De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven 1920-1940
(1993)–George Harinck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||
21. Na het verbodToen op vrijdag 23 augustus 1940 De Reformatie niet verscheen, vermoedde menigeen, dat de Duitse bezetter inderdaad Schilders stem tot zwijgen had gebracht. Meer dan een vermoeden was het echter niet. Zoals dat met zoveel gebeurtenissen tijdens de bezetting het geval is geweest, werd de werkelijke toedracht van het verbod eerst na de bevrijding duidelijk. Maar één feit verdrong alle andere en plaatste het verbod van het blad zelf in de schaduw: Schilder was gevangen genomen! Zo de journalistiek van Schilder vele gereformeerden de ogen nog niet geopend had voor het gevaarlijke karakter van de eerste bezettingsmaanden, dan deed dit ene ontnuchterende feit het wel. Gereformeerden wisten van de droeve maatregelen tegen de afgescheidenen, waartegen Groen van Prinsterer geprotesteerd had, maar dat anno 1940 een gereformeerd theologisch hoogleraar achter slot en grendel werd gezet tartte de verbeelding. De reactie op dit schokkende nieuws, dat overigens slechts langzaam in het land bekend werd, was tweeërlei. Zij, die Schilders artikelen onvoorzichtig of uitdagend hadden gevonden, meenden dat hij zijn gevangenname, hoezeer deze ook te betreuren was, mede aan zich zelf te wijten had. Anderen werden door Schilders arrestatie eindelijk overtuigd van de aard en intenties van de Duitse bezettende macht. De antirevolutionaire en kerkelijk-gereformeerde pers had zich stil gehouden over Schilders opzienbarende artikelen in De Reformatie. Maar nu Schilder na elf moedige nummers resoluut het zwijgen was opgelegd kwamen enige reacties los op het verbod van De Reformatie en de gevangenname van zijn redacteur. De aanvankelijke weg van het nieuws was kenmerkend voor de bezettingstijd: het gerucht ging van mond tot mond. Het gaf daarom reeds houvast enige informatie zwart op wit te hebben. Wij weten nu dat het bericht onvolledig was, maar Credo, Pro Ecclesia en De Wachter van 30/31 augustus 1940 publiceerden een kort, zakelijk bericht over De Reformatie, dat door uitgeverij Oosterbaan & Le Cointre aan redacties | |||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||
was toegezonden: ‘Naar we uit de beste bron vernemen zijn de administratieve bescheiden van dit blad in beslag genomen. Het blad kan dus deze week niet verschijnen. Over den duur van dit beslag konden we geen inlichtingen verkrijgen.’Ga naar voetnoot1. Prof. dr. K. Dijk was de eerste, die - in De Bazuin van 30 augustus - zwart op wit het reeds als bekend veronderstelde bericht meldde van Schilders gevangenschap. Hij riep op tot voorbede voor hem, ‘die met een vrije en goede consciëntie voor zijn hemelschen Koning gestreden heeft’. Hij herinnerde aan de ‘geweldige’ artikelen van zijn collega in De Reformatie van de afgelopen weken en hoopte op een spoedige vrijlating: ‘We hebben hem en zijn arbeid broodnodig in dezen tijd, nu het aankomt op de scherpe verdediging van de belijdenis.’ Mede om deze publikatie werd ook De Bazuin op 12 oktober door de bezetter voorgoed verboden; Dijk zelf lieten de Duitsers echter voorlopig ongemoeid. In de Leidsche Kerkbode van 13 september 1940 haalde ds. E.H. Broekstra met instemming Dijks woorden over Schilders arrestatie aan en schreef bovendien: ‘Dankbaar zijn we, dat “de Standaard” weer in onze woning verschijnt en we weer kunnen genieten van wat dr. Colijn ons volk te zeggen heeft. Was dit ook maar het geval met “de Reformatie”, zoo hoor ik u zeggen. En ik stem daar van harte mee in. Dan was meteen ook achter den rug, wat u en zeer velen met u, zoo zeer heeft gedaan (...) Moge de Heere ons het voorrecht schenken, dat wij prof. Schilder spoedig weer mogen ontmoeten.’ Vanwege deze passage kreeg de kerkbode een verschijningsverbod opgelegd en verscheen op 8 november 1940 voor het laatst.Ga naar voetnoot2. Hein van Oranje (pseud, van A. van AttenGa naar voetnoot3.) reageerde op Schilders | |||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||
arrestatie met een gedicht. Hij verspreidde het in zijn omgeving, maar het werd bekend in grote delen van het land; zelfs Schilder kreeg het op 17 oktober in zijn cel onder ogen: Gebed voor prof. dr. K. Schilder
Verlaat hem niet, o Heer, blijf aan zijn zijde
Wees met uw gunst en liefde in zijn cel.
