De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven 1920-1940
(1993)–George Harinck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
19. Het laatste ‘vredejaar’Na zijn studieverblijf te Erlangen had Schilder geregeld korte vakantie- en studiereizen gemaakt, onder meer naar Duitsland, Engeland, Frankrijk, Oostenrijk en Italië. Maar deze korte reizen vormden nauwelijks een onderbreking van zijn geregelde arbeid. Hij studeerde in buitenlandse bibliotheken, en schreef zijn artikelen soms in verre oorden als Hotel de la Gare du Nord te Parijs, of vanuit Hotel Royal Danieli te Venetië, alsof hij op zijn studeerkamer aan de Vloeddijk te Kampen vertoefde. Toen hij echter in juli 1938 werd uitgenodigd om in het voorjaar van 1939 een lezingentoernee te maken door de Verenigde Staten, diende zich de mogelijkheid aan om een nieuw publiek te bereiken. Bovendien zou hij voor enige tijd werkelijk afstand kunnen nemen van al zijn bezigheden als hoogleraar en redacteur en daardoor mogelijk een frisse kijk op de zaken verkrijgen, zoals destijds te Erlangen het geval was geweest. Hij aanvaardde de uitnodiging onmiddellijk. Voor de gereformeerde gemeenschap in de Verenigde Staten was een bezoek van een Nederlands theologisch hoogleraar steeds weer een gebeurtenis, maar ditmaal was dit in het bijzonder het geval. Niet alleen was de faam van Schilder hem binnen gereformeerde kringen aan de overzijde van de oceaan vooruit gegaan, maar ook zijn polemieken en het afwijzend oordeel van sommigen daarover was deze hoofdzakelijk uit Nederland afstammende Amerikanen niet onbekend. Om deze reden merkte echter ds. J.H. Kuiper - die zich via Credo en De Heraut op de hoogte hield van wat er in de Nederlandse Gereformeerde Kerken omging - in The Banner van 3 november 1938 op, dat de overigens ‘schitterende theoloog’ voorlopig beter van zijn reis kon afzien als hij geschillen kwam importeren: ‘Zij, die zijn artikelen lezen, weten, dat hij een nooit kampgevende vechter en een sterke controversist is (...) Het schijnt bevreemdend, dat een theoloog van een zusterkerk (...) den welstand onzer kerken in gevaar zou brengen, met name wanneer hij onder ons is als gast.’ | |
[pagina 360]
| |
H.H. Kuyper, die in deze periode in De Heraut herhaaldelijk waarschuwde tegen de ‘dictatuur’ binnen de kerken van de zijde van Schilder en zijn school, nam uitgerekend dit ene kritische Amerikaanse artikel in het nummer van 4 december 1938 in vertaling over. Hoe gespannen de persoonlijke verhoudingen op dat moment waren, bleek uit De Reformatie van de volgende vrijdag. Schilder, Greijdanus en dr. S.O. Los kaatsten de bal terug en reageerden verontwaardigd op Kuypers ‘dictatoriale neigingen’, die volgens Schilder van niets anders blijk gaven, dan dat men het niet kon hebben, dat ‘inzake de gemeene gratie, of ook anderszins, mijn stem gehoord wordt in Amerika’.Ga naar voetnoot1. Ook ds. J.H. Rietberg sprak in De Wachter van 9 december zijn afkeer uit tegen de oproep Schilder te ‘boycotten’. In deze sfeer van verharding van de tegenstellingen rondom hem in het vaderland, vertrok Schilder op 28 december 1938 vanuit de haven van Rotterdam naar de Verenigde Staten.
