in de avondlucht geloopen. Kaas is 's morgens goud, 's middags zilver, 's avonds lood. O, moeder! wat zal het van avond stinken. [De tucht zal niet weinig, maar gestreng zijn.] Ons volk is goed in orde, behalve onze boer, die is gisteren avond gestorven, zei de boerenknecht in zijne eenvoudigheid. |
Azijn. Hij is zoo zuur als azijnGa naar voetnoot5). |
Baai. Dat klinkt als een baaijen lap in een' pispot. |
Baard. Iemand den baard afdoenGa naar voetnoot6). Vieze mannen hebben vieze baardenGa naar voetnoot7). Wacht u voor de baardhennen. [Dit is eene waarschuwing tegen de gebaarde vrouwen.] Zij zou wel een' baard hebben, als zij maar zwijgen kon. [Dit wordt van de vrouw gezegd, die mannelijk handelen wil, maar door 't praten zich verraadt.] |
Baas. Beter groote knecht dan kleine baas. Dat is de wijze van baas Harmens slijpsteen. Drukke nering en slappe verdiensten, zei baas Geert. Hij is baas van het kiekenkot, als de haan niet t'huis isGa naar voetnoot8). In het stuk van vrijen is de vrijster baas. Mijne vrouw is maar wat slap aangedraaid, zei baas Geert. |
Baat. Alle baat helpt, zei de boer, en hij trok der kat een haar uit den staart, om er een nieuw wagenkussen mede te vullen. Alle baten helpen, al zijn ze kleinGa naar voetnoot9). Kleine raad Doet groote baat. |
Babel. Hij timmert een' toren van Babel in zijn hart. |
Baffelt. Hij kwam daar net van pas als Trijn te Baffelt. [Volgens de overlevering zou, in vroegeren tijd, toen de adellijken nog regts- of strafoefeningen uitvaardigden, eene zekere trijn van Baflo, in de wandeling meestal Baffelt genoemd, gelegen in de provincie Groningen, veroordeeld zijn, om gegeeseld te worden. Trijn was intusschen voortvlugtig; doch zij had, langen tijd daarna, de onvoorzigtigheid, zich derwaarts te begeven, toen er juist strafoefening zou gedaan worden. Men vernam hare komst, pakte haar, en deed haar en passant, zonder vorm van proces, daar men toch aan den gang was, eens even medegeeselen. Daarom bezigt men dit spreekwoord, wanneer iemand zich in eene moeijelijke zaak wikkelt, waarbuiten hij zich wijselijk had dienen te houden, - of zoo hij zich onvoorzigtig op eene plaats begeeft, waarvan hij diende verwijderd te blijven, en zoo doende zelf oorzaak van zijn onheil wordt.] Ik kan den geëerden inzender niet toegeven, dat dit hetzelfde spreekwoord zoude zijn, als het door mij opgegeven: Hij komt van pas als Krijn te Basselt, en dat het laatste van het eerste verbasterd is. Wel pleiten geene historische feiten, althans voor zoo verre mij bekend, voor het door mij opgegeven spreekwoord; maar er is genoeg verschil, om de beide spreekwoorden nevens elkander te plaatsen. Het eene speelt in Gelderland, het andere in Groningen; bij het eene is 't een man, bij het andere eene vrouw, die aanleiding tot het spreekwoord gaf; terwijl eindelijk de beteekenis der beide spreekwoorden lijnregt tegenover elkander staat. |
Bagge. Eene bagge in een' varkenssnuit. [Dit spreekwoord is ontleend uit Spreuk. xi: 22.] |
Bagijn. Bierdrinkers bij de tonnen, De monnik bij de nonnen, De paap bij de bagijnen: Dan is ieder bij de zijnen. Dat is eene bagijnen-daghuur. [Men bezigt dit, wanneer er eene speld gevonden is. Met zulk en dergelijk werk hielden zich de bagijnen onledig.] |