Wees Gij zijn steun en kracht, maak alles wel,
Nu hij voor uwe naam en uwe eer moet lijden.
Hij was voor u steeds een geharnast strijder.
Hij vreesde niets en niemand en hield fier
Als vaandrig Gods omhoog uw kruisbanier,
En toonde zich uw dappere belijder.
Nu wordt zijn stem gesmoord door grauwe kerkermuren
Wij horen niet zijn woord, doch weten: Gij
Hoort ieder woord, hoort elke zucht, die hij
tot zijnen Koning zendt, in stille bange uren...
Verlaat hem niet, o Heer, verlaat hem niet, o Koning,
Bestuur zijn gang, zijn weg, zijn mond, zijn lot.
Vervul zijn cel met uw nabijheid, God.
Dat die een Bethel zij, een Goddelijke woning.
Geef als het moet hem kracht om te getuigen,
En laat een elk, die bidden heeft geleerd,
En uw bestuur en leiding obediëert,
Om hulpe voor uw knecht zich biddend voor u buigen.
Niet vruchtloos zullen wij uw hulp en bijstand vragen,
Wij weten - en uw dienstknecht weet het mee -:
Hoe ook de wereld woedt, Gij geeft het hart uw vree,
En Gij schikt alles naar uw Godd'lijk welbehagen.
*
Toen mevr. Schilder op donderdag 29 augustus uit Schilders eerste | |||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||
gevangenisbrief - de voorgaande zondag geschreven en niet bewaard gebleven - opmaakte, dat het slot van zijn artikel van 16 augustus de reden voor zijn arrestatie vormde, gaf zij deze informatie, vermoedelijk op verzoek van Schilder,Ga naar voetnoot4. door aan de Kamper collega's. Prof. Greijdanus en prof. Ridderbos bezochten spoedig daarop de te Den Haag wonende deputaten voor de correspondentie met de hoge overheid, prof. dr. H.H. Kuyper en mr.dr. J. Donner, met een door Greijdanus opgestelde memorie, en verzochten hen deze aan de Duitse autoriteiten te overhandigen. In dit adres werd verklaard, dat de gevangenneming van Schilder op een ‘misverstand’ moest berusten, omdat de slotpassage van diens laatste artikel niet deutschfeindlich was: ‘Daarmee bidt prof. dr. K. Schilder niet om de overwinning der Engelschen, noch om de nederlaag der Duitschers, maar hij bidt om de overwinning van den Christus Gods, den Heere Jezus, en de spoedige volkomene komst van Zijn Rijk.’Ga naar voetnoot5. Kuyper en Donner bepleitten bij jhr.mr. A.M. Snouck Hurgronje (1882-1951), voorzitter van het college van secretarissen-generaal - sinds het vertrek van de ministers op 15 mei het hoogste Nederlandse bestuurslichaam - spoedige vrijlating van Schilder, vooral in verband met diens arbeid aan de Theologische Hogeschool. Zij vermeden door dit bezoek een gang naar de bezetter. In hun behoedzaamheid overwogen de deputaten, dat hun bemiddeling de Duitsers tot het stellen van voorwaarden voor de vrijlating van Schilder zou kunnen verleiden, terwijl de deputaten ‘in geen enkel opzicht door verklaringen hunnerzijds prof. Schilder wilden binden of schade wilden doen aan de positie door hem in De Reformatie aangenomen.’Ga naar voetnoot6. Het standpunt van de Kamper hoogleraren, dat Schilder ten onrechte was gearresteerd, stelden zij niet aan de orde. Het gevolg was, dat de deputaten in deze zaak slechts als intermediair fungeerden en er van hen geen krachtige stimulans ten gunste van Schilder is uitgegaan.Ga naar voetnoot7. Deze terughoudende opstelling wordt mede begrijpelijk in het licht | |||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||
van Kuypers oordeel over Schilders artikelen. Hij schreef in De Heraut van 8 september 1940 over de houding, aan te nemen onder de bezetting: ‘Eenerzijds hebben we als trouwe wachters op Sions muren te waken voor de handhaving onzer christelijke beginselen en voor de zelfstandigheid onzer kerken, maar anderzijds te waarschuwen, dat men niet door ondoordachte uitlatingen of verzet tegen het bewind, dat ons is opgelegd, provoceerend optreedt en daardoor maatregelen uitlokt, die onze kerken schade zouden kunnen brengen (...) Voor het martelaarschap mogen we niet terugdeinzen, wanneer het om Christus' zaak gaat. Maar het martelaarschap uitlokken mogen we niet. En we hebben te bedenken, wat een onzer kerkvaders schreef, dat niet het lijden, dat iemand ondergaat, hem tot martelaar maakt, maar alleen de zaak, waarom hij lijdt.’ Deze passage sloeg mede op Schilder, zo blijkt uit een brief, die H.H. Kuyper een dag later aan ds. H. Veldkamp schreef. Veldkamp had in de Friesche Kerkbode van 30 augustus Schilder een martelaar voor het geloof genoemd. H.H. Kuyper maakte hiertegen in zijn brief duidelijk bezwaar: ‘Wat K.S. betreft, zoo is de voorstelling, alsof hij een martelaar zou wezen zoals de apostelen, in strijd met de waarheid (...) Zelfs degenen hier, die zeer met K.S. ingenomen zijn, hebben met name zijn laatste meditatie en de bede aan 't slot van zijn artikel: kom over het Kanaal afgekeurd als onnoodig provoceerend. Wanneer, wat ik niet onmogelijk acht, in de naaste toekomst werkelijk een conflict zou komen, waarbij we om Christus' wil een non possumus moeten laten horen, dan verzwakt het onze positie, wanneer we nu reeds ons kruit verschieten en een conflict uitlokken, dat onze kerken op groote schade zou komen te staan, terwijl er geen wettige voor God geldende oorzaak is.’Ga naar voetnoot8. Om deze reden meende Kuyper, dat deputaten wèl geroepen waren zich voor Schilder als kerkelijk hoogleraar in te zetten bij de Duitse overheid, maar niet voor de Reformatie-redacteur Schilder. Daarom ook heeft Kuyper op deze grond de Duitse interpretatie van de geïncrimineerde slotpassage als deputaat nooit bestreden.Ga naar voetnoot9. | |||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||
Hepp stond op hetzelfde standpunt als H.H. Kuyper en had in de week van Schilders arrestatie gewaarschuwd tegen diens artikelen. Zonder Schilders naam te noemen schreef hij: ‘Sommigen zien in iemand, die in hartstochtelijke taal zijn reacties uit, den sterken man. Niets is minder waar. De werkelijke sterke man laat de reacties in zichzelf afreageeren. Hij bidt dat de Heere een wacht zet voor zijn lippen en deuren voor zijn mond.’Ga naar voetnoot10. Van der Vaart Smit meende dat de bezettende autoriteiten door Schilders provocerende artikelen welhaast tot diens arrestatie en het verbod van De Reformatie gedwongen waren geweest. Nu was Schilder overkomen wat hij in 1935 in De Reformatie de NSB had toegewenst: verzegeling van haar pers!Ga naar voetnoot11. Hij bleef de thans gevangen Schilder en zijn verboden blad bestrijden. Op 15 oktober 1940 schreef hij in zijn tweewekelijks orgaan Evangelie en Volk: ‘Men is weer druk bezig [Schilders gevangenname] op Niemölleriaansche wijze als “geloofsvervolging” voor te stellen. Wie dit doen liegen. “Twee maanden na de arrestatie van Schilder omschreef hij de reden van diens gevangenname als volgt:” Het is ons bekend, dat de deur werd dicht gedaan, toen prof. Schilder in “De Reformatie” de bede uitsprak, dat de Heere des oogstes met het zwaard des gerichts mocht komen van over het Kanaal en vanaf Malta en van over den Brennerpas. Daar werd dus ronduit gebeden voor de overwinning van Engeland en de nederlaag van Duitschland.’Ga naar voetnoot12. Ook Van der Vaart Smit heeft de Duitse uitleg dus niet bestreden, maar deze in zijn artikel in Evangelie en Volk veeleer gesanctioneerd. Toen Schilder in zijn cel op de hoogte kwam van dit artikel, begreep hij dat deze exegese van het slot van zijn artikel, als enige publiek gemaakt en bovendien afkomstig van een theoloog uit gereformeerde kring, in elk geval in Duitse en Nederlandse nationaal-socialistische kringen als gezaghebbend gold en dat er alleen een keer in zijn lot zou kunnen | |||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||
komen, als deze uitleg met kracht zou worden weerlegd.Ga naar voetnoot13. Hij verzocht daarom vanuit het Huis van Bewaring aan zijn vrienden om in het publiek argumenten te geven tegen Van der Vaart Smits interpretatie van zijn artikel. Op een gebruikte enveloppe krabbelde hij in zijn cel enkele argumenten neer en wist die buiten de gevangenis gesmokkeld te krijgen:
| |||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||
