De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven 1920-1940
(1993)–George Harinck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |
18. De brochures van HeppHet weekblad De Reformatie is nooit zo levendig geweest als in de jaren tussen de redactie wisseling van 1935 en het Duitse verschijningsverbod in augustus 1940. In vijf jaargangen volgden de zaken en personen, die het onderwerp vormden van Schilders artikelen, elkaar in hoog tempo op. Hoe Schilder, naast zijn werk als hoogleraar en zijn veelvuldig optreden als prediker en spreker in het land, week in week uit in staat was meer dan twee Reformatie-pagina's kopij te leveren over de meest uiteenlopende onderwerpen, was sommigen een raadsel. Vollenhoven ging gebukt onder de conflicten binnen kerk en universiteit en kon daardoor soms niet werken, Hepp en H.H. Kuyper waren vanwege hun zwakke gezondheid herhaaldelijk uitgeschakeld in deze jaren, maar Schilder stond wekelijks op de kansel, trad geregeld als spreker op en leek zich in de pennestrijd te gevoelen als een vis in het water. Ook hij slaagde er evenwel niet altijd zonder moeite in de kopij op donderdagochtend bij Oosterbaan & Le Cointre te Goes te doen belanden.Ga naar voetnoot1. Maar, al sloeg hij desnoods een nachtrust over of schreef hij de kopij in een schokkende treincoupéGa naar voetnoot2. - met als gevolg dat zijn gewoonlijk reeds moei- | |
[pagina 340]
| |
lijk te lezen handschrift vrijwel onleesbaar werd en de zetter soms tot wanhoop bracht -, hij stond garant voor elke week een Reformatie-nummer met gevarieerde kopij en altijd wel één onverwachte, prikkelende opmerking van zijn hand. Schilders jongste dochter herinnerde zich in 1990 nog levendig de wekelijkse race tegen de klok, om toch vooral de laatste posttrein uit Kampen te halen: ‘Het was elke zaterdag [moet zijn: woensdag] weer een groot komisch drama. Het hele gezin werd ingeschakeld: de één moest de fiets uit de schuur halen, de ander nog wat papieren vasthouden en daar ging De Reformatie weer, óp naar het station.’Ga naar voetnoot3. Soms bood de muziek hem daarna ontspanning: ‘De koster van de Kamper Bovenkerk zal hem destijds heel wat keren de kerksleutel hebben geleend, wanneer in de late avond K. Schilder zich nog meldde met het verzoek het orgel te mogen bespelen. De kopij voor “De Reformatie” was dan gepost. Het werk zat er voor die dag op.’Ga naar voetnoot4. In deze jaren vocht Schilder in de kerkelijke loopgravenoorlog voor elke meter grond, maar hij won feitelijk geen terrein, zij het dat hij wel voortdurend de aandacht van zijn tegenstanders gevangen hield. Het is daarom vrijwel onmogelijk De Reformatie los te zien van andere kerkelijke organen en publikaties binnen gereformeerde kring. Dit geldt met name voor de jaren 1937 en 1938, vol nieuwe verwikkelingen in de reeds zo roerige geschiedenis van De Reformatie.
Kort na de synode van 1936 achtte Schilder het besluit inzake de meningsverschillen nog ongevaarlijk. Het feit dat de gereformeerde pers de opwinding over de geschillen wat overdreven achtte, bewees hem, ‘dat we in den jare 1936 verder afzijn van wat hij beschouwde als de “factievorming”, dan misschien jarenlang het geval is geweest. Misschien is het wel een van de krachtigste factoren, waarom ik blij ben met den loop der dingen na dien “bewogen donderdag”. Er is misver- | |
[pagina 341]
| |
stand opgeruimd.’Ga naar voetnoot5. Maar toen tegen zijn verwachting in de ‘leergeschillen’ in de pers aan de orde bleven, temperde zijn aanvankelijk optimisme, met name toen de nu eenmaal verontruste H.H. Kuyper in De Heraut bleef waarschuwen tegen nieuwlichterij. In november en december 1936 gaf De Reformatie in enkele puntige Vondel-citaten, die tussen de rubrieken geplaatst werden, - een gebruik, dat in de oorlog zou terugkeren - zijn mening over deze waarschuwingen: Span vrij uw' hersen op, en knoop als in een bondel
De reden, Logica, wick, wat of waarheyt zy,
Maer ga Rhetorica, blancketselen voor by.Ga naar voetnoot6.
De blijvende aandacht voor vermeende afwijking van de belijdenis stoorde Schilder in de uitvoering van zijn werkplan, ‘de controle van de fundamenten’,Ga naar voetnoot7. en versterkte hem in zijn overtuiging, dat de kerken op de synode van Amsterdam in naam van de objectiviteit tot een onderzoek hadden besloten, dat in feite een poging was twee opkomende wetenschappelijke scholen met kerkelijke middelen in te dammen en uit te schakelen. Er was volgens Schilder feitelijk maar één manier om Kuypers suggesties en waarschuwingen te weerleggen, en dat was om steeds, hoe onbeduidend de zaak ook mocht zijn, naar zakelijke argumenten en concrete voorbeelden te vragen. Maar H.H. Kuyper liet zich op die manier door een jongere collega niet dwingen en zweeg doorgaans, terwijl Schilder zich van zijn kant sterk genoeg waande om gedecideerd mee te delen, alleen te willen polemiseren met wie argumenteerde. Zijn toon was daarbij overtuigd, in de ogen van zijn tegenstanders bij tijden apodictisch.
