| |
| |
| |
Vierde onderzoek.
Wat is in Japan de Jesumi? en wie zyn aan die plegtigheid onderworpen?
De Jesumi, naam waarschynlyk afkomstig van de woorden Jesus-Maria, welke de stervende Christenen dikwyls uitspraaken, is een plegtigheid, door den Jesuit Charlevoix aldus beschreeven: Tegen 't laast van ieder jaar, maakt men tot Nangazacki, en in de Landstreeken van Omura en Bungo, de eenigste plaatsen daar men denkt, dat nog Christenen zyn, een exacte lyst van alle Inwoonderen van beide Sexen en alzoorts ouderdom: en op den tweeden dag van de eerste maand van 't nieuwe jaar, gaan de Ottonas verzeld met hunne Steedehouderen, en van de Griffier en Thesaurier van elke straat, van huys tot huys, met zig doende dragen door twee mannen van de wacht, twee beelden het eene van onse Heer aan 't Kruys, het andere van syne Heylige Moeder, of eenig ander Heylig. Men ontvangd hen in de grootste kamer, en gezeeten zynde, werden, voor hen, het Hoofd van 't Huysgezin, syn Vrouw, syne kinderen, dienstboden, knegts, meiden, en die van de Buuren welkers huysen te klein zyn voor zo veele menschen, een voor een door den Griffier by naamen opgeroepen, en na mate sy opkomen, werd ieder gelast die beelden welke op de grond zyn gelegd, met voeten te treeden. Hier van zyn de kleynste kinderen niet verschoond, en werden daar tof door de Moeders of Minnen onder de armen vastgehouden: waar na de Vader van 't Huysgezin de lyst met syn zegel bekrachtigd, welke vervolgens aan de Gouverneurs werd gebragt. Wanneer men op deese wyse alle Quartieren is rond geweest, doen de Bedienden van de Regeering zelve ook de Jesumi, den een en den anderen voor getuigen dienende, en alle gezaamentlyk het hier van gemaakte Proces Verbaal verteekende en verzeegelende.
| |
| |
Na deeze beschryving voegd 'er Charlevoix by, dat hy voor 't ooverige verheugd is van te waarschouwen, dat 'er geene bewysen zyn dat de Hollanders hier van de Autheurs zouden zyn, gelyk men het heeft verspreid: dit schynd gunstig; te meer dewyl Charlevoix een getuigenis in deesen konde by brengen, het welke zo positief is als men 'er zoude kunnen opgeeven. Want in 't jaar van 1693 tot 1698, reysde zeekere Napolitaan genaamd Gemelli Carreri, die van syne reysen heeft uitgegeeven een beschryving, in 't Fransch overgezet in zes deelen in Octavo: aldaar vind men in 't vierde Deel wanneer hy zegd tot Macao te zyn geweest, het volgende in onse taal overgebracht: de Hollanders die alleen wilden zyn in het dryven van de Handel van dat Land (Japan) gaven aan de Japanners voor raad om aan de Christenen te beletten van onder de naam van andere Natien in dat Ryk te dringen, een Kruys in de grond te planten op de plaats daar men koomt landen, om daar uit te kennen of die geene die ontscheepen, Christen zoude zyn of niet? want dat die of weigeren zouden het met voeten te treeden, of ten minsten zouden weiffelen om binnen Nangazacki te komen. Op deese wyse hebben de Hollanders zig meesters gemaakt van die Handel, doende aan de Japanners geloven dat sy geene Christenen waren, en geene zwaarigheid maakende om dat Heylig Beeld met voeten te treeden, 't geen de Engelsen geweigerd hebben te doen. Dit is zo waar, dat ik in China gezien heb een Chinees, die my verzeekerd heeft, dat hy zelve het met voeten heeft getreeden, en dat by zedert het geluk gehad hebbende van Christen te worden te Nankin, by die goddeloosheid in de biegt hadde te kennen gegeeven.