Schilder verzocht zijn vrouw in zijn gevangenisbrief van 27 oktober te overwegen, of één van de Kamper hoogleraren, dan wel Veenhof, of een andere vertrouwde in de pers wellicht Van der Vaart Smits ‘tekstverdraaiing’ zou kunnen weerspreken.Ga naar voetnoot15. Op 3 november, in een volgende brief aan zijn vrouw, toonde hij zich er mistroostig over niet zelf te kunnen optreden in deze zaak: ‘Zoo langzamerhand weetje niets meer. Eenerzijds krijgt men den indruk, dat kalm afwachten maar 't beste is, anderzijds, dat er iets gebeuren moet (...) En [Van der Vaart Smit] veroorlooft zich naar buiten mededeelingen over de kwestie, waarvan de inhoud of totaal gefantaseerd moet zijn, òf geput uit mededeelingen van officieele instanties, en dan voorts door hem verdraaid. En inmiddels is hier de elfde zondag aangebroken!’Ga naar voetnoot16. Ds. H. Knoop handelde spoedig volgens de wens van Schilder. Hij gebruikte enkele van diens argumenten tegen Van der Vaart Smit in de Delfshavensche Kerkbode van 26 oktober 1940: ‘Als men er dan persé een gebed om overwinning en nederlaag van één der belligerenten - wat het niet is - in wil zien - - wel dan zou men er met hetzelfde recht | |||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||
21. Aantekeningen van Schilder, gemaakt in zijn cel te Arnhem, oktober 1940.
| |||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||
een gebed in kunnen zien om de overwinning van Duitschland en de nederlaag van Engeland.’ Knoops conclusie luidde zelfs: ‘Heel dit gebed is niets anders dan een geloofsgetuigenis (...) dat helaas verkeerd is verstaan, dat geen practische politiek inhoudt, maar zuiver theologie is.’ Van der Vaart Smit toonde zich enkele dagen later echter allerminst overtuigd: ‘Wij aanvaarden niet, dat wij bij de woorden over het Kanaal, Malta, Brennerpas, Japan aan twee-richtingsverkeer moeten denken. Wij aanvaarden ook niet, dat dit alles “zuiver theologie” is.’Ga naar voetnoot17. De Duitsers reageerden ook nu scherp: Knoops apologie leidde tot het verbod van zijn kerkbode per 28 november 1940 en zijn arrestatie. Hij heeft zijn schrijven moeten bekopen met langdurige ontberingen in het concentratiekamp Dachau, waar hij van april 1942 tot oktober 1943 gevangen werd gehouden.Ga naar voetnoot18. Behalve Knoop maakte ook ds. J.A. Vink (1900-1964) in het Kerkblaadje van de Gereformeerde Kerk te Berkel en Rodenrijs, 2 november 1940, openlijk bezwaar tegen Van der Vaart Smits opmerking, dat Schilders gevangenschap niets met geloofsvervolging te maken had: ‘Dit bedroeft ons, want we hebben al die “Reformatie-kolommen” nooit anders gelezen dan met een hart, dat dankbaar was, dat prof. Schilder als getrouw kerklid, in gehoorzaamheid des geloofs, onze kerkmenschen gewaarschuwd heeft tegen de verleidelijke, onschriftuurlijke levensbeschouwing van het nationaal-socialisme.’
Schilder oordeelde later, dat H.H. Kuyper zijn gevangenschap nodeloos had laten voortduren, door de Duitse autoriteiten in de waan te laten, dat de lezing van Van der Vaart Smit van de slotbede in het artikel van 16 augustus de juiste was.Ga naar voetnoot19. Aan het feit, dat de slotzinnen, gelezen in het verband van het voorafgaande tekstgedeelte, onmogelijk louter eschatologisch bedoeld konden zijn en tevens een oordeel over de nationaal-socialisten insloot, werd van de zijde van Schilder en zijn medestanders stilzwijgend voorbij gegaan. Schilder legde in de slotpassage zo'n nauw verband tussen Christus' komende verlossing | |||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||
en de actuele onderdrukking van het Nederlandse volk, dat voor de lezer het een nauwelijks van het ander te scheiden viel. Overigens speelde de juiste interpretatie van de passage bij het besluit tot Schilders arrestatie geen rol van betekenis. De Duitsers rekenden veeleer met de indruk die de slotpassage maakte op het lezerspubliek.Ga naar voetnoot20. Voor Hushahn had Schilders arrestatie niets met geloofsvervolging te maken, en alles met de politiek en de Duitse oorlogvoering.