Bakhuis. Die wat hebben wil, moet erop uitsnuiven, zei de matroos, en 's morgens om vier uur had hij al een' jaap over zijn bakkuis. Een kantje van een' daalder maakt een bakkesje van een' dukaton. Hoe fijner bakhuis, hoe grooter bedrog. |
Bakker. Als hij met schenker en bakker afrekent, dan blijft er nul over. Bij ons te land hangt men telken jare iemand op, zei de Westfaalder; en als dan niemand schuldig is? was de vraag; o, antwoordde hij, dan nemen wij maar een' molenaar of een' bakker, die hebben het altijd wel verdiend. Daar is de bakker doorgekropen. De bakker heeft zijne ziel in het brood gebakkenGa naar voetnoot1). Hij is broodbakker van geloof. Wij kunnen de spietsen niet in den oven bakken, gelijk de bakker de bollen. |
Bal. Hij speelt een' goeden bal (of: Hij heeft
|
| |
| |
een' goeden bal gemaakt). Hij zoekt tijdverdrijf: hij sch.. in de hand en maakt ballen. - Hij doet balletjes in de soep. |
Band. Het kan beter van den zak dan van den band. |
Barcelona. Velen verzeggen Schiedam, maar sluiten dadelijk een verbond met Barcelona. |
Barmhartigheid. Die gaarne werken van barmhartigheid doet, heeft vele bedelaars. [Bedelaars zijn hier menschen, die voor ons bidden.] Hij is zoo nat als eene zeemeeuw, en zoo koud als menschelijke barmhartigheid. |
Batist. De arme menschen, zei de dame, hebben een zenuwgestel, dat tot het onze in dezelfde verhouding staat als zeildoek tot batist. |
Niemand zal dezen oogst onaanzienlijk noemen, integendeel zal men zich met mij verwonderen, hoe het mogelijk is, dat, op een getal van 1704 spreekwoorden, nog 145 niet ter mijner kennis kwamen, en dat na jaren verzamelens en het gebruik maken van veelvuldige bronnen. Wie met mij hierover eenstemmig denkt, zal tevens het groote nut beseffen, dat ook zijne hulp kan aanbrengen, opdat wij gezamentlijk werkzaam zijn tot het optrekken van het geheele gebouw, en daardoor ‘onze rijke moedertaal in al haren omvang bekend worde.’ En toch zullen sommigen nog zijn te leur gesteld, omdat ik niet alles opnam, wat zij de goedheid hadden, mij toe te zenden. Zoo nam ik bijv. niet op:
Hij doet hem een' afgrond aan; Hij krijgt van de afjagt; Hij is een alias; Hij krijgt op zijnen bast, enz., omdat ik dit voor geene spreekwoorden houd. Andere der mij opgegeven spreekwoorden zijn werkelijk bij mij te vinden, als:
Hij draait er zijn' aars uit, bij mij: Hij weet er zijn' aars wel in (of: uit) te draaijen; Geen monnik wordt ooit gram, als men hem mijnheer den abt noemt, bij mij: Een monnik wordt nooit gram, omdat men hem mijnheer den abt noemt; Hij heeft den ouden Adam nog niet afgelegd, bij mij: De oude Adam zit er al vroeg in, en meer andere. Eindelijk zijn vele spreekwoorden niet opgenomen, omdat het opgegeven woord geen Naamwoord is. Zoo kan het spreekwoord:
Hij spant de paarden achter den wagen, niet op achter staan; Als de meiden alleen huren, veilen zij den maagdom, kan niet op alleen geplaatst worden; Daar is anderhalf man en een paardenkop kan niet op anderhalf voorkomen, enz.