Ten aanzien van Hepp stonden de zaken anders. Deze zweeg in 1936 niet langer, maar sprak zich in een brochure-reeks Dreigende deformatie geheel en al uit. Enkele dagen na de opening van de synode, op 31 augustus 1936, was bij uitgeverij J.H. Kok te Kampen van Hepps hand de eerste brochure verschenen in een voorgenomen reeks van vier, die in de loop van het | |
[pagina 342]
| |
najaar onder dezelfde titel zouden verschijnen. Hij stelde in deze brochure de wetenschappelijke ‘diagnose’ van wat hij beschouwde als de deformatie van het kerkelijk leven, waarvan hij de ‘symptomen’ in de volgende brochures nader zou toelichten. In deze diagnose somde Hepp de zwakke punten op in het kerkelijk leven, die hij in vorige jaren nu en dan in de pers had genoemd: ‘De depressie, welke op een periode van reformatorische hoogconjunctuur pleegt te volgen; de desperate stemming, waarin de menschenwereld door de naweeën van den grooten oorlog is geraakt en vóór alles gekarakteriseerd wordt door een zoo volledig mogelijke breuk met het verleden, een stemming, welke verzwakt ook nawerkt in de kerk; de oorspronkelijkheidsziekte, waaraan sinds lang en nu zelfs verhevigd de niet-gereformeerde theologie lijdt en welke ook de gereformeerde theologie niet volstrekt verschoont.’Ga naar voetnoot8. Het is opmerkelijk dat Hepp, die in verscheidene publikaties had getoond zich breed te oriënteren, in deze brochure-reeks zijn gehele analyse als een binnen-kerkelijke zaak afhandelde. Nergens werd een verband gelegd met ontwikkelingen elders, binnen de Hervormde Kerk of één van de andere gereformeerde kerkgenootschappen. De zaak van de religieuse deformatie was in het geval van Hepp geheel en al beperkt tot een binnenbrand in de Gereformeerde Kerken. De brochures over de symptomen zouden respectievelijk handelen over het voortbestaan van de ziel en de vereniging van de beide naturen van Christus, over de algemene genade, over het kerkbegrip en over het objectivisme. Hepps bedoeling met de reeks was niet om in de geest van zijn collega Schilder een polemiek van man tot man over deze onderwerpen te openen, maar om in een objectieve, liefst zo rustig mogelijke sfeer de meningsverschillen rondom deze onderwerpen in een kalm betoog in kaart te brengen en te taxeren.Ga naar voetnoot9. Maar hoe zou hij zich in de uitwerking van zijn geschriften vergissen! Hepp had er kennelijk niet op gerekend dat de hevige bestrijding door zijn Kamper collega Schilder iedere rustige bezinning in de kerken onmogelijk zou maken. De stof voor de eerste twee onderwerpen bleek zo uitgebreid, dat | |
[pagina 343]
| |
Hepp er afzonderlijke brochures over publiceerde: in het begin van februari 1937 verscheen de aflevering over de ziel en tegen het eind van die maand de publikatie over de twee naturen van Christus. Eind oktober 1937 verscheen vervolgens de brochure over de algemene genade. De brochures over de kerk en het objectivisme zijn nooit verschenen. Na de presentatie van het brochure-plan eind augustus, nam Hepp tegen het einde van de synode zitting in een deputaatschap, dat tot een oordeel moest komen over meningen, die hij inmiddels publiekelijk reeds als deformatie had bestempeld. Deze samenloop wekte hier en daar bevreemding, en leidde bij anderen zelfs tot ergernis, naarmate de publikatie van de Dreigende deformatie-reeks vorderde. Wat op de synode - mede blijkens de toespraak van H.H. Kuyper - een smeulend vuur was gebleken, barstte thans in de kerkelijke pers in alle hevigheid los als een uitslaande brand. Hoewel niemand Hepp het recht kon ontzeggen op zijn beurt een oordeel over de kerkelijke situatie uit te spreken, was te voorzien dat de strijdbare Schilder de brochures niet onbeantwoord zou laten. Hun achtereenvolgende publikaties ten aanzien van de besloten en publieke bespreking van de meningsverschillen waren de lont in het kerkelijk kruitvat.