*
Uitgever Smit heeft van meet af aan gepoogd de gevolgen van het verbod op te vangen en hij vergat Schilder daarbij niet. Hij bleef hem ook na 16 augustus zijn honorarium voor De Reformatie voldoen.Ga naar voetnoot21. Het moment van de Duitse ingreep kwam weliswaar ook voor Smit onverwacht, maar hij had reeds weken met de mogelijkheid gerekend en zelfs voorzieningen getroffen om de Reformatie-lezers en daarmee de werkgelegenheid voor zijn uitgeverij, ook met het oog op de juist gestarte Reformatie-Boeken-serie, te behouden. Smit slaagde er met betrekking tot De Reformatie in de problemen te voorkomen, die ontstonden, toen op 10 oktober 1940 het antirevolutionaire dagblad De Zeeuw eveneens werd verboden en hij onvoldoende werk overhield voor zijn personeel. Hoofdredacteur R. Zuidema trof toen hetzelfde lot als Schilder en hij belandde zelfs in het concentratiekamp Buchenwald. Begin 1940 had uitgeverij P.P.E. (Pers Pro Ecclesia) te Enschede het noodlijdende weekblad Pro Ecclesia, dat in dezelfde plaats gedrukt werd bij Joh. te Sligte, te koop aangeboden aan Oosterbaan & Le Cointre. Van Spronsen was vóór aankoop. Hij overwoog van het blad een ‘gereformeerd Pniël’ te maken onder zijn redactie, en trachtte | |||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||
in april 1940 Schilder voor dit plan te winnen.Ga naar voetnoot22. Schilder had echter steeds afstand bewaard tot Pro Ecclesia, al populariseerde dat blad zijn opvattingen. Hij voelde niets voor de uitgave van een concurrerend blad en dat bij zijn eigen uitgever!Ga naar voetnoot23. Maar omdat Smit een verbod van De Reformatie reeds in juni tot de mogelijkheden had gerekend, sloot hij desondanks de koop en verscheen het op het moment van overname nog slechts 392 betalende abonnees tellende weekblad per 27 juli 1940 bij zijn uitgeverij.Ga naar voetnoot24. Zodoende had Smit, toen De Reformatie drie weken later inderdaad verboden werd, Pro Ecclesia als plaatsvervangend orgaan achter de hand.Ga naar voetnoot25. Twee weken na het verbod van De Reformatie werd de om vang van Pro Ecclesia uitgebreid van vier tot zes pagina's, en kort daarop naar acht pagina's per nummer. Voorts werden nieuwe rubrieken geopend en nam Van Spronsen de taak op zich de redactie van het blad zodanig te wijzigen, dat men bijna van een voortzetting van De Reformatie, maar zonder prof. Schilder, zou kunnen spreken.Ga naar voetnoot26. In het nummer van 31 augustus verzorgde niet langer A. Janse, die een lijdzame houding onder de bezetting voorstond,Ga naar voetnoot27. maar de strijdbare Van Spronsen de | |||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||
rubriek ‘Uit de Schrift’. Hij maakte in zijn meditatie ‘De Heere hoort mijn stem...’ in Schilderiaanse stijl een toespeling op de situatie van de Reformatie-redacteur: ‘Ook al zou ik in de gevangenis moeten zwichten, Vader! ja, al zou ik moeten zien dat de profetie verhinderd werd, dan nòg zal ik blijven zingen, neen, dat misschien niet, maar toch mijn Heiland blijven nà stamelen (...) Wanneer ik dan in mijn ongeloof nog zou denken: de profetie wordt verhinderd, de kerk komt in het slop, en er is geen Hoorder in den hemel! dan leg ik mijn hand op den mond, Vader, want ik zie op mijn Heiland, die in den nacht des verraads, toen den hoogsten Profeet en Leeraar der gerechtigheid het zwijgen werd opgelegd, tòch is blijven doorzingen: “God heb ik lief, want die getrouwe Heer, hoort mijne stem, mijn smeekingen, mijn klagen; Hij neigt Zijn oor: 'k roep tot Hem al mijn dagen; Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.”’ Schilder heeft zelfs overwogen vanuit de gevangenis voor kopij te zorgen. Hij liet de gedachte echter varen om elke aanleiding, die zijn hechtenis zou kunnen verlengen, te vermijden.Ga naar voetnoot28. Buiten de gevangenis werd aan deze mogelijkheid niet gedacht. Van Spronsen zocht eerst Greijdanus als redacteur voor Pro Ecclesia aan, maar deze verwees hem door naar jongeren als Veenhof, Holwerda en Van den Born.Ga naar voetnoot29. an Veenhof schreef Van Spronsen op 30 september 1940 over de redactie: ‘Voor P.E. is er een breede plaats onder ons volk (zij het naar wij hopen tijdelijk) maar dan moeten de leerlingen van hem die ons voor ging thans hun roeping verstaan.’Ga naar voetnoot30. Hij stelde voor naast A. Janse en ds. I. de Wolff in de redactie te benoemen de predikanten E.Th. van den Born, B. Holwerda, J. Kapteynen C. Veenhof. Zij, en ook Reformatie-medewerkers P. Jasperse, ds. M.B. van 't Veer en ds. D.K. Wielenga, alsmede ds. P.K. Keizer, dr. K.J. Popma en ds. H.J. | |||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||