*
Tijdens Schilders reis door de Verenigde Staten namen Greijdanus en Veenhof de redactie van De Reformatie voor hem waar; Schilders assistent in deze jaren, de theologische student L. Doekes, verzorgde tijdens Schilders afwezigheid diens Bazuin-rubriek ‘Op en om ons erf’. Greijdanus schreef overeenkomstig zijn wens voor de rubriek ‘Kerkelijk leven’ en Veenhof redigeerde de ‘Persschouw’. Deze laatste was een trouwe medestander, zowel van Vollenhoven als van Schilder, altijd gereed om hand- en spandiensten te verlenen bij hun publicitaire werk en de laatste jaren in De Reformatie vooral opgevallen door zijn citatenverzameling uit het werk van dr. A. Kuyper, een keuze makend, die H.H. Kuyper overigens allerminst waardeerde. De nieuw-testamenticus Greijdanus had na de redactiebreuk van 1935 enkele artikelen geschreven voor De Reformatie over de Kamper School - in het nummer van 12 maart 1937 zelfs een bijlage van maar liefst zeven pagina's ter verdediging van het bestaansrecht van de School tegenover H.H. Kuyper - en voorts over zelfonderzoek en over kerkrechtelijke kwesties. Met name zijn kerkrechtelijke artikelen hadden de aandacht getrokken. In juli 1937 had hij bezwaar aangetekend tegen het aan de Vrije | |
[pagina 361]
| |
Universiteit verdedigde proefschrift van ds. M. Bouwman, Voetius over het gezag der Synoden. Bouwman had het daarin opgenomen voor het kerkrechtelijk standpunt van zijn promotor H.H. Kuyper, dat Voetius aan de meerdere kerkelijke vergaderingen ten opzichte van de kerkeraad groter gezag toekende, dan in de jaren van de Doleantie door prof. dr. F.L. Rutgers was geschied. Greijdanus had niet zozeer dit historisch inzicht betwist, als wel de conclusie, die daaruit voor het heden kon worden getrokken: ‘Ik mag dan ook niet anders, dan onze kerken ten ernstigste waarschuwen tegen een kerkrecht als in dit boek wordt uiteengezet en verdedigd. Dat is een hiërarchisch stelsel, een systeem van synodale hiërarchie, en voert onze kerken bij zijn volle toepassing in de knellende overheersching van eene op menschelijke aanmatiging berustende synodale geweldoefening.’Ga naar voetnoot2. Vooral toen hij tegen dit door hem genoemde ‘nieuwe kerkrecht’ ten strijde was getrokken,Ga naar voetnoot3. had hij scherpe oppositie van H.H. Kuyper in De Heraut uitgelokt. Met ijzeren logica had Greijdanus, die het gereformeerd kerkrecht grondig beheerste, getracht zijn opponent te overtuigen, maar zonder succes. Hij begon in januari 1939 het waarnemend redacteurschap met zijn journalistiek credo, dat duidelijk maakte, dat Schilders afwezigheid geen pauze zou vormen in de strijd, die De Reformatie sinds 1935 voerde: ‘Waarheid én vrede. Doch de waarheid eerst.’Ga naar voetnoot4. Hij steunde Schilder in de rubriek ‘Kerkelijk leven’, door de ene lovende bespreking na de andere uit de Amerikaanse gereformeerde pers te citeren. In zijn ijver de Theologische Hogeschool te verdedigen verschreef hij zich in deze periode echter tegenover de Kamper curator dr. W.A. van Es, die hij ten onrechte verweet Schilder als onruststoker te hebben aangemerkt.Ga naar voetnoot5. Enkele weken later nam hij, na een onderhoud met het curatorium van de Theologische Hogeschool, dit verwijt in De Reformatie met betuiging van leedwezen loyaal terug, in die dagen in de gereformeerde pers een uniek verschijnsel.Ga naar voetnoot6. | |
[pagina 362]
| |