Terwijl H.H. Kuyper in De Heraut Hepps tweede Dreigende deformatie-brochure, over de ziel, roemde om het meesterschap over taal en stof en diens analyse deelde,Ga naar voetnoot10. schreef Schilder op 5 februari 1937: ‘Eén van de eerste indrukken, die de kennismaking met prof. Hepps brochure bij me wekte, is deze, dat we wèl achteruitgaan in het wetenschappelijk geduld, bij de overweging van elkaars gevoelen.’Ga naar voetnoot11. Hepp verdedigde in deze brochure de klassieke opvatting aangaande de ziel, zoals die in Schrift en belijdenis was vastgelegd, en van Calvijn tot Bavinck was voorgedragen. Aan de hand van niet nader genoemde auteurs en publikaties - veel citaten waren aan het werk van Vollenhoven, een enkele aan het werk van Dooyeweerd ontleend - uitte Hepp | |
[pagina 344]
| |
de beschuldiging van vertekening van gereformeerde opvattingen en van afwijking van de belijdenis.Ga naar voetnoot12. Schilder las de brochure met de nodige wrevel en schreef: ‘Ik reik onwillekeurig uit reactie de hand aan wie ik in zulke woorden onrechtvaardig bejegend acht. Niet om te zeggen: uw meening is de mijne. Wel om te zeggen: gij zijt te ernstige figuren, dan dat ge zóó moet worden “belicht” voor het gereformeerde volk.’Ga naar voetnoot13. Schilders voornaamste bezwaar was dat Hepp bepaalde meningen openlijk als confessioneel onbetrouwbaar kwalificeerde en aan de kaak stelde. Het gebruik van dergelijk zwaar geschut bracht volgens Schilder binnen de Gereformeerde Kerken de discussievrijheid in geding: ‘Er is bij èlke formule steeds een “behoud van eigen gevoelen”. Het hatelijke misbruik, dat de ketters van deze stelling maken, mag het oog der orthodoxen niet voor haar waarheid sluiten!’Ga naar voetnoot14. Ook Schilder had bedenkingen tegen sommige termen van Dooyeweerd en Vollenhoven, maar hij verdedigde het zoeken naar nieuwe begrippen: ‘We zijn al jaren lang met onze termen afgegroeid van de belijdenis. Dat kòn niet anders, nu de belijdenis al zooveel eeuwen oud is.’Ga naar voetnoot15. De eind februari 1937 verschenen derde brochure van Hepp, over de twee naturen van Christus, waarin opnieuw Dooyeweerd en Vollenhoven het moesten ontgelden, leed volgens Schilder aan hetzelfde bezwaar als de vorige. Hij zag echter van een breedvoerige bespreking | |
[pagina 345]
| |
af toen hem bleek dat de afwijzing ervan algemeen was en tevens bekend werd, dat de curatoren van de Vrije Universiteit met Hepp in bespreking waren getreden om verdere publikaties te voorkomen.Ga naar voetnoot16. Kort na de verschijning van de derde brochure voerden de curatoren een gesprek met Hepp en H.H. Kuyper, waarbij zij een poging tot bemiddelen deden in hun geschil met de collega's Dooyeweerd en Vollenhoven. Hepp en H.H. Kuyper verklaarden echter te moeten spreken, want de wijsbegeerte der wetsidee met haar aperte dwalingen won onder de gereformeerde intelligentsia snel aan invloed. Het curatorium wenste zich niet in het geschil te mengen, maar vroeg Kuyper zich te matigen in de pers en verzocht Hepp de publikatie van zijn brochure-reeks op te schorten. Hepp antwoordde daarop, dat de overige brochures niet tegen één van de collega's aan de Vrije Universiteit gericht zouden zijn. Schilder zag ook na de verschijning van de drie brochures van Hepp nog lichtpuntenGa naar voetnoot17. en meende, dat de noodzaak van herbezinning na enkele moeizame jaren van polemiek hier en daar werd ingezien: ‘Ondanks de misère, waarin we zitten, ben ik soms zeer dankbaar. Want langzamerhand dringt het tot de consciëntie der gereformeerden door, dat het thans alarmeerende roepen van “brand” niet een incident is, dat op zichzelf staat, doch een phase in een reeds jaren lang aan den gang zijnden “oorlog”.’Ga naar voetnoot18. Een niet onbelangrijke reclame voor deze ontwikkeling achtte hij de aanhoudende groei van het abonnementen- | |
[pagina 346]
| |
tal van De Reformatie. De lezerskring had een werkzaam aandeel in deze versterking van het blad. In het kader van een abonneewerfactie van Oosterbaan & Le Cointre brachten lezers in de eerste maanden van 1937 soms 10, 12, 13 of 14 en in één geval zelfs 23 abonnees tegelijk aan, en bij de opening van de achttiende jaargang op 1 oktober 1937 kon Schilder schrijven: ‘Na de jongste wijziging in de redactie konden we bij elken nieuwen jaargang constateeren, dat we met meer lezers aanvingen, dan bij het begin van den voorgaanden. En ook thans is dit weer het geval. We zijn daar te meer erkentelijk voor, waar we - achteraf mag zooiets wel eens gezegd worden - den invloed van sommige legendes grooter hebben geacht, dan tenslotte het geval gebleken is.’Ga naar voetnoot19.