Maar Charlevoix was te verstandig om de reysen van Gulliver (daar men 't zelve in vind) en die van Gemelli Carreri, in een ernstige Geschiedenis aan te haalen: want beide die Reyzigers zyn van 't zelve gewigt. Met dit onderscheid nogtans dat Swift syne vertellingen geeft voor spotternyen, en dat de Napolitaan syne verhaalen met de
| |
| |
grootste schyn van waarheid opdissende ons tot eene langer attestatie ten synen opzigt noodzaakt, als wy wel gewenscht hadden, dog die hier niet wel kan voorbygegaan.
Zie hier dan wat men vind in de Voor-reeden van het 15de Deel van de Lettr. Cur. & Edif, getrokken uit een brief van een Missionaris die zederd twintig jaaren tot Peking de Hoofdstad van China woonde: Ik heb actueel in handen een Italiaans boek, geïntituleerd, Giro del Mundo, dat is reyse rond de Wereld, door den Heer Gemelli, gedrukt tot Napels in 't jaar 1720. Ik ben aanstonds gevallen op 't eerste capittel van het 2de boek van 't vierde Deel, en na dat ik de vyf eerste bladzyden geleesen had, heb ik niet kunnen besluiten een zo walgelyke leesing voort te zetten. Weinig tyds na dat ik tot Peking was aangekomen zeiden my de Vaders Grimaldi, Italiaan, Thomas, Vlaaming, Pereyra, Portugees, Gerbillon, Fransman, en Suares, Portugees, die nog leefd, en sy hebben het my zederd onnoemelyke maalen herhaald; dat vyf jaaren voor myne komst in China, een Italiaan genaamd Gemelli, tot Peking was aangekomen, dat hy verscheidene straaten, van die Stad, was op en neêr gegaan, gevolgd door een, Chinees, die hem voor knegt diende; dat hy dikwyls bezoeken by onze Vaders had afgelegd, die hem alle diensten hadden gedaan welke van haar afhongen; dat hy hen verzogt had dat sy hem den Keyzer, of ten minsten Desselfs Paleys wilden doen zien: maar dat dit niet van haar afhangende, sy hem dat vermaak niet hadden kunnen bezorgen: dat hy gekomen zynde aan een brug, welken men moet overgaan, om, van ons huys, aan 't Paleys te komen, hy verplicht wierd te rug te keeren, door dien syn knegt zig niet had willen bloot stellen, om maar zelfs die brug over te treeden, dat by eindelyk was genoodzaakt geweest weder te vertrekken zonder van 't Paleys iets gezien te hebben als de Zuyderpoort, die altyd geslooten is. Dit in waarheid bestaande gelyk de Vaders van onse drie Huysen van Peking verzeekeren, volgd daar uit, dat syne
| |
| |
beschryving, van 't Paleys, de Zaalen, en Keyzerbyke Throon, enz., al zo weinig waaragtig is, als syne audientie; en dat alles wat de vyf bladzyden, welke ik het geduld heb gehad van te leesen, inhouden, een uitvinding is voor plaisier gemaakt! Ik weet niet of die Reysiger elders de waarheid zegd, als hy van China spreekt, dit is niet van myn onderzoek, het is my genoeg deese getuigenis van de waarheid gegeeven te hebben.
Wanneer men nu by de verklaaring van de Vaders Jesuiten voegd, dat Macao voorheen, door de Japanse Handel de rykste stad van de Portugeesen in de O.I. was, en zedert het overgaan van die Handel aan de Hollanders is geworden een aller-armoedigste plaats daar de ellende in vervallene straaten huysvest, dan begrypt men, wat in die gesteldheid van de geesten der Inwoonderen, de Hr. Gemelli op de straaten van Macao (zo hy 'er ooyt geweest is, waar aan 't geoorloofd is te twyffelen) heeft kunnen opraapen tegen de Hollandse Natie, om vervolgens daar meede, syn Giro del Mundo te vercieren.