Schilder leverde in deze periode in De Reformatie geen bijdragen over het kerkelijk leven, maar wel gaf hij - evenals Hepp in 1924 en 1930 had gedaan - reisindrukken, die volgens de bekende evangelisator Johannes de Heer ‘waarlijk aantrekkelijk’ waren.Ga naar voetnoot7. De achtergrond van de kerkelijke geschillen en de oorlogsdreiging in Europa verleende aan zijn reis naar ‘het land van de vrijheid’ een bijzonder cachet. Hij beschreef, hoe hij aan boord van de Washington van de United States Lines vele Joodse vluchtelingen uit Duitsland aantrof. Toen anderhalf jaar later in de christelijke pers onder de Duitse bezetting naar zijn oordeel ontijdig kritiek werd geleverd op de democratie, gedacht hij in De Reformatie een uit Europa gevluchte mede-passagier, die in januari 1939 bij aankomst in New York de bodem van het vrije Amerika had gekust.Ga naar voetnoot8. De grimmige politieke verhoudingen in Europa lieten Schilder in de Verenigde Staten niet los. Ze hielden hem op de heenreis bezig en bepaalden het moment van zijn terugreis. Vanwege het gerucht van een spoedig uitbreken van de oorlog in West-Europa brak hij zijn rondreis voortijdig af. Hij annuleerde begin april zekerheidshalve zijn boeking bij het onder Duitse vlag varende schip New York en reisde met de Zaandam van de Holland-Amerika-lijn terug naar Rotterdam. Op 24 april 1939 kwam hij behouden thuis, zo deelde De Standaard die dag op de voorpagina mee, in een bericht met een portret van de hoogleraar. Hij vergat in Amerika de kerkelijke geschillen in Nederland niet, juist omdat het contrast van zijn Amerikaanse ervaringen zo sterk was. In de eerste plaats trof hem de sympathie, waarmee hij overal ontvangen werd. Hier geen wantrouwen, geen kille distantie, geen vermijding van het debat, maar een sterk geïnteresseerd publiek, dat graag Schilders mening over allerlei theologische en kerkelijke zaken wenste te vernemen. Hij maakte van deze gelegenheid gebruik te spreken over de belangrijkste theologische onderwerpen, die hij de afgelopen tien jaren behandeld had: de algemene genade, het verbond, de z.g. adiafora, Christus en de bijbelse geschiedenis, de pluriformiteit van de kerk en geloof en mystiek.Ga naar voetnoot9. Met name de lezing over de algemene | |
[pagina 363]
| |
genade trok de aandacht in Nederland en in de Verenigde Staten. In Amerika hing dit samen met met een geschil hierover binnen de Christian Reformed Church. De synode van Kalamazoo had in 1924 het standpunt van ds. H. Hoeksema ter zake afgewezen, waarna hij zich met zijn medestanders had verenigd in de Protestant Reformed Church. Schilder riep in zijn lezing op het geschil opnieuw in bespreking te brengen. Hij voegde de daad bij het woord door het initiatief te nemen tot een eerste gezamenlijke vergadering te Grand Rapids met predikanten van beide kerkgenootschappen. Na terugkeer in Nederland trad hij in De Reformatie met Hoeksema in debat over de gemene gratie, waarbij hij hem zelf uitgebreid aan het woord liet.Ga naar voetnoot10. In tegenstelling tot wat vooraf door sommigen was gevreesd trad Schilder binnen de Amerikaanse verhoudingen op als vredestichter.’Ga naar voetnoot11. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk, dat Schilder zich Amerika graag herinnerde als het land van de vrijheid, met name ook die van het vrije woord, en het respect voor de persoon, waarbij hem ook opviel de geringe rol van het standsverschil, dat hij in zijn jeugd zozeer had ondervonden. Ook een Reformatie-zaak vroeg in de Verenigde Staten zijn aandacht. In het nummer van 23 december 1938 - het laatste voor zijn vertrek - had Schilder naast het hoofdartikel over kerstfeest van ds. H. Mulder een tweede hoofdartikel geplaatst van zijn eigen hand, over het juist in Zwitserland verschenen boek van Barth Gotteserkenntnis und Gottesdienst nach reformatorischer