Spier zegden hun medewerking aan het blad toe. De inbreng van Janse werd beperkt en de feitelijke leiding van Pro Ecclesia kwam vanaf januari 1941 in handen van de Rotterdamse predikant dr. R. Schippers,Ga naar voetnoot31. die op nadrukkelijk verzoek van de uitgever het hoofdredacteurschap aanvaardde, echter onder het voorbehoud, dat, zodra Schilder weer in De Reformatie zou kunnen publiceren, hij de pen zou neerleggen.Ga naar voetnoot32. De uitbreiding van de Pro Ecclesia-redactie met jongeren uit de school van Schilder was een duidelijk signaal aan de Reformatie-lezers. Volgens Van Spronsen stapte na augustus 1940 geleidelijk aan vrijwel het gehele abonnee-corps van De Reformatie over op Pro Ecclesia.Ga naar voetnoot33. Teleurstellend was voor velen dat Pro Ecclesia na 24 augustus 1940 niet het nationale karakter van Schilders oorlogsjournalistiek overnam, maar zich - ongetwijfeld op aanwijzing van de uitgeverGa naar voetnoot34. - concentreerde op het kerkelijk leven.Ga naar voetnoot35. De voordien gebruikelijke citaten uit | |||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||
Schilders werk liet de redactie sinds zijn arrestatie achterwege en Schilders naam alsmede die van De Reformatie werden in het blad vermeden.
Kort na het verbod van De Reformatie werd, in oktober 1940, het door prof. dr. F.W. Grosheide geredigeerde Noord-Hollandsch Kerkblad omgezet in het landelijke kerkelijke weekblad Belijden en Beleven. Deze gedaanteverandering geschiedde onder een gunstig vooruitzicht. Hoewel er reeds diverse landelijke kerkelijke organen waren, leek het blad onder de nieuwe naam goed zaken te kunnen doen, nu ten tijde van het verschijnen van het eerste proefnummer op 6 september 1940 onverwacht De Reformatie uitgevallen was. De verschijning van Belijden en Beleven, zo kort na het verbod van De Reformatie, wekte echter bij sommigen in Schilders kring wrevel. Van Spronsen schreef in Pro Ecclesia van 14 september, dat het ‘onkiesch’ was op dit moment met een ander blad te verschijnen en zowel hijzelf als de Reformatie-medewerker ds. M. Vreugdenhil vatten in dit nummer de geest van Belijden en Beleven op als gericht tegen de theologische opvattingen van Schilder. De Reformatie-medewerker Van 't Veer liet zich in het oktober-nummer van het Gereformeerd Mannenblad kritisch uit over de openingszin van het hoofdartikel van Belijden en Beleven van 20 september, waarin Grosheide had geschreven, dat er in ons land van geloofsvervolging gelukkig geen sprake was! Van 't Veer beschouwde dit als een negatie van de gevangenschap van Schilder en anderen voor de zaak van de kerk, overeenkomend met wat volgens hem Kuyper in De Heraut en Hepp in Credo hadden gedaan. Verontwaardigd schreef hij op 10 oktober 1940 aan Grosheide: ‘Het scheen wel of er bij de predikanten een angst moest verwekt worden om toch vooral te zwijgen. En dat van de kerk. Is er zelfs niet geschreven, dat men bidden moest om zulke sterke mannen, dat zij zwijgen zouden? Ik durf alleen bidden (openlijk) om zulke sterke mannen, die niet meer durven zwijgen. Als de kerk zwijgt, is zij geen kerk meer.’Ga naar voetnoot36. | |||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||