Eenige spreekwoorden, zonder aanwijzingen in het Spreekwoordenboek opgenomen, behooren thans daarvan voorzien te worden. Het zijn de volgende:
Aangezigt. De tijd heeft twee aangezigten: een mooi en een leelijkGa naar voetnoot1). |
Aap. Den ouden aap leert men geene kunstenGa naar voetnoot1). |
Aas. Eén aas heeft niet, Twee aas geeft niet, Drie en vier aas moeten geven, Daar vijf en zes aas van moeten levenGa naar voetnoot2). |
Almanak. Als het schip stoot, is het te laat in den almanak gezien, om het getij te berekenenGa naar voetnoot3). |
Angel. Geen bijtje, of zij heeft een' verborgen angelGa naar voetnoot4). |
Apostel. Troost u met apostel Gerrit: dien is het ook overkomenGa naar voetnoot5). |
Armoede. De armoede is de moeder van alle kunstenGa naar voetnoot6). |
Aurora. Zij is zoo bekoorlijk als het beeld van AuroraGa naar voetnoot7). |
Avond. Hoe later op den avond (of: de markt), hoe schooner volkGa naar voetnoot8). |
Baas. De vrouw is de baasGa naar voetnoot9). |
Bak. Het regent, alsof het met bakken van den hemel werd gegotenGa naar voetnoot10). Hij knort aan den vollen bakGa naar voetnoot11). |
Bakker. De bakker, die liever-koekjes bakt, is doodGa naar voetnoot12). |
Balk. Hij gooit het over de balkenGa naar voetnoot13). |
De reeds gegeven aanwijzingen worden met de volgende vermeerderd:
bl. 1. aanw. 2: Sancho-Pança bl. 51. aanw. 14: Zoet bl. 25. aanw. 17: Gruterus II. bl. 139. Sancho-Pança bl. 25. aanw. 20: Tuinman I. bl. 310, nal. bl. 31, II. bl. 120. aanw. 24: Tuinman II. bl. 56. aanw. 27: Sancho-Pança bl. 41. |
bl. 2. aanw. 12:14 Dec. 53. aanw. 24: Gruteurs II. bl. 138. Sancho-Pança bl. 36. aanw. 29: Gruterus II. bl. 141. aanw. 39: Tuinman II. bl. 218. |
bl. 3. aanw. 11: Gruterus II. bl. 132. aanw. 24: Gruterus II. bl. 163. aanw. 28: Gruterus II. bl. 124. 7 Mei 53. aanw. 37: Sancho-Pança bl. 24. |
bl. 4. aanw. 2: v. Eijk II. nal. 19. aanw. 4: Gruterus II. bl. 133. aanw. 6: Gruterus II. bl. 140. aanw. 7: Gruterus II. bl. 141. aanw. 9: Tuinman I. bl. 253, II. bl. 61. aanw. 13:21 Nov. 53. aanw. 21: Sancho-Pança bl. 41, 61. aanw. 36: Gruterus II. bl. 149. |
bl. 5. aanw. 3: Cats bl. 465. aanw. 5: Gruterus II. bl. 132. aanw. 11: Gruterus II. bl. 162. aanw. 16: Gruterus II. bl. 134. aanw. 21:27 Jan. 53. aanw. 24: Gruterus II. bl. 161. |
bl. 6. aanw. 16: v. Kijk III. 43. v. Hall bl. 304. aanw. 21: Gruterus II. bl. 129. aanw. 23: Gruterus II. bl. 138. aanw. 27: Gruterus II. bl. 145. aanw. 33: Gruterus II. bl. 165. |
bl. 7. aanw. 9: Gruterus II. bl. 134. aanw. 13: Gruterus II. bl. 136. aanw. 20: Gruterus II. bl. 144. Hoffmann bl. XXXVIII. aanw. 26: Gruterus II. bl. 145. aanw. 27: v. Hall bl. 306. aanw. 32: Gruterus II. bl. 143. aanw. 33: Gruterus II. bl. 145. aanw. 34: Gruterus II. bl. 155. aanw. 40: Gruterus II. bl. 165. |
bl. 8. aanw. 21: Gruterus II. bl. 149. aanw. 38: Gruterus II. bl. 168. aanw. 40: 3 Maart 53. |
bl. 9. aanw. 2: Tuinman I. bl. 126. aanw. 5: Harrebomée IV. bl. 355. |
