Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten(1966)–Fritzi ten Harmsen van der Beek– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] [Lachen bladluis, niet] Lachen bladluis, niet zaniken maar lachen, in een wig van wanhoop, met de kop omlaag en vastgeschoten, lachen tot het sterven nader staat dan. En dan is vrede be- vrediging godweet, en nader dan die onweelde, die trossen van ontsteltenis die onze smart zozeer ontsieren, en dan trekt liefde op als nevel boven slagveld. Dan scharrelt een vogel naar brood of wormen in ogen van gesneuvelden, o weerloosheid, en dan geen blik van hebzucht meer verscheeld! Dan stromen hoop, geloof en sexualiteit voorbij aan de ingetrapte deuren van onze poëtische lichamen: als vuil water aan hoger gelegen puin en Godweet op die hoogten, op die verheven vuilnisbelten het zoeken naar brood of liefde zuiverheid. Lees nu [pagina 24] [p. 24] nog maar, nog wees niet stukkend of verwoest, maar lachend, want leven een verschuiming, kwijl op muilen van hebzuchtigheid. (Merkwaardige conceptie, want vreten is stront, au fond, en liefde zaad, en zaad geld en geld vreten en vreten je weet wel.) Ja- wel. Mij hongert ook, mij dorst en ik verslinger, maar onverschilligheid mij nu bevalt en lachen mij behelst en ik beteken een geraamte, maar een wel gewaarschuwd. Nu zie dus toe op mijn hilariteit en mijn ontveinzing, veroordeel of ontken: in zoveel parken zijn mijn woestenijen zoveel bewijzen tegen mij en die wou dan beweren, in deze ontwolfde dagen, dat homo homini penis is? Vorige Volgende