Van 't Veer nam het Grosheide niet zozeer kwalijk, dat Belijden en Beleven verscheen op het moment, dat De Reformatie verboden was. Uitgever Smit was op dit punt directer in zijn kritiek. Hoewel ook hijzelf sinds het verbod van De Reformatie een vernieuwd kerkelijk weekblad uitgaf, schreef hij aan Grosheide op 9 september 1940 op de man af, dat de verschijning van diens nieuwe blad ‘een dolkstoot in de rug’ van Schilder was: ‘Wat ik hier schrijf, komt uit een diep geroerd gemoed, niet als uitgever, maar omdat ik het niet verdragen kan dat tegenover prof. Schilder, dien ik hartelijk liefheb omdat ik weet, dat in de diepste vezelen van zijn bestaan hij verteerd wordt van liefde voor onze kerken, een dergelijk optreden moorddadig is. 't Is een schanddaad voor onze Gereformeerde Kerken.’Ga naar voetnoot37. Dat lang niet alle gereformeerden dit standpunt deelden bleek uit de grote belangstelling voor Belijden en Beleven, mede ontstaan door de schaarste aan vertrouwde lectuur tijdens de bezetting: ten tijde van het verbod van dit blad door de Duitse bezetter in 1943 bedroeg het aantal abonnees niet minder dan tienduizend.Ga naar voetnoot38.
*
Inmiddels verliepen de maanden en zat Schilder nog steeds gevangen te Arnhem, afgesneden van zijn omgeving, in onzekerheid over zijn lot. Van de verwikkelingen na het verbod van De Reformatie was Schilder in zijn cel slechts zeer ten dele op de hoogte, afhankelijk als hij was van spaarzame post, die bovendien in de gevangenis eerst de censuur moest passeren. Omgekeerd was buiten het Arnhemse Huis van Bewaring vrijwel niets bekend over Schilder en zijn zaak. Had de invloed van gereformeerde NSB-ers tot zijn arrestatie geleid, had de tussenkomst van deputaten enig effect en was zijn vrijlating aanstaande, dan wel zou hij naar een Duits concentratiekamp afgevoerd worden, of wachtte hem misschien een proces? Niemand wist iets. Het was daarom voor alle betrokkenen een volslagen verrassing, toen | |||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||
Schilder op de avond van vrijdag 6 december 1940 in vrijheid werd gesteld. Hij vond in het verduisterde Arnhem een hotel, van waar hij zijn familie van zijn vrijlating op de hoogte bracht en nam de volgende dag een taxi naar huis.Ga naar voetnoot39. In de zomer uit Kampen weggevoerd, keerde hij er na drieëneenhalve maand in hevig stormweer op zaterdagmiddag 7 december terug, even onverwacht weer vrij gekomen als hij was gevangen gezet! Schilders vrijlating was aan geen enkele voorwaarde gebonden, maar wel werden hem bij zijn invrijheidstelling twee mededelingen gedaan: hij diende zich van elke werkzaamheid als schrijver te onthouden; en elke activiteit op politiek gebied, strijdig met verordeningen of plannen van de rijkscommissaris inzake de wederopbouw van Nederland, inclusief bijwoning van vergaderingen van de Antirevolutionaire Partij, werd hem verboden: ‘Deze dubbele bepaling werd mij eenvoudig meegedeeld; discussie hierover was niet mogelijk, wijl de in Arnhem mij meegedeelde beslissing van “Den Haag” was uitgegaan; een afschrift van de desbetreffende bepalingen werd mij geweigerd.’Ga naar voetnoot40. Overtreding van deze bepalingen zou worden beantwoord met wegvoering naar een concentratiekamp op eigen kosten! Interessant is, dat de Duitsers in een soortgelijk geval wèl gebruik hebben gemaakt van een schriftelijke verklaring. De op 17 december 1940 gearresteerde hoofdredacteur van het ongeveer elfhonderd abonnees tellende rooms-katholieke dagblad De Avondster te Bergen op Zoom, ir. A.J.L. Juten, kreeg bij zijn vrijlating op 15 maart 1941 een te Den Haag opgestelde verklaring ter ondertekening voorgelegd. Deze is bewaard gebleven en komt overeen met de mededelingen, die Schilder zijn gedaan bij zijn vrijlating. Op enkele punten is de tekst zelfs letterlijk dezelfde: in de eerste plaats was volgens Schilder tegen hem gezegd, dat hij moest afzien van ‘jede schriftstellerische oder journalistische Tätigkeit’; blijkens Jutens verklaring moest deze afzien van ‘verdere journalistieke en publicistische activiteiten’. Ten tweede was Schilder verboden ‘elke werkzaamheid op politiek gebied, welke in zou gaan, ook al was het onder “religieus mom”, tegen de verordeningen van den duitschen rijkscommissaris’; Juten kreeg een verbod op ‘gegnerische Betätigung auf politischen Gebiet, sei es auch unter | |||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||
religiösen Tarnung’.Ga naar voetnoot41. De overeenkomst tussen beide verklaringen is treffend, zodat mogelijk is, dat de Sicherheitsdienst te Den Haag in beide gevallen gebruik maakte van een standaardformule. De vergelijking met ir. Juten lijkt er op te wijzen, dat Schilder de Duitse instructies juist heeft begrepen en exact heeft weergegeven.