bl. 10. aanw. 7: Gruterus II. bl. 131. aanw. 11: Sancho Pança bl. 58. aanw. 14: Gruterus II. bl. 153. aanw. 17 Gruterus II. bl. 131, 137. aanw. 23: Gruterus II. bl. 125. aanw. 27: v. Eijk II. 53. Harrebomée Tijd bl. 305. aanw. 32: Harrebomée Tijd bl. 306. |
bl. 11. aanw. 7: Tuinman II. bl. 127. aanw. 37: Tuinman II. bl. 120. |
bl. 12. aanw. 9: Sancho-Pança bl. 35. aanw. 11: Gruterus II. bl. 159. aanw. 14: Gruterus II. bl. 130. aanw. 16: Gruterus II. bl. 138. aanw. 21: Harrebomée IV. 1. 19 Aug. 53. |
bl. 13. aanw. 25: Sancho-Pança bl. 32. |
bl. 14. aanw. 9: Gruterus II. bl. 149. Harrebomée IV. bl. 345. aanw. 15: Tuinman I. bl. 127. aanw. 18: Tuinman I. bl. 128. aanw. 22: Sancho-Pança bl. 31. 16 Sept. 53. aanw. 39: Tuinman I. bl. 238. |
bl. 15. aanw. 6: Gruterus II. bl. 146. aanw. 13: Gruterus II. bl. 132. |
| |
| |
bl. 16. aanw. 1: Gruterus II. bl. 138. aanw. 7: Witsen bl. 500. aanw. 26: v. Hall bl. 309. aanw. 42: Gruterus II. bl. 135. aanw. 44:15 Mei 53. aanw. 48: Gruterus II. bl. 160. aanw. 50: Gruterus II. bl. 169. |
bl. 17. aanw. 6: 11 Maart 53. aanw. 7: Sancho-Pança bl. 35. Harrebomée Tijd bl. 238. aanw. 9: Gruterus II. bl. 135. aanw. 14: Gruterus II. bl. 160. aanw. 20:20 April 53. aanw. 27: Sancho-Pança bl. 24. aanw. 28: v. Eijk I. nal. 68, III. 36. Sancho-Pança bl. 22. Harrebomée Tijd bl. 300. aanw. 34: Sancho-Pança bl. 52. Harrebomée Tijd bl. 292. |
bl. 18. aanw. 4: Gruterus II. bl. 162. aanw. 11: Gruterus II. bl. 124. aanw. 12: Gruterus II. bl. 132. aanw. 14: Gruterus II. bl. 127. aanw. 24:28 Maart 53. aanw. 27: Gruterus II. bl. 128. aanw. 31: Gruterus II. bl. 133, 148. aanw. 33: Gruterus II. bl. 144. 26 Maart 53. aanw. 35: Harrebomée Tijd bl. 312. aanw. 39: Gruterus II. bl. 153. aanw. 41: Gruterus II. bl. 159. aanw. 44: v. Vloten bl. 369. aanw. 45: Gruterus II. bl. 130. |
bl. 19. aanw. 2: v. Hall bl. 310. aanw. 5: Gruterus II. bl. 154. aanw. 10: Gruterus II. bl. 128. aanw. 32: Tuinman II. bl. 84. |
bl. 20. aanw. 3: Gruterus II. bl. 126. aanw. 15: Harrebomée IV. 10. aanw. 41:24 Nov. 53. aanw. 44: Zoet bl. 9. 24 Julij 53. aanw. 45: Sancho-Pança bl. 27. |
bl. 21. aanw. 2: Harrebomée IV. bl. 341. aanw. 6: Gruterus II. bl. 146. aanw. 7: Sancho-Pança bl. 50. aanw. 20: Gruterus II. bl. 135. aanw. 30: Gruterus II. bl. 137. v. Hall bl. 306. aanw. 40: Sancho-Pança bl. 29. aanw. 44: Gruterus II. bl. 164. |
bl. 22. aanw. 11: Gruterus II. bl. 156. aanw. 16: Gruterus II. bl. 168. |
bl. 23. aanw. 2: Gruterus II. bl. 143, 152. aanw. 9: Gruterus II. bl. 149. aanw. 17: Harrebomée IV. bl. 345. aanw. 20: Gruterus II. bl. 168. aanw. 21: Gruterus II. bl. 168. |
bl. 24. aanw. 7: Zoet bl. 11. aanw. 9: v.Hall bl. 253. aanw. 10: 22 Maart 53. aanw. 14: v. Hall bl. 310. aanw. 29: Almeloveen bl. 153. aanw. 42: Gruterus II. bl. 140. |
bl. 25. aanw. 1: Gruterus II. bl. 141. aanw. 8: Sancho-Pança bl. 43. aanw. 13: Gruterus II. bl. 140. aanw. 17: v. Eijk III. 9. aanw. 29: Gruterus II. bl. 157. |
bl. 26. aanw. 5: Tuinman I. nal. bl. 23. aanw. 7: Gruterus II. bl. 124. aanw. 8: Gruterus II. bl. 124. aanw. 10: Gruterus II. bl. 124. Sancho-Pança bl. 47. aanw. 12: Harrebomée IV. bl. 353. aanw. 14: v. Hall bl. 266. aanw. 26: Gruterus II. bl. 162. aanw. 27:21 Maart 53. aanw. 28: Gruterus II. bl. 165. aanw. 30: Gruterus II. bl. 162. |