Inmiddels zou een volgende gebeurtenis nieuwe stormen verwekken. In de zomer van 1937 werd bekend, dat met ingang van oktober weer een nieuw kerkelijk-gereformeerd weekblad zou verschijnen, onder redactie van Hepp. Deze had reeds een tiental jaren een contract lopen bij uitgeverij J.H. Kok te Kampen over de publikatie van delen van zijn dogmatiek. Hoewel hij reeds veel materiaal verzameld had, was hij nog niet toegekomen aan het leveren van kopij aan de uitgeverij. Wel had hij sinds zijn eerste moeilijkheden in de Reformatie-redactie in 1928 verscheidene malen aan Kok gevraagd of deze een eigen blad van hem zou willen uitgeven. Kok had dit verzoek steeds afgewezen, ook in 1931, toen Hepp na het redactieconflict bij De Reformatie een eigen orgaan miste. In de voorzomer van 1936 had Hepp Kok opnieuw over dit onderwerp benaderd, nu met een ook voor de uitgever aanvaardbaar plan. Hepp stond een weekblad voor ogen, waarin hij zijn voorraad kopij over dogmatische onderwerpen in de loop der jaren zou kunnen publiceren, om deze artikelen tenslotte te bundelen en als boek uit te geven. Op deze wijze zou alsnog aan het oude contract inzake zijn dogmatiek worden voldaan. Kok behield echter ook nu nog zijn aarzelingen: ‘Mijn bezwaar bleef’, zo lichtte hij in april 1940 aan Schilder toe, ‘dat ik niet bereid was mede te werken om de onaangename verhouding tusschen onze voormannen te bestendigen en wellicht toe te scherpen.’Ga naar voetnoot20. Maar na hernieuwde overweging besloot Kok op Hepps voorstel in te gaan. De uitgever stelde daarbij echter | |
[pagina 347]
| |
uitdrukkelijk vast, dat het weekblad zuiver dogmatisch zou zijn en niet zou polemiseren - geen onnodig voorbehoud, want Hepps eerste brochure in de reeks Dreigende deformatie was inmiddels verschenen. Was Kok met het vooruitzicht een nieuwe dogmatiek te kunnen uitgeven, Hepp te zeer tegemoet gekomen? Hepps nieuwe orgaan, Credo, progressief-gereformeerd weekblad, leek in elk geval geen zonnige toekomst te wachten. H.H. Kuyper begroette in De Heraut van 17 oktober 1937 het nieuwe blad welwillend, maar De Bazuin en Pro Ecclesia betwijfelden, of de gereformeerde kring behoefte had aan weer een nieuw kerkelijk blad.Ga naar voetnoot21. De Reformatie zweeg vooralsnog. Het program van Credo werd aangegeven in de ondertitel van het blad, dat Hepp aldus toelichtte: ‘Aan het geloof, de belijdenis, de theologische beginselen onzer vaderen zijn we niet ontgroeid. Ze zijn nog up to date. Maar wij mogen ook niet meenen, dat wij er genoeg aan hebben. Een bevel van den hemel klinkt: vooruit! Wij moeten evenals de vroegere generaties verder werken, verder bouwen, verder het Woord Gods als mijngebied exploiteeren, verder belijden, verder leven kerkelijk, geestelijk.’Ga naar voetnoot22. Dit program kwam sterk overeen met Hepps redactionele plan bij de verschijning van De Reformatie in 1920. De ontwikkeling van de gereformeerde theologie nam bij Hepp nog steeds dezelfde centrale plaats in, de concentratie op dogmatische vragen was zelfs nog sterker dan zeventien jaar tevoren. Zijn positie in het kerkelijk leven was echter sindsdien sterk veranderd: in 1920 was hij een coming man geweest, met een journalistiek talent, echter nog zonder voldoende ervaring in het samenwerken en leiding geven. Maar na zeventien jaren was de zevenenvijftige-jarige Hepp een man met een opvallend kerkelijk verleden. Hij was vijftien jaar hoogleraar, en zijn door studenten uitgegeven collegedictaten tonen aan dat hij een gedegen geleerde was. Zijn | |
[pagina 348]