Lehre, dat over de Schotse confessie van 1560 handelde. Naar aanleiding van Barths vertaling en bespreking van een enkel artikel uit deze belijdenis dat met kerst in verband was te brengen, poneerde Schilder daarin opnieuw de tegenstelling tussen de gereformeerde en de dialectische theologie. Waarom besprak Schilder nog juist voor zijn vertrek naar Amerika in het kerstnummer dit boek? De aanleiding hiervoor moet gezocht worden in het feit, dat Barth tijdens zijn afwezigheid opnieuw een bezoek zou brengen aan Nederland, en dit keer ook in Kampen spreken zou voor Schilders studenten. Omdat hij niet bij dit bezoek aanwezig kon zijn, had dit extra hoofdartikel veel weg van een laatste waarschuwing aan zijn studen- | |
[pagina 364]
| |
ten. De waarschuwing was buitengemeen scherp geformuleerd. Schilder maakte Barth in het hoofdartikel een van de ernstigste verwijten in de wetenschap. Volgens hem had Barth de tekst van de belijdenis onjuist weergegeven: ‘Wij zeggen niet teveel, als wij Barth verwijten, dat zijn vertalingen herhaaldelijk blijk geven van droevige vooringenomenheid en van willekeur.’Ga naar voetnoot12. Het hoofdartikel werd Barth - vermoedelijk door Haitjema - in Zwitserland toegezonden. Barth was zo verontwaardigd over het zijns inziens onterechte verwijt van ‘bösartige Umdeutungen’, dat hij Schilder op 9 januari 1939 gepikeerd schreef: ‘Dies sind Dinge, die Sie in Zukunft, auch wenn es bei Ihrer Absicht, mich möglichst schlecht zu machen, bleiben sollte, vielleicht auch vermeiden könnten.’Ga naar voetnoot13.’ Barths brief werd Schilder naar Amerika nagezonden, waar hij hem op 23 januari te Grand Rapids ontving. Schilder schreef onmiddellijk een brief aan Barth terug, waarin hij niets van zijn verwijt terugnam, maar hij verzond deze niet.Ga naar voetnoot14. Hij antwoordde Barth uiteindelijk eerst na zijn terugkeer in Nederland. In een interview met een Nederlandse journalist, dat stond afgedrukt in De Stuwdam van 11 maart 1939, merkte Barth op, dat Schilder in De Reformatie tegen hem was uitgevaren: Ik ‘werd min of meer als verdraaier van den grondtekst uitgemaakt’. Hij meldde in dat interview tevens, van Schilder geen antwoord te hebben ontvangen op zijn brief over deze kwestie. In De Reformatie van 5 mei 1939 gaf Schilder, door Barths opmerkingen uit zijn tent gelokt, het excuus, dat hij wegens afwezigheid niet had kunnen reageren. Hij deed dit nu alsnog met een artikel, dat vrijwel overeen kwam met zijn concept-brief van 23 januari.Ga naar voetnoot15. Op dit pijnlijke incident en het antwoord op Barths brief is Schilder in zijn publikaties - mede vanwege zijn reis naar Amerika? - nooit meer teruggekomen. Over deze affaire is nog geen afgewogen oordeel uitgesproken, maar vast staat dat het laatste woord erover nog niet gesproken is.
* | |
[pagina 365]
| |
19. Het afscheid van prof. dr. K. Schilder van familie en vrienden bij zijn vertrek naar de Verenigde Staten, woensdagavond 28 december 1938.
Van links naar rechts: Schilders zoon P.A.C. Schilder, zijn dochter J.G. de Wilde-Schilder, zijn schoonzoon H. de Wilde, zijn echtgenote A.J. Schilder-Walter, zijn dochter E.J.H.M. Schilder en ds. F.A. den Boeft. In Hoek van Holland werd Schilder bij de nachtboot naar Engeland uitgeleide gedaan door prof. dr. K. Dijk, de Reformatie-medewerker dr. G.K. Schoep en de praetor van FQI, F. Kouwenhoven. Eenmaal veilig terug in Nederland vierde Schilder zijn vijfentwintigjarig ambtsjubileum als predikant. Op 22 juni 1939 belegde een huldigingscomité in de Tidemanstraatkerk te Rotterdam-Delfshaven een samenkomst, waarop hij werd toegesproken