bl. 27. aanw. 5: Gruterus II. bl. 125. aanw. 10: Gruterus II. bl. 161. aanw. 11: Gruterus II. bl. 139. aanw. 13: 25 Nov. 53. |
bl. 28. aanw. 7: Harrebomée Tijd 146. aanw. 12: Harrebomée Tijd 6. aanw. 22: Zoet bl. 27. 9 Aug. 53. aanw. 24: Tuinman I. bl. 349. aanw. 33: Sancho-Pança bl. 48. |
bl. 29. aanw. 6: v. Eijk I. nal. 44. Harrebomée Tijd bl. 294. aanw. 35: Harrebomée Tijd bl. 288. aanw. 39:12 Julij 53. aanw. 43: Tuinman I. bl. 237. Sancho-Pança bl. 54. |
bl. 30. aanw. 20: Harrebomée Tijd 217. aanw. 27: v. Eijk I. nal. 75. |
bl. 31. aanw. 10: Gruterus II. bl. 147. aanw. 22: Sancho-Pança bl. 50. aanw. 28: Tuinman II. bl. 86. aanw. 31: Gruterus II. bl. 128. v. Vloten bl. 369. 8 Aug. 53. aanw. 38: Gruterus II. bl. 132. aanw. 39: Gruterus II. bl 139. |
bl. 32. aanw. 28: Harrebomée Tijd bl. 300. aanw. 29: v. Hall bl. 256, 259. |
Onder deze aanwijzingen zijn er een paar, die ik als drukfeilen had kunnen aanwijzen, en eenige, die ik, na de verschijning der 1e. Aflevering, uit tuinman en v. eijk heb opgeteekend. Tuinman heeft zeer vele spreekwoorden onder zijne verklaringen opgenomen, zoodat men hem uit zijne registers slechts voor een klein deel kan kennen. Die spreekwoorden, veeltijds in curcyf gedrukt, had ik met de aan het hoofd geplaatste vroeger alleen aangewezen; thans vermeen ik alles te hebben opgenomen, ook wat niet curcyf staat, voor zoo verre 't spreekwoorden zijn, behalve die, welkeslechts benamingen of scheldnamen van personen bevatten, en waaraan hij eene geheele afdeeling heeft gewijd. En v. eijk neemt, in zijne proeven ter verklaring van spreekwoorden en spreekw. zegswijzen, naar wier oorsprong of zin is gevraagd, nog eenige spreekwoorden op, die ik vroeger niet, maar thans mede heb aangewezen.
Eindelijk nog een woord aan de recensenten der 1e. Aflevering, welk woord ik mede tot mijne lezers rigt, omdat zij, gelijk ik meen, ook daarbij belang hebben.
Aan alle recensenten breng ik mijnen dank voor hunne aanprijzende aankondiging en de aanbeveling van mijn werk; den Heer [Dr. j.] t[ideman] (in den Alg. Konst- en Letterbode, no. 4 van 1854) daarenboven voor zijne spoedige aankondiging, - den Heer [Dr. h.j.] nassau (in De Recensent, no. 4 van 1854) voor den ‘wensch, om iets bij te brengen tot zijne meerdere volmaking,’ om welken ten uitvoer te brengen ‘'t boek’ den geachten Taalmijmeraar ten zeerste zij aanbevolen, - den Duitschen recensent (in no. 26 van het Literarisches Centralblatt für Deutschland, Leipzig, 1854), omdat hij mijn werk ten voorbeeld voor de handeling der Duitsche spreekwoorden heeft willen stellen: ‘und erregt den lebhaften Wünsch, dass auch für unsere deutschen Sprichwörter eine ähnliche Bearbeitung unternommen werden möge’Ga naar voetnoot1), - en den Heer j.h. g[erlach] (in de Vaderl. Letteroefeningen, no. 1 van 1855) voor de overname der gedachte, die het
Spreekwoordenboek eenmaal zal mogen bevestigen: ‘Zoo worde onze rijke moedertaal in al haren omvang bekend!’