| |
18. Prof. dr. V. Hepp, omstreeks 1935.
‘Een gedegen geleerde’ (pag. 347). kerkelijk blazoen was echter besmet, omdat hij voor en achter de schermen leiding had gegeven aan maatregelen tegen dr. J.G. Geelkerken en zijn naaste geestverwanten, waardoor een kerkelijke scheur was ontstaan, die vele kerkleden diep betreurden. En wel was hij tien jaar lang opgetreden als de nijvere eindredacteur van De Reformatie, maar dit had tot een breuk geleid met onder anderen zijn collega Waterink, zodat hij het blad had moeten verlaten. Sindsdien had Schilder, eens zijn mede-redacteur, het blad geheel in handen had gekregen, die er naar believen in kon schrijven wat hij wilde. Afgezien van de synode van 1936, waar Hepp en Schilder koel en afstandelijk met elkaar samenwerkten, zagen en spraken zij elkaar niet meer, maar bestreden zij elkaar direct en indirect op afstand via artikelen en brochures. De positie van Hepp en die van Schilder was, hoewel ze in 1933 vakcollega's waren geworden, in 1937 wel een totaal andere dan in 1920: hun verhouding had vele stormen gekend, en het zag er naar uit dat er nog meer storm op komst was, want de kerkelijke lucht was in 1937 zwaar betrokken. Credo raakte uiteraard direct betrokken in de richtingenstrijd binnen de Gereformeerde Kerken. Hepp vermeed in zijn blad polemiek met zijn collega-dogmaticus Schilder, maar leverde wel op indirecte wijze | |
[pagina 349]
| |
kritiek op kerkelijke scribenten. Hij volgde deze niet-persoonlijke methode, in de eerste plaats omdat hij - realistisch genoeg - een strikt zakelijke bespreking van de verschilpunten in gereformeerde kring tussen met name Schilder en hemzelf niet mogelijk achtte.Ga naar voetnoot23. In de tweede plaats was de ‘polemische thermometer’ binnen gereformeerde kring na 1935 gestegen ‘tot een graad welke een bedenkelijke temperatuur aanwijst’, zo lichtte hij in Credo van 20 januari 1939 zijn houding in de pers toe. ‘Dan staat men voor de vraag of een zoo groot mogelijke onthouding niet gewenscht is. In het afgelopen jaar meende ons blad dit bevestigend te moeten beantwoorden. Krachttoeren werden verricht om ons uit onze tent te lokken. Wij weerstonden die en begaven ons alleen naar buiten op een enkel oogenblik, dat wijzelf dit raadzaam oordeelden.’Ga naar voetnoot24. Maar inmiddels waarschuwde Hepp wel degelijk indirect tegen Schilders opvattingen, onder meer door het als popularisator van De Reformatie optredende Pro Ecclesia te bestrijden, met name de bijdragen van De Wolff en Janse, en door de volgens hem ‘nihilistische’ opvattingen van Veenhof af te wijzen: ‘Het wordt bijna een manie om dogmatische onderscheidingen naar den rommelzolder te laten verhuizen (...) Wat stelt men hiervoor in de plaats? Niets. Men schept in de dogmatiek een vacuüm, een luchtledig.’Ga naar voetnoot25. Vanaf de eerste Credo-jaargang bleek dat Hepp, de toezeggingen aan Kok ten spijt, evenzeer polemiseerde als de redacteuren van andere bladen. De Reformatie had er in dit blad dus feitelijk een opponent bij gekregen. Voorlopig reageerde Schilder er niet op.
In dezelfde oktobermaand van 1937, waarin Credo verscheen, zag de verlate vierde brochure van Hepp in zijn reeks Dreigende deformatie het licht. Hiermee werd het gerucht ontzenuwd, dat op verzoek van hogerhand de uitgave van zijn brochures was gestaakt.Ga naar voetnoot26. In deze aflevering, handelend over de algemene genade, citeerde Hepp niet langer zijn collega's aan de Vrije Universiteit,Ga naar voetnoot27. maar bestreed hij - zo bleek | |
[pagina 350]
| |
al spoedig uit de herkende citaten - uitlatingen van de Amsterdamse predikant S.G. de Graaf (1889-1955) en ook van Schilder. Op aandrang van zijn uitgever had Hepp zich zoveel mogelijk gematigd in zijn uitdrukkingen; hij had dit gedaan, ‘niet alleen om de zaak’, zo schreef hij Kok op 19 september, ‘maar ook bij wijze van proef. Ik wil wel eens zien, hoe de critiek dan oordeelt. Eerlijk gezegd zijn mijn verwachtingen niet hoog gespannen.’Ga naar voetnoot28. Hepp maakte in deze brochure met name bezwaar tegen de tweezijdigheid van het verbond bij Schilder: ‘Wie het werkverbond, al is het dan ook in zijn bestaan en voortbestaan tweezijdig maakt, haalt onzuivere lucht naar binnen.’Ga naar voetnoot29. Het onzuivere element was volgens Hepp de overschatting van de positie van de mens en van de geschiedenis.Ga naar voetnoot30. Dit accent was volgens Hepp mede een reactie op Barth, die het religieuze onvermogen van de mens sterk had beklemtoond. In Schilders theologie kwam dit pregnant tot uitdrukking in de omschrijving van de mens als mede-arbeider van God, waardoor het licht niet zozeer viel op de zondigheid van de mens, als wel op zijn verantwoordelijkheid. Hepp ontleende de argumenten voor zijn bezwaar gedeeltelijk aan de polemiek van Schilder met Noordmans en feitelijk kwam hij inzake Schilders theologie tot dezelfde conclusie als de hervormde theoloog: het was modernisme in een orthodox gewaad. Schilder reageerde onmiddellijk. Zijn bespreking van Hepps vierde brochure, die vijftien afleveringen zou beslaan, werd op Schilders aanwijzing door Oosterbaan & Le Cointre per advertentie in De Standaard van 3 november 1937 als met tromgeroffel aangekondigd.Ga naar voetnoot31. In | |