door zijn vriend ds. H. Knoop, zijn voorganger prof. dr. A.G. Honig - één van de laatste keren, dat deze in het publiek optrad - en ds. H.S. Bouma. Ds. D. van Dijk bood hem het tientallen delen omvattende Corpus Reformatorum aan namens meer dan tweeduizend schenkers, merendeels Reformatie-lezers. Van Dijk vertolkte de stimulans die er voor vele Reformatie-lezers uitging van de publikaties en het optreden van Schilder: ‘Het is feest op het erf onzer kerken; het is lente. Daar is een concert van feestelijke stemmen; sommige zwak en onbeholpen; een enkele wel eens wat uitschietend; tóch een blijde muziek van krachtig ontwakend leven.’Ga naar voetnoot16. | |
[pagina 366]
| |
In zijn toespraak aan het einde van de samenkomst dankte Schilder God, die hem ‘buiten het verband gebracht heeft met de Herv. Kerk te Kampen, waar ik gedoopt werd, en me heeft doen brengen binnen het verband der Geref. Kerken, de kerken die ik nog steeds met heel mijn ziel lief heb’. Tot slot getuigde hij aan de hand van psalm 122 van zijn kerkelijk streven: ‘Ook in dien psalm wordt gesproken van liefde en eenheid: “kom ga met ons en doe als wij”; “Jeruzalem, dat ik bemin”; maar in dat Jeruzalem, in den tempel staan dan ook de rechterstoelen; ook in dezen mogen we niet half zijn en scheiden wat God saamvoegde: liefde en tucht.’Ga naar voetnoot17. Deze feestelijkheid leek een kort intermezzo in een gespannen tijd op kerkelijk en politiek gebied. Op vrijdag 1 september 1939 brak de oorlog uit, die in Nazi-Duitsland door velen werd beschouwd als de hervatting van de strijd, die het leger na een smadelijke capitulatie in november 1918 had moeten staken. In die gespannen sfeer van mobilisatie en tijdelijke stremming van het treinverkeer voor niet-militairen kwam in de week voorafgaande aan de Duitse inval in Polen de nieuwe generale synode te Sneek bijeen. Even was de vraag aan de orde geweest, of de synode beter kon worden verdaagd, maar de omstandigheden bleken nog niet zo ernstig, dat daartoe moest worden besloten. Schilder logeerde op de fatale eerste september te Amsterdam, bij Vollenhoven, met wie hij, na de breuk in het deputaatschap voor de ‘leergeschillen’, een minderheidsrapport schreef voor de synode. Daarin werd ook de toedracht van de breuk uiteengezet, want beide deputaten waren van oordeel, dat de zaak in de openbaarheid moest worden behandeld. Schilder hoopte, zo schreef hij in De Reformatie, ‘dat de thans zittende synode, aan het volk geheel en al opening van zaken geven zal; hetgeen anders (...) voor een deel de taak van ons blad wezen zal’.Ga naar voetnoot18. Toen de synode niet in staat bleek vrede te stichten tussen de diverse kerkelijke groeperingen, was de tijd van compromissen voorbij, zo schreef Schilder in De Reformatie van 12 januari 1940.Ga naar voetnoot19. Een sombere | |
[pagina 367]
| |
onverzettelijkheid trad in zijn artikelen op de voorgrond. Hij had het persdebat naar aanleiding van de theologische beschuldigingen voor zijn besef niet verloren, maar wachtte tevergeefs op het publieke peccavi uit de mond van H.H. Kuyper en Hepp. Binnen enkele maanden werden de consequenties van deze uitspraak voor wat betreft de verhouding van De Reformatie tot De Heraut en tot Credo openbaar. Op 23 februari meldde Schilder in De Reformatie, dat hij, sinds hij in 1935 alleen de redactie over het blad voerde, tweemaal daarin mededeling had gedaan van een pacificatie met H.H. Kuyper. Nu in De Heraut van 18 februari 1940 echter opnieuw de integriteit van Schilder in geding was gebracht - ds. J. Dijk schreef in dat nummer dat Schilders polemiek ‘niet altijd