Den Heer t. zij kenbaar, dat zijne ‘aanmerking, dat de spreekwoorden, die twee of meer hoofdwoorden bevatten, telkens in hun geheel herhaald worden,’ reeds voor jaren door mij gewikt en gewogen is. De verschillende artikels zouden, zonder die herhaling, eerst weinig, maar, hoe verder men in de alphabetische volgorde vordert, steeds meerder, en eindelijk bijna alles gemist hebben, wat de volledigheid der artikels grootelijks zoude schaden. Bij ‘de plaatsing van elk spreekwoord slechts eenmaal’ kon ook de tegenwoordige wijze van behandeling niet gevolgd zijn; de spreekwoorden dienden dan niet naar het eerste alphabetische, maar naar het meest zakelijke of voorname woord geplaatst te worden; maar welk is dat? wie zal dat altijd kunnen bepalen? ik durf die taak niet op mij nemen; en zoo er meer dan één van de genoemde woorden in hetzelfde spreekwoord voorkomen? hangt dan de opname van een spreekwoord voor het eene of andere artikel niet van de willekeur van den verzamelaar af? en zouden er dan geene aanmerkingen te maken zijn, en de een het spreekwoord op dit artikel en een ander weder op een ander geplaatst willen hebben? Alleen: alle spreekwoorden kwamen in hetzelfde boek te zamen, maar, naar mijn inzien, geenszins op de meest gepaste wijze. En wat de gedachte betreft, om ‘hierin te voorzien, door het spreekwoord ééns te vermelden,
| |
| |
en later in een register voor de overige woorden ernaar te verwijzen,’ dit is, naar mijne gedachte, voor de volledigheid der artikels niets gewonnen, of het zou de bedenking, dat het werk, ‘toch reeds zeer uitgebreid en daardoor vrij kostbaar zal worden,’ niet wegnemen. Ik heb mij de meerdere moeite getroost; de koopers getroosten zich, hoop ik, de weinige meerdere kosten, als het hun, gelijk ik vertrouw, bij den uitslag blijken zal, dat het werk door mijne behandeling vollediger zal worden.
Een grooter bezwaar schijnt dat te zijn, door den Heer nassau geopperd: het betreft de opname van sommige spreekwoorden, die ik niet had moeten geplaatst hebben. En was het waarheid, dat mijn werk ‘verregaande onkiesche, vuile en lage uitdrukkingen’ bevatte, ik zou Dr. nassau's ‘verzoek niet in ernstige overweging hebben te nemen,’ maar het als een stellig bevel dankbaar moeten opvolgen, of ik was niet waardig, verzamelaar van spreekwoorden te zijn.
Het spijt mij innig, dat Dr. nassau datgene in mijn Spreekwoordenboek heeft gevonden, wat ik er zorgvuldig uit heb geweerd, en waardoor het schrappen, of eigentlijk niet opnemen van spreekwoorden, werkelijk betrekkelijk niet gering is geweest.
Is onkiesch, wat ik opnam, dan breekt men den staf, ik zeg niet over de spreekwoorden-verzamelaars van vorige eeuwen, maar over het nog levende geslacht, en wel over mannen, die in ons vaderland, naar verdienste, de hoogste achting wegdragen. Zie de schrijvers, op de laatste helft der ‘lijst van werken over Nederlandsche spreekwoorden’ voorkomende, onder wie velen nog in leven: de aanwijzingen van de reeds geleverde spreekwoorden geven mij regt, om aan te nemen, dat zij met mij niet voor onkiesch houden, wat ik heb opgenomen; waarom zal Dr. nassau 't dan voor onkiesch verklaren? Levert ook de tegenwoordige conversatie, zelfs der geciviliseerde klasse, niet nog menig voorbeeld van een juist ter passe gebragt spreekwoord, dat een woord in zich opneemt, waarom Dr. nassau het spreekwoord wil verworpen hebben?
Ik treed geenszins op als voorstander van het triviale, maar acht mij ook niet geregtigd, ‘een zeer groot aantal spreekwoorden, zelfs geheele afdeelingen, te doen vervallen.’