[pagina 351]
| |
de week na het indrukwekkende Kuyper-nummer van De Reformatie van 29 oktober opende Schilder zijn tegenaanval zelfbewust: ‘Onze medewerkers hebben de voldoening, dat in dezelfde week, waarin de hoogleeraar Hepp het zou bestaan, te klagen over een “afkammen” en “afkappen” van Kuyper, bewezen is, dat de zaken nog wel wat anders staan.’Ga naar voetnoot32. In eerste instantie schreef Schilder nog laconiek, maar wel recht op de man af: ‘Ik schaam me niet, nu déze hand me daar een plaatsje wijst; ik zag daar reeds anderen zitten, wier wetenschappelijke statuur ik voor de Vrije Universiteit meerdere eere acht dan die van hem, die zóóveel fouten maakt als in deze reeks reeds gebleken is, en nog verder blijken zal.’Ga naar voetnoot33. Schilders toon was in deze polemiek vaak luchtig, maar hij bagatelliseerde Hepps aanval allerminst. Hij greep de verschijning van de brochure aan als een casus belli. Dit was Schilders kans, niet alleen om Hepps opinie aangaande hem te weerspreken, maar ook en vooral om hem te pressen óf zijn brochure-reeks te staken, óf uit het deputaatschap voor de ‘leergeschillen’ te treden.Ga naar voetnoot34. Voor Schilder gold, dat, nu Hepp hem eenmaal had aangevallen, diens invloed eens en vooral | |
[pagina 352]
| |
gebroken moest worden. Zoals hij enkele maanden later in De Reformatie schreef: ‘Het kwam er slechts op aan, zijn te groote verzekerdheid te breken - dat is in meer gevallen profijtelijk geweest voor den vrede - en wat behaald was aan positieven bouw niet te laten destrueeren door iemand, die àlmaar klaagt over destructie, maar intusschen onophoudelijk tegen positieven bouw stond te rammeien.’Ga naar voetnoot35. Schilder wist, dat Hepp met zijn brochures niet aan gezag won, maar hij had met polemisten als Du Perron gemeen, dat hij zijn opponent niet losliet voor deze geheel tot zwijgen was gebracht.Ga naar voetnoot36. Schilder noch Hepp zochten in deze jaren toenadering tot elkaar, daarvoor was er kennelijk teveel tussen hen voorgevallen.Ga naar voetnoot37. Schilder kwalificeerde Hepps nieuwe brochure als een ‘halfslachtig en onzeker betoog’, dat nauwelijks tot de serieuze lectuur te rekenen viel: ‘Het is overal prikkelend door overhaasting.’Ga naar voetnoot38. Los van zijn bespreking van het betoog gaf hij zestien voorbeelden van het onjuist citeren van Hepp uit zijn werk, met als vernietigend commentaar: ‘Prof. Hepps levendige fantasie is zijn grootste belemmering. Hij houdt zijn ‘geest’ niet in toom, en aangezien de pen na den geest komt, denkt hij maar, zijn pen in toom te houden in de polemiek. Hij neemt soms zich voor, ergens over te schrijven; zoekt materiaal bijeen; verzamelt citaten; begint deze te ordenen en te verdeden; controleert zijn indeelingsprincipes niet, maar neemt hun juistheid al te gemakkelijk aan; ziet zijn fantasie aan voor gestaafde werkelijkheid, en draaft dan door.’Ga naar voetnoot39. De kritiek deed denken aan Schilders bespreking in 1934 van Hepps artikel over de pluriformiteitsleer; toen reeds schokte Schilders toon vele gereformeerden en ditmaal was zij nog harder. Dat hij zich nu nog scherper en bitterder uitliet dan in voorgaande polemieken, had | |
[pagina 353]
| |
tot gevolg, dat in november 1937 zowel ds. H.A. Wiersinga als drs. A. de Bondt openlijk protesteerden tegen deze polemiek van Schilder, die huns inziens de perken te buiten ging.Ga naar voetnoot40. Schilder bestreed echter niet alleen de opvattingen van Hepp, maar droeg in die bestrijding en passant veel materiaal over het verbond aan uit de geschiedenis van de gereformeerde theologie en formuleerde nieuwe inzichten. Er was een enthousiaste, actieve school rondom Schilder ontstaan in de kerken, die door diens bestrijding van Hepps brochures werd gestimuleerd. Schilder omschreef op 3 december 1937 hoe zijn kring de zaken zag: ‘Twee hoogleeraren [Hepp en H.H. Kuyper] spreken van een “boozen tijd”, die aanbreekt, als ook enkele van hun collega's met ijver werken, en als tientallen predikanten ijveriger studeeren dan in vele jaren is geschied.’Ga naar voetnoot41. Hoezeer de kritiek in deze polemiek daarom ook de overhand had, daarin lichtten soms programmatische zinnen op inzake de hoge taak, die hij zich en zijn generatie stelde, zoals toen hij op 2 september 1938 in verband met Hepp schreef: ‘Wijs geen geschillen met de confessie, waar ze niet zijn. Bind ons niet aan uw dogmatiek, want dat zal toch niet gaan; we hebben gelukkig geen dogmatieken, doch formulieren van eenigheid; en hoezeer we op elkaar aangewezen blijven ook in de dogmatiek, een ieder behoudt toch den plicht, te zuiveren, te vereenvoudigen, te verscherpen, waar dat noodig is, opdat het goud der belijdenis weer helder moge schitteren.’Ga naar voetnoot42. Desondanks trachtten ook sommige vrienden Schilder tot matiging in zijn kritiek te bewegen en raadden hem aan vooral thetisch te schrijven.Ga naar voetnoot43. | |