even fijn of voorzichtig’ was-, deelde hij mee, tot dergelijke pacificatie verklaringen niet meer bereid te zijn.Ga naar voetnoot20. Dat dit meer was dan een ‘polemische bui’ zoals H.H. Kuyper in reactie daarop schreef, bleek enkele weken later, toen Schilder in De Reformatie de allerlaatste contacten met Hepp en Credo afbrak. In het nummer van 16 februari 1940 had deze, doelend op Schilder en De Reformatie, geschreven: ‘Ik heb tot stelregel: wanneer men mij met afdoende argumenten overtuigt, stel ik mijn lezers daarvan dadelijk in kennis. Wanneer ik het uitzicht heb iemand in een gewichtige zaak te overtuigen, zal ik graag naar de pen grijpen. Maar wanneer argumenten al heel dikwijls in hun ondeugdelijkheid zijn tentoongesteld of wanneer ze de kwestie niet raken, doch op een bijspoor leiden of wanneer ze door iemand worden aangevoerd die in zijn conclusie niet vrijstaat of wanneer ze maar al te duidelijk het merk van gelijk-hebberij dragen, behoud ik mij het recht voor te zwijgen en in het zwijgen te volharden.’ In Credo van 29 maart 1940 noemde Hepp bij wijze van uitzondering Schilders naam. Op tweede paasdag, 25 maart, had Schilder in een rede over ‘Geloof en mystiek’, gehouden voor de provinciale afdeling van de Jongelingsbond te Den Haag, de mystiek bestreden als een gevaar voor het ambt, het kerkbegrip en de theologie. Hepp antwoordde de vrijdag daarop in Credo, dat het woord ‘mystiek’ tot het gereformeerde spraakgebruik behoorde, en dat Schilder daarom beter van ‘escapades’ zou kunnen afzien, die slechts ‘het vuur der verdeeldheid’ zouden doen oplaaien. | |
[pagina 368]
| |
Deze laatste opmerking was voor Schilder de druppel die de emmer deed overlopen. Op zaterdag 30 maart schreef hij uitgever Kok, dat hij ‘dit onzedelijke blad niet meer in huis wilde hebben’.Ga naar voetnoot21. In De Reformatie van 5 april deelde hij zijn besluit aangaande Credo zijn lezers mee: ‘Ik heb me bijna doorloopend aan de schrijfwijze (schrijven en niet-schrijven) van dit orgaan gestooten. Maar deze week ging de deur dicht (...) Stel u voor: dat zegt de man, die ettelijke beschuldigingen zich zag ontvallen, en nooit iets terugnam, die een gesprek erover vermeed, die zelfde kerken opjoeg met brochures! Die broeder moet een ander aanwijzen als den man, die de onrust brengt? (...) Ik heb deze week na dit zinnetje de uitgeefster van “Credo” bericht, dat ik het blad niet meer wensch te ontvangen. Zulk geschrijf is slecht.’Ga naar voetnoot22. De schepen tussen Schilder en Hepp waren verbrand. Kok schreef hem op 1 april terug, dat hij diens besluit begreep en verzocht hem de zaak met Credo en de brochure-reeks te mogen uitleggen, ‘want het heeft mij altijd pijn gedaan, te moeten ondervinden dat onze verhouding niet was, zooals ze zijn moest’.Ga naar voetnoot23. Schilder antwoordde Kok, dat, zolang ‘het aureool van de firma Kok’ nog om Hepps slapen glansde, hij van een vertrouwelijk gesprek afzag.Ga naar voetnoot24. Hij hoopte, dat Kok zou besluiten Credo niet meer uit te geven. Hij gaf te kennen Hepp geheel te hebben losgelaten: ‘Ik vind de laatste jaren voor het gereformeerde leven heel slecht. Niet vanwege de polemiek, maar vanwege de oneerlijkheid. (...) Ik geloof niet meer aan [Hepps] ernst. Ik laat de consciëntie van dezen man aan God over, en wil ook niet graag inwerken op uw beslissing inzake het blad van dezen man. Ik geef alleen maar den strijd niet op, omdat ik me niet laat beschuldigen door een paar oneerlijke menschen, die wel klagen, maar niet bewijzen kunnen.’Ga naar voetnoot25. Schilders oordeel trof Kok, mede omdat ook hij zijn banden met Hepp verbroken had. Kort tevoren had de uitgever aan Hepp meegedeeld, dat hij in september 1940, aan het einde van de derde jaargang, de uitgave van Credo zou staken.Ga naar voetnoot26. Kok schreef de volgende dag een | |