Ik ben ‘onderwijzer, huisvader of echtgenoot,’ zegt Dr. nassau, ‘en zal de bedoelde uitdrukkingen aan mijne leerlingen, aan mijne kinderen of aan mijne vrouw voorlezen.’ Maar ‘ik stel mij niet voor,’ dat Dr. nassau aan hem waardige, geliefde panden uit goede boeken maar alles gaat voorlezen. Een onzer geleerden schreef mij, bij de verschijning der 1e. Afl. van mijn Spreekwoordenboek: ‘Dat UEdele de Grenzen der kieschheid voor zulk een werk niet al te naauw trekt, kan, dunkt mij, niemand U ten kwade duiden. Men behoeft immers uwen arbeid juist niet als St. Nic. geschenk aan eene kost-school-juffer te offreren? De Geleerde grimm heeft onlangs in zijn Groot woordenboek nog wel andere zaken laten drukken.’
Men zie onze Woordenboeken in, zelfs verzamelingen van provinciale woorden en spreekwijzen, en overtuige zich, dat de hier besproken artikelen steeds zijn opgenomen. Zoo vindt men bijv., in de Drenthsche woorden en spreekwijzen, verzameld en toegepast door j. pan (Zie Dr. a de jager, Archief voor Nederl. Taalkunde, I. bl. 231-272), op bl. 246, het door den geachten schrijver noodig geacht, dat men in gansch Nederland wete, hoe men de ‘billen, zoowel van menschen als dieren,’ in Drenthe benoemt, om van andere woorden, door Dr. nassau genoemd, waarvan elk hier een voorbeeld ware op te geven, te zwijgen. Mogt ik, als woordenboekschrijver, dit alles dan weglaten? En gesteld nog: ik had de hier genoemde spreekwoorden niet opgenomen, zouden ze dan daardoor ook ophouden spreekwoorden te zijn, en uit de conversatie verdwijnen? Mij dunkt, de opgegeven overgeslagen spreekwoorden duiden het tegendeel aan. Zoolang die artikelen zelven zullen bestaan, zullen ze in onze woordenboeken eene plaats blijven vinden, en mag ik alzoo aan het verzoek van Dr. nassau geen gevolg geven, als ik aanspraak op volledigheid maken wil.
Goedgunstige lezers! ook deze 2e. Aflevering zij uwer aandacht aanbevolen. Vindt ge iets, dat daarin diende opgenomen te zijn, eilieve, zendt het mij, opdat wij alzoo gezamentlijk werken aan den opbouw onzer schoone moedertaal.
Gorinchem,
23 April 1855.
P.J. HARREBOMÉE.
|
-
voetnoot1)
- Den recensent der drie gratiën onder de jaarboekjes voor 1854, die, op bl. 113 van De Tijdspiegel (1854, Afl. II), spreekt van ‘een riem onder het hart, ofte wel een hart onder den riem te steken,’ en daarbij mijne hulp inroept, verwijs ik naar Dr. A. de Jager's Taalk. Magazijn, III. bl. 497-499, wanneer hij gewisselijk aan een hart onder den riem steken, de voorkeur zal geven, omdat onze oudste en beste schrijvers ons daarin voorgingen.
-
voetnoot3)
-
Campen bl. 58. Sartorius sec. IV. 70, tert. X. 90. Manvis bl. 123. Harrebomée Tijd bl. 296.
-
voetnoot2)
- Gruterus II. bl. 163. Mergh bl. 38. Tuinman I. bl. 204. v. Eijk III. 51. Harrebomée IV. 12.
-
voetnoot1)
- Zoo aan dien levendigen wensch wordt voldaan, bied ik mij gaarne aan tot het opsporen van bronnen; terwijl mij eene zeer groote dienst zou worden bewezen, indien het Literarisches Centralblatt für Deutschland de mij ontbrekende nommers, in Duitsche bibliotheken aanwezig of in Duitschland gedrukt, uit de lijst der werken over Nederlandsche Spreekwoorden ter aanvrage zou willen opnemen. De bedoelde ns. zijn: 4, 13, 34 en 64. Gaarne geef ik vooraf reçu, en zullen de Heeren KEMINK en Zoon te Utrecht zich wel met de correspondentie willen belasten.
|