Maar, zo Gemelli Carreri liegd, met betrekking tot de Hollanders, 't geen hy van de Chineesen zegd, is, geloofwaardig, niet om dat hy 't verteld, maar, om dat een ander, ernstiger, getuige, het zelve verzeekerd. Deese is de Jesuit Fontanay die, ten opzigt van 't geen by de aankomst der Chineesen in Japan, in 't werk werd gesteld, ons dit verhaal geeft in het achtste deel van de Lett, Cur. & Edif.: Zo men eenige Chineese boeken vind, loopt men die door, maar meest-tyds werpt men die maar in 't water, om de moeyte niet te neemen vanse te ondervoeken. Vervolgens vraagd men aan elk in 't byzonder af syne jaaren, syne hanteering en neering, vooral informeerd men zig na hare Godsdienst. Na dit onderzoek werd op 't verdek neêrgelegd een koopere plaat van een voet lang, en een halve voet breed, op welke gegraveerd is het Beeld van ons Heer aan 't Kruys, en men verplicht een ieder op dit Beeld te trappen, met bloote hoofden en
| |
| |
voeten. Vervolgens leesd men hun een geschrift voor inhoudende groote scheldwoorden tegen de Christelyke Godsdienst. Dit hadde Fontanay uit de mond van een Chinees, die onlangs uit Japan was gekomen, en die, voegd hy 'er by, zig gereed maakte om onse Heylige Godsdienst te omhelsen: en hy zoude dit voorneemen reeds uitgevoerd hebben, zo de lust om een tweede reys na Japan te doen, hem niet opgehouden had. Deese brief is van 't jaar 1704.
Wy zullen geene aanmerking maaken op de singuliere weg langs welke deese Catechumeen zig bereide om de Christelyke Godsdienst aan te neemen; maar wy gelooven dat elk met ons, zal denken, dat die Chinees zeekerlyk, heeft kunnen weeten of de Hollanders in Japan zig onderwierpen aan de Jesumi, of niet? dat ingevalle van ja, hy dit aan den Jesuit Fontanay niet zoude verzweegen hebben, nog deese aan Europa.
De lasteringen, welke men aan de Hollanders over haar gedrag in Japan met betrekking tot de Christelyke Godsdienst aanwryst, zyn dan alleen gegrondvest op een Roman van de Fransman Tavernier, op vruchtbare inbeelding van de Napolitaan Gemelli, Carreri, en op een Latynse exclamatie van de Westphalinger Kaempher, die wonderbaarlyk aangedaan over het gedrag in Japan van de Hollanders, aan welke hy de baard schoor, smartelyk uitroept
quid non mortalia pectora cogis,
maar te gelyk verhaald, dat hy zelve, om goede reedenen zorg droeg, de Japanse Commisen, die by syn vertrek uit Japan syne kisten moesten visiteeren, zo veel hy konde dronken te maaken. Het geen met eeven klaare woorden wil zeggen, dat hy een sluykhandel pleegde, welke aan hem zelve het leeven hadde kunnen kosten, syne gezellen voor eeuwig uit Japan doen bannen, en de O.I.C. dat is syne Heeren en Meesters, in welkers eed hy was, van een ryke tak van Handel berooven.
Alles wat men dan aan de Hollandse Natie met eenige
| |
| |
schyn van reedenen kan verwyten, is, dat men aan de O.I.C. niet belet jaarlyks eenige bedienden, meestendeel Duytsers of andere Vreemdelingen na haar Comptoir in Japan te zenden, welke aldaar geduurende een jaar beroofd zyn van publyque Godsdienst, want men laat hun toe Hollandse Bybels en Gebeede-boeken in hunne huys te hebben: en zonder te vraagen aan welk Volk van Europa nooyt iets diergelyks is gebeurd; zonder de nog nadrukkelyker vraag te doen, waar het Volk van Europa is dat op die voorwaarden den Japansen handel zoude weigeren? wil ik liever bekennen dat het beeter was dat men die Handel konde behouden zonder ontbloot te zyn van de oopenbaare Oeffening van de Godsdienst van welke men is; gelyk de Portugeesen, op Desima, gansche twee jaaren hebben moeten doen, en zeven of acht Bedienden van de Hollandse O.I.C. op die zelve plaats jaarlyks nog doen.
|
|