[pagina 369]
| |
lange brief aan Schilder terug, waarin hij ten aanzien van Credo algehele opening van zaken gaf. Koks slotsom luidde: ‘Credo heeft mij veel ergernis en een handvol geld gekost.’Ga naar voetnoot27. Schilder beantwoordde Koks brief nog dezelfde dag. Hij was verheugd over Koks breuk met Hepp. Nu na jarenlange polemiek de uitgave van zowel Hepps brochures als zijn blad zouden worden gestaakt, schreef hij openhartig aan Kok: ‘Men heeft mij willen dwarsbomen, en mijn invloed willen breken. Was de manier, die gevolgd is, eerlijk geweest, ik zou me hebben onderzocht. Maar het onwaarachtige lag er zoo dik op. En men laat mij zoo vaak alleen (...) Het feit ligt er nu eenmaal, dat ik enkele jaren zal noodig hebben om het vertrouwen te herwinnen, dat ik altijd heb gehad in de kerken.’Ga naar voetnoot28. Schilders langdurige bestrijding van Hepp en de daarmee samenhangende kritiek op kerk en Vrije Universiteit had van de zijde van Schilder tot distantie geleid. De ergernis van Schilder over de passieve opstelling van de synode ten aanzien van Hepp leidde in De Reformatie tot wat skeptische en waarschuwende opmerkingen over haar gezag: ‘Respect voor meerdere vergaderingen? Maar dat is slechts mogelijk bij respect van meerdere vergaderingen.’Ga naar voetnoot29. Ook de sympathie voor de Vrije Universiteit nam af als gevolg van zijn polemiek tegen Hepp. Voor de trouwe Reformatie-lezers had de theologische faculteit van de Vrije Universiteit de afgelopen jaren reeds veel van haar glans verloren: Grosheide had het blad in 1934 de rug toegekeerd, in 1935 was Waterink in een geur van verdenking ontslagen als Reformatie-redacteur en was H.H. Kuyper de wacht aangezegd en na 1936 was de lezers op vele wijzen te verstaan gegeven, dat Hepp zijn zaken niet beheerste. In 1939 werd bovendien het wetenschappelijk inzicht van prof. dr. G.Ch. Aalders onvoldoende bevonden.Ga naar voetnoot30. Schilders betrokkenheid bij de Vrije Universiteit bereikte aan het einde van de jaren dertig een | |
[pagina 370]
| |
dieptepunt, getuige zijn opmerking in De Reformatie van 9 juni 1939: ‘Ik meen, dat in kerkrechtelijk opzicht (en de dogmatiek krijgt ten deele daarmee ook te doen) en in dogmatisch opzicht de V.U. thans een verkeerden kant opgaat.’Ga naar voetnoot31.
*
Hoewel de polemiek Schilders arbeid voor De Reformatie na 1935 gestempeld heeft, werden de abonnees sinds het najaar van 1938 ook systematische theologische bijdragen geboden. In De Reformatie van 29 juli 1938 meldde hij, dat hij het reeds enige jaren gekoesterde plan een toelichting op de Heidelbergse Catechismus te geven, dankzij het inmiddels gestegen aantal abonnementen in zijn blad ten uitvoer kon brengen. Schilder wilde de toelichting - anders dan Hepp deed met zijn dogmatiek in CredoGa naar voetnoot32. - niet als hoofdartikel geven, omdat hij er een eer in stelde het oorspronkelijk karakter van het blad onder zijn redactie niet te wijzigen. Ze verscheen daarom in de vorm van een bijlage bij De Reformatie. Zonder prijsverhoging ontvingen de abonnees vanaf 1 oktober 1938 wekelijks één vel druks, bestaande uit acht pagina's.Ga naar voetnoot33. Deze uitbreiding van De Reformatie vond plaats in een periode, dat de bedrijfsvorm van Oosterbaan & Le Cointre verandering onderging. Per 1 november 1938 werd, mede in verband met de groei van het bedrijf, de firma omgezet in een naamloze vennootschap, waarvan naast L. Smit zijn zoon J.H. Smit als mede-directeur optrad.Ga naar voetnoot34. De NV | |