[pagina 354]
| |
H.H. Kuyper steunde Hepp in De Heraut beslist en liet zich niet door Schilders opwinding van de wijs brengen. Met dat al schroomde hij niet in De Heraut van 14 november 1937, bij de verschijning van Hepps vierde brochure, kritiek te uiten op diens - ook elders protest uitlokkende - wijze van citeren: ‘Ons ware het toch liever geweest, wanneer de namen wèl genoemd en de citaten wèl aangegeven waren.’ Wat het zakelijke betreft verdedigde H.H. Kuyper echter elke tittel en jota van Hepps brochure, want zijn alarm slaan op de synode van 1936 was volle ernst geweest: ‘Concessies zijn hier niet mogelijk, want wie meent voor de waarheid te strijden, kan zijn principieele overtuiging niet prijsgeven.’Ga naar voetnoot44. Maar zelfs nu de strijd in kerkelijke kring volgens Kuyper de inzet van de zwaarste middelen wettigen zou, gaf De Heraut vergeleken bij De Reformatie minder geregeld en minder uitgebreid verslag van het verloop van de strijd op de diverse fronten. Zo Schilder met zijn militante toon al een deel van de kerken mocht hebben wakker geschud, dan was daar altijd nog De Heraut als teken, dat een ander deel van de kerken ondanks de strijdbare Reformatie rustig de traditie trouw bleef. Kerkrechtelijke vraagstukken en onderwerpen uit de geschiedenis van kerk en theologie - soms weliswaar niet zonder actuele strekking - vormden ook in deze jaren een belangrijk bestanddeel van Kuypers perspublikaties.
Schilder liet het niet bij een tegenaanval in de pers, want hij wist uit de jaren van samenwerking met Hepp in de Reformatie-redactie dat een vasthoudender opponent niet bestond. Hepps publikaties waren in zijn ogen te gevaarlijk om bij de bestrijding ook maar iets aan het toeval over te laten: Dooyeweerd en Vollenhoven was vanwege de brochures aan de Vrije Universiteit reeds de beklaagdenbank toegewezen en Schilder wenste te voorkomen dat hem in kerkelijke kring alsnog iets dergelijks zou overkomen. Hij besloot Hepp langs verschillende andere wegen onder druk te zetten. Eerst verzocht hij Hepp op 1 november 1937 per brief om de vindplaatsen van de in de vierde brochure verwerkte citaten uit zijn werk, en voegde daaraan de opmerking toe, dat hij in de pers melding zou maken van dit verzoek.Ga naar voetnoot45. Hepp weigerde in te gaan op wat hij als | |
[pagina 355]
| |
een sommatie opnam.Ga naar voetnoot46. Schilder vatte het op als sabotage.Ga naar voetnoot47. Hij lichtte in november 1937 vervolgens uitgever Kok, met wie hij op goede voet stond, in over zijn correspondentie met Hepp, ‘omdat ik de weigering van dezen uwen auteur niet alleen voor dit geval van een reeds verschenen brochure beneden alle peil vind, maar ook voor de toekomst van beteekenis; de hoogleeraar Hepp is immers voornemens op het ingeslagen pad verder te gaan’.Ga naar voetnoot48. Hij schreef Kok ronduit, dat deze zou moeten weigeren Hepps brochure-reeks Dreigende deformatie verder uit te geven en hij achtte het zelfs gewenst, dat de uitgever daarvan publiek mededeling zou doen. Kok was niet gelukkig met de reacties op de brochures in gereformeerde kring en nam geheel in Schilders zin een voor Hepp ingrijpende beslissing: toen hem, zoals hij later schreef, ‘bleek op welke wijze de auteur zijn plannen uitwerkte, heb ik ten slotte, hoewel ik door contract met hem en verplichtingen tegenover de inteekenaren gebonden was, na de vierde brochure hem te Amsterdam opgezocht, en verklaard, dat ik niet bereid was verder te gaan, en dat ik dus geen verdere brochures uitgaf’.Ga naar voetnoot49. Credo liet hij ongemoeid. Schilder, die eerst in 1940 door Kok van deze beslissing op de hoogte werd gesteld, sprak niet alleen Hepp en de uitgever aan over de brochure-reeks, maar richtte zich hierover in 1938 ook tot de bestuurders van de Vrije Universiteit. Achter de schermen had zich daar inmiddels het nodige afgespeeld rondom Hepps Dreigende deformatie-reeks. De eerder genoemde bemiddelingspoging van de curatoren werd in januari 1938 doorkruist door een motie inzake de perspolemiek van de ring Roermond-Venlo van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs, waarvan de Vrije Universiteit uitging. In deze motie, die door Schilder werd gepubliceerd in De Reformatie van 4 februari 1938, werd aan de directeuren van de universiteit, gelet op het uitblijven van enig concreet resultaat van de | |