Eenmaal thuis trachtte Schilder de draad van zijn werkzaamheden snel weer op te vatten. Eerst toen bleek in volle omvang hoe diep de Duitse bepalingen in zijn bestaan ingrepen. Zijn taak als hoogleraar leek er niet door belemmerd te worden. Op vrijdag 6 december was het rectoraat van de Theologische Hogeschool ondanks Schilders gevangenschap aan hem overgedragen. Het bericht van het besluit tot deze wijze van overdracht, een teken van onverzettelijkheid jegens de bezettende macht, was in de gevangenis voor hem een bemoediging geweest. De rectorsketen, die toen symbolisch op een lege stoel was gelegd, werd Schilder enkele uren na zijn thuiskomst omgehangen in een bijeenkomst van de hogeschoolgemeenschap. De volgende maandag nam hij reeds een examen af en vanaf dinsdag gaf hij weer college. Een week na zijn vrijlating, op vrijdagavond 13 december, sprak hij in de aula van de Theologische Hogeschool als rector de rede uit ter herdenking van de op 11 december 1940 overleden prof. Honig.Ga naar voetnoot42. Het hoogleraarschap vroeg vanaf de dag van zijn invrijheidstelling al zijn aandacht en deze taak zou hem gedurende de eerste jaren van de bezetting vrijwel geheel opeisen. Anders stond het met zijn preken. Hoewel hij liefst elke zondag preekte, stond hij die eerste zondag in vrijheid niet op de kansel, omdat hij aanvankelijk geen kans zag ‘één preek te houden, die niet zou ingaan tegen de grondgedachten van wat de rijkscommisaris rekent tot den arbeid tot Nederlands wederopbouw’.Ga naar voetnoot43. Maar al spoedig kwam hij op dit punt tot andere gedachten; tot hij op 13 juli 1942 moest onderduiken preekte hij wekelijks vrijmoedig. Schilder bezocht kerkelijke vergaderingen en hield ook redevoeringen, die in een enkel geval als verslag werden gepubliceerd, maar hij | |||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||
kon zelf geen letter publiceren. Hoe groot was het contrast met de tijd vóór de arrestatie, toen het produceren van kopij voor De Reformatie en De Bazuin een wezenlijk bestanddeel van zijn weektaak vormde. Hier greep de bezettende macht het diepst in op zijn bestaan. Want Schilder leefde op papier en al kon hij nog college geven, spreekbeurten verzorgen en preken, door het schrijf- en publikatieverbod was hij voor zijn besef monddood gemaakt. Niet alleen over de politieke situatie moest hij noodgedwongen zwijgen, ook het kerkelijk leven, zo realiseerde hij zich, was met één maatregel aan zijn invloed onttrokken. Het stak hem eens te meer dat De Heraut en Credo wèl bleven verschijnen, maar gemuilkorfd als hij was, kon hij er in de pers zelfs geen opmerking over maken!
*
Met enkele maatregelen slaagde de Duitse bezetter er in kort na de overval op Nederland een einde te maken aan het meest strijdbare blad in gereformeerde kring. Twintig jaar lang had geen interne verdeeldheid, geen redactiecrisis en geen bestrijding van verwante organen De Reformatie ten onder kunnen brengen. Alleen de ingreep van een vreemde hand heeft voor enige jaren een einde kunnen maken aan dit weekblad, dat op bijzondere wijze een bijdrage had geleverd aan de ontwikkeling van het zelfstandige gereformeerde leven binnen nationaal verband. |
|