[pagina 371]
| |
was er in verband met de groeiende concurrentie op het terein van de kerkelijk-gereformeerde pers veel aan gelegen de positie van De Reformatie te versterken. Dit doel trachtte Oosterbaan & Le Cointre onder meer te bereiken door dejournalist K.C. van Spronsen (1897-1979) in dienst te nemen. Hij werd belast met de technische verzorging van De Reformatie en de opzet van de Reformatie-Boeken-serie (RB-serie), waarin diverse medewerkers van het weekblad een deel zouden verzorgen. Van Spronsen was reeds enige jaren van mening, dat De Reformatie een betere technische verzorging behoefde.Ga naar voetnoot35. In de zomer van 1937 had hij daartoe zijn overwegingen aan Schilder voorgelegd: ‘Technisch kan het blad veel beter. Wat dunkt u, zal ik eens naar Goes gaan? Er is veel meer te doen dan er op 't oogenblik gedaan wordt. Ik geloof, dat we meer georganiseerd zullen moeten gaan werken. “Cellenbouw” is mogelijk en mijns inziens noodzakelijk. Wat Kuyper misschien iets te veel had hebben we tegenwoordig wat te weinig.’Ga naar voetnoot36. Schilder kon het doorgaans goed vinden met overtuigde mensen als Van Spronsen, al deelde hij niet diens mening, dat De Reformatie minder polemisch moest worden, en had hem in 1938 als medewerker bij het weekblad betrokken. Sinds 1939 in dienst van Oosterbaan & Le Cointre werkte hij zijn plannen nader uit. Hij schreef Schilder: ‘Ik geloof dat De Reformatie de laatste jaren teveel aan eenzijdigheid is gaan lijden. Van verschillende zijden wordt door menschen, die het blad lief hebben deze opmerking gemaakt. De Reformatie bijt zich vast in zware polemiek en theologische verhandelingen. Dit moge eenerzijds de kracht van | |
[pagina 372]
| |
De Reformatie zijn, anderzijds is het tevens haar zwakte. Het blad is tenslotte voor de gezinnen en moet toch op veelzijdig terrein iets geven en weerspiegeling zijn van de actueele dingen van den dag.’Ga naar voetnoot37. Schilder, die weinig voelde voor wijzigingen in het blad, ging akkoord met enkele veranderingen in de opmaakGa naar voetnoot38. en met een nieuwe rubriek met ingang van de twintigste jaargang in oktober 1939: een weekkroniek. De beoogde scribent, Veenhof, achtte zich tegen de taak echter niet opgewassen, zodat het plan niet doorging.Ga naar voetnoot39. Per 3 mei 1940 verscheen wel de nieuwe rubriek ‘Aan een jongeren tijdgenoot’.Ga naar voetnoot40. Onder het pseudoniem Adolphus VenatorGa naar voetnoot41. trachtte Schilder aan de verlangens van uitgeverszijde te voldoen, door voor de jongere lezers populaire artikelen te schrijven. Oosterbaan & Le Cointre zette inmiddels de Reformatie-Boeken-serie op volgens een beproefd procedé, dat Van Spronsen bij zijn vorige werkgever uitgeverij Bosch & Keuning had leren kennen.Ga naar voetnoot42. Voor een abonnement van f 6,60 op de serie zou men viermaal per jaar een boek ontvangen, telkens op verschillend gebied: theologie, literatuur, opvoeding, wijsbegeerte of sociaal leven. De auteurs van deze boeken | |
[pagina 373]
| |
waren afkomstig uit de kring van De Reformatie en werden volgens de reclametekst gekenmerkt door ‘het sterke besef, dat de belijdenis onzer vaderen de groote, nationale kracht van ons Nederlandsche volksleven is geweest en ook in onzen tijd zal blijken te zijn.’Ga naar voetnoot43. Hoewel het politieke en kerkelijke klimaat begin 1940 donker gekleurd was, leek De Reformatie, zowel door de inspanningen van de uitgever als die van de redacteur, een goede toekomst tegemoet te gaan. |
|