[pagina 356]
| |
bemiddeling tussen de hoogleraren, verzocht ‘meer resoluut, consequent en afdoend in deze zaak te handelen’.Ga naar voetnoot50. De Heraut zweeg hierover, maar Schilder verwelkomde deze steun vanuit de kring van de Vrije Universiteit, want: ‘De polemiek der heeren Kuyper-Hepp overtreft in scherpte alles, wat tot nu toe onder ons geweest is.’Ga naar voetnoot51. Vanaf februari mengde ook hij zich vanuit De Reformatie in deze zaak, die hij niet besprak als een universitaire kwestie, maar als een symptoom van de verziekte verhoudingen binnen de gereformeerde kring. Volgens Schilder hadden de kerken noch de universiteit Hepp zo lang mogen laten begaan in zijn aanval op mededeputaten (Schilder, Vollenhoven) en collega-hoogleraren (Dooyeweerd, Vollenhoven). Schilder verzocht de Vrije Universiteit alsnog actie te ondernemen en drong daar ook in gesprekken met haar directeuren op aan. Aan deze bespreking kwam een einde toen curatoren op 13 mei 1938 als resultaat van hun bemiddeling bekend maakten, dat de geschillen binnen de professorenkring zouden worden behandeld. Schilder toonde zich hierover verheugd, al was volgens hem Hepp te veel ontzien.Ga naar voetnoot52. Maar in zijn eigen zaak met Hepp bracht dit resultaat geen verandering. Op 1 september 1938 richtte Schilder zich daarom als lid van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs per brief tot het curatorium. Hij verzocht de curatoren er bij Hepp op aan te dringen de in de vierde brochure gedane onjuiste beweringen inzake zijn theologische meningen openlijk terug te nemen.Ga naar voetnoot53. Curatoren rekenden het echter niet tot hun taak in een wetenschappelijk debat in te grijpen,Ga naar voetnoot54. zodat ook deze weg voor Schilder geen oplossing bood. Het was inmiddels een jaar geleden dat Hepps vierde brochure was verschenen. De tijd scheen gekomen om het front te verleggen: de uitgave van de brochure-reeks kon kennelijk niet worden verhinderd, maar misschien was het wel mogelijk Hepp binnen het deputaatschap | |
[pagina 357]
| |
uit te schakelen. Schilder en Vollenhoven gaven het deputaatschap voor de ‘leergeschillen’ in het najaar van 1938 te kennen onder de huidige omstandigheden niet met Hepp te willen blijven samenwerken; maar het deputaatschap wenste daarover nota bene niet te spreken.Ga naar voetnoot55. Waren er nog andere mogelijkheden om Hepp onder druk te zetten, of was elke weg nu beproefd?
Toch leek Hepp onverwacht een opening te bieden. Op 21 oktober 1938 liet hij naar aanleiding van Neville Chamberlains succesvol lijkende persoonlijke interventie bij Adolf Hitler ten gunste van de vrede in Europa in Credo blijken, dat samenspreking wellicht ook een middel zou kunnen zijn om binnen gereformeerde kring uit de impasse te geraken. Schilder had een week tevoren in De Reformatie iets dergelijks gesuggereerd, en deze ondernam nu onmiddellijk actie. Diezelfde dag stelde Schilder aan de door Hepp van afwijking van de belijdenis beschuldigde auteurs S.G. de Graaf, A. Janse, C. Veenhof en D.H.Th. Vollenhoven voor, om Hepp gezamenlijk in het publiek tot een onderhoud uit te nodigen.Ga naar voetnoot56. In de loop van de week van 23 oktober betrok hij ook Dooyeweerd bij dit plan.Ga naar voetnoot57. Maar De Graaf en Janse waren niet bereid met Hepp samen te spreken. Schilder verzocht daarop in De Reformatie van 28 oktober op persoonlijke titel aan Hepp om in het volgende nummer van Credo mee te willen delen, of hij tot een samenspreking bereid zou zijn. Hepp zweeg opnieuw. Schilder trok hieruit de conclusie, dat samenwerking met Hepp in het | |
[pagina 358]
| |
deputaatschap onmogelijk was geworden. Zijn collega en mede-deputaat Greijdanus had die conclusie reeds eerder getrokken en op een opmerkelijke wijze geprotesteerd tegen Hepps gedrag: hij had in mei 1938 zijn mandaat als deputaat teruggegeven aan de generale synode, die toen enkele dagen voor andere zaken bijeen was, met als één van de redenen, dat Hepp met de publikatie van zijn brochures het functioneren van dit deputaatschap onmogelijk maakte. De Reformatie berichtte onmiddellijk deze terugtrekking, maar De Heraut zweeg hierover. Schilder paste er echter wel voor ook Greijdanus' stap te volgen, omdat hij daarmee zijn invloed op de gang van zaken zou verliezen. In plaats daarvan deelde hij begin november 1938 aan het deputaatschap mee, dat hij wegens aanhoudende obstructie van Hepp niet langer aan de beraadslagingen wenste deel te nemen;Ga naar voetnoot58. enkele maanden later zond ook Vollenhoven een dergelijk bericht aan het deputaatschap.Ga naar voetnoot59. Daarmee was elke mogelijkheid tot contact tussen Hepp en Schilder over de meningsverschillen afgesneden. De wegen liepen verder en verder